Spring naar de content
bron: matthias giesen

De cultus van de roem

We ergeren ons graag aan BN’ers. Waar het volk vroeger de adel had om schande van te spreken, hebben we nu André Hazes of Bridget Maasland. Vooral beroemdheden die ‘gewoon zijn gebleven’ spreken Nederlanders aan; wie het hoog in de bol heeft, wordt afgestraft. En dan is er nog de invloed van sociale media. ‘Het BN’erschap is veranderd, maar dat is niet per se een devaluatie.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

In december circuleerde een filmpje met Lil’ Kleine, de rapper. “Mootje, vanavond zeven uur lockdown in Nederland hé,” zegt hij tegen een aan de rand van een zwembad liggende vriend. “Wat fijn, fijn dat wij in Dubai zitten hè?” zegt Kleine, en hij lacht een hese lach. De grap: met jullie gaat het slecht, maar met mij gaat het goed. Losers! 

Afkeuring alom natuurlijk, walging, over Lil’ Kleine, dat verwende, ons, onfortuinlijken, minachtende ettertje. Wat een vervelende klier, wat een rijke en succesvolle vervelende klier bovendien, een gegeven dat aanzienlijk aan de ergernis bijdraagt. 

In de afkeer die wij voelen van iemand als Lil’ Kleine speelt jaloezie een belangrijke rol, zegt VU-hoogleraar neuropsychologie en tv-professor Erik Scherder. Het zijn biologische processen in ons hoofd, verklaarde hij bij Jinek. Zoals geparafraseerd door AD-columnist Angela de Jong: “De jaloezie die we voelen voor BN’ers die succesvoller zijn dan wij, een spannender leven leiden, of wat dan ook, zit in hetzelfde deel van de hersenen als waar we pijn ervaren. Als die sterren dan ‘onderuitgaan’, krijgen wij daar een goed gevoel van.”

Herkenbaar, ontluisterend, en erg onbevredigend. Want zo slaat ons geschamper op de misdragingen van publieke figuren altijd weer terug op onszelf. Alsof het aan ons ligt, alsof we alleen maar mogen klappen voor hun succes, voor wat hun wel lukt en ons steeds maar niet. We kunnen het niet hebben, dat succes van die lui. Dat geluk. En dan zo doen. 

Ik kan een ongewenst bezorgde folder van de Postcodeloterij niet anders dan met afgrijzen bekijken. Alleen al van die koppen van Martijn Krabbé, Quinty en hoe ze heten word ik ‘niet goed’, met hun valse vreugde en hun domme vrachtwagen. In deze emotie is een schep bitterzure jaloezie dus een smaakbepalend ingrediënt, volgens professor Scherder, maar daarnaast is er, meen ik, het idee dat de wereld zo niet in elkaar zou moeten steken, dat het etaleren van zoveel wansmaak en de schaamteloze exploitatie van menselijke zwakheden (de angst dat het de buren beter gaat dan jou) niet zo zou mogen lonen. 

Zo zoek ik een legitimatie voor mijn haat voor bekende Nederlanders, waar die vermoedelijk helemaal geen reden nodig heeft. 

De tekst gaat onder de illustratie verder.

bron: matthias giesen

Waarom zijn er bekende Nederlanders? Wat hebben we eraan? Waarom besteden we zoveel tijd en energie aan ze? Of ‘besteden’ is het verkeerde woord. Het is meer dat de BN’ers de energie opzuigen. Daarom voel je je na een sessie tv-kijken leeg. Je had je tijd fijner, nuttiger en veel bevredigender besteed door een eindje te gaan fietsen, een boek te lezen of met een begin van een mooi leven, eindelijk. Als we geen aandacht aan ze zouden besteden, konden de BN’ers fijn onder elkaar BN’er zijn, en konden wij wat nuttigs gaan doen. Voor alle partijen beter. 

De ergernis over BN’ers is wijdverbreid. Ze ligt vlak onder de oppervlakte, zo bleek toen zich een vloedgolf van hoon uitrolde over honderd BN’ers die met hun ‘coronalied’ Zon hun anonieme, door Covid-19 en lockdown getroffen landgenoten een hart onder de riem wilden steken. Hun publiek hoorde vooral een valse schreeuw om aandacht. Bovendien: wie waren toch al die BN’ers? We kenden de helft niet. 

De BN’er heeft afgedaan, vermoedelijk voor even, schreef Paul Onkenhout in de Volkskrant. Het betreft ‘iets diepers dat momenteel wereldwijd speelt’: beroemdhedenhaat. The New York Times schrijft erover, en een Engelse columnist voegde de ‘celebs’ in haar land toe dat die in een tijd van pandemie ‘minder belangrijk zijn dan een hond’. 

Op Twitter, die immer te hoog uitslaande thermometer in de samenleving, is de afkeer van de carrousel van vaste gasten in de talkshows op de late avond – in tijden van lockdown intensief bekeken – alomtegenwoordig. Altijd Ab Osterhaus, voor de vijfhonderdste keer Jort Kelder, hier als presentator, daar als gast. Het is het idee, denk ik, dat het vaste praatpanel de plek bezet houdt van iemand die misschien iets zou kunnen zeggen dat we niet al duizend keer hebben gehoord en, wat mij betreft, de gedachte dat beroemdheden op zeker moment hun fair share van je aandacht wel hebben gehad. 

Als we geen aandacht aan ze zouden besteden, konden de BN’ers fijn onder elkaar BN’er zijn, en konden wij wat nuttigs gaan doen

In amusementsprogramma’s als De slimste mens, Expeditie Robinson en Wie is de Mol? figureren aspiranten en arrivés in het uitgestrekte schemergebied tussen hele en halve roem. Ze rennen op actiefilmmuziek door exotische decors en beantwoorden manhaftig moeilijke vragen aan de zijde van vedettes als Jeroen Grueter of Frank Evenblij, mensen met eigen Wikipedia-lemma’s zoals Bertie Steur, Shirma Rouse, Ortál Vriend, Tina de Bruin en Diorno Braaf, bekende of op z’n minst bekendere Nederlanders. Alleen: wie zijn dat allemaal? 

Vroeger had je BN’ers van stavast, mensen als Jos Brink, Mies Bouwman en Martine Bijl, die – herinner ik mij – plezier en warmte de huiskamer in brachten. Als kind genoot ik van André van Duin, keek met een kleur naar de shows van Willem Ruis, met die schaars geklede danseressen van Penney de Jager, oh la la. Ted de Braak, met die stokken die uit de lucht vielen: bloedstollend. Ron Brandsteder, pratend met warm water in de mond, alsof hij voortdurend aan een sappige gehaktbal moest denken. De gezelligheid. 

Wanneer je terugkijkt naar Sterrenslag, 1979, is de conclusie dat onbenulligheid ook toen al troef was. Frits Bom en Martin Brozius door de waterbak, Neelie Smit-Kroes op een crossfiets tegen Patricia Paay. Dick Passchier over de strobalen, Gerard Cox die in een heel korte broek ‘een tijd klokt’ van 36,6. Waarom, is de vraag, die tegenwoordig nog steeds opgaat voor een programma als Wie is de Mol? Voor het vermaak. Omdat ze bang zijn dat anders misschien iemand op het idee komt om de miljonairs uit hun villa’s te halen en te berechten op het marktplein. 

In een artikel uit 2018 (‘onderzoek van deze krant wijst uit…’) telde het AD in dat jaar vijftig spelprogramma’s op de Nederlandse televisie, waaraan in totaal 1379 Bekende Nederlanders meededen, presentatoren en vaste teamcaptains niet meegerekend.
110 BN’ers deden minstens vijf keer ergens aan mee. De kopgroep: Patty Brard (14 keer), Ferry Doedens en Jamai Loman (beiden 11), Fred van Leer, Gijs Staverman (10), Dennis Weening, Dominique van Hulst, Kees Tol, Kim Feenstra, Lange Frans en Monique Smit (9).

Allemaal vragen. Waarom die BN’ers aan die spelletjes meedoen is makkelijk: geld, aandacht, met je kop op tv zijn. No business like showbusiness. Moeilijker te beantwoorden is de vraag waarom we naar spelletjes spelende BN’ers kijken, waarom specifiek naar deze BN’ers, en waarom steeds maar weer? Als je Patty Brard één keer van een duikplank hebt zien springen, zo lekker authentiek en recht voor zijn raap als ze is, dan kun je er voorlopig toch even tegenaan? 

De tekst gaat onder de illustratie verder.

bron: matthias giesen

Wie is de Mol? kampte met teruglopende kijkcijfers, tot vanaf 2005 min of meer bekende Nederlanders uitvlogen naar hun exotische avontuur van actie en intrige en het programma een vlucht nam, tot aan de postmoderne uitwas van een nabeschouwing op een tv-spel, sinds 2013. Het is spannender als Toine van Peperstraten of Georgina Verbaan van een klif springt dan wanneer een volslagen onbekende dat doet. Bijna net zo spannend, denk ik, als wanneer een goede vriend of een naast familielid van de klif zou springen. 

Het zal wel, 1379 of nog meer BN’ers, zegt Evert Santegoeds, ‘maar daarvan kunnen er duizend nog gewoon naar de supermarkt hoor’. Volgens de hoofdredacteur van Privé is slechts een elite van ongeveer veertig BN’ers ‘covergeschikt’ voor zijn blad. Het is dat selecte gezelschap waar de lezers ‘op aanslaan’. Hoe en waarom, dat is vragen naar het je ne sais quoi van de roem. Het is de trick of the trade in de vingertoppen van de societykoning. 

Sylvie Meis is altijd prijs, waarom onbekend. Ze heeft het. Estelle Cruijff, nog zo’n aandachtsmagneet. “Ze hebben in ieder geval geen saai leven,” zegt Santegoeds. De lezers vinden het interessant wat voor bikini Cruijff aanheeft, en hij voorziet in die behoefte. Zo simpel is het. Over de functie voor de lezer hoef je ook niet moeilijk te doen. “Vergelijken, zien dat geld niet gelukkig maakt. Wegdromen bij een wereld die niet de jouwe is.” 

Een land krijgt de bekendheden die het verdient, denk ik. BN’ers zijn een spiegel van het land, of een projectie. Linda de Mol is een van de allerbekendste en duurzaamste BN’ers, omdat ze Nederland doorheeft, weet wie we zijn en wat we willen, en omdat wij (de liefde moet van twee kanten komen) iets wezenlijks in haar herkennen. We vragen zelf om onze BN’ers, wat het in sommige gevallen (niet dat van Linda natuurlijk) des te pijnlijker maakt. 

Linda de Mol is schatrijk maar heel gewoon gebleven. Hetzelfde principe als Oprah Winfrey

We gebruiken bekende Nederlanders als referentiekader, zegt Jaap Kooijman, mediawetenschapper aan de UvA. In vroeger eeuwen had het gewone volk de adel om te prijzen of om schande van te spreken, tegenwoordig zijn André Hazes en Bridget Maasland de gewichtjes op de weegschaal van goed en fout. Linda de Mol is in dit opzicht kampioen. “Schatrijk maar heel gewoon gebleven. Hetzelfde principe als Oprah Winfrey: superrijk maar persoonlijk op dezelfde golflengte als haar publiek.”

Die gewoonheid is een noodzakelijke voorwaarde van Nederlands sterrendom. Je bent niet meer een van ons als je naast je schoenen bent gaan lopen, het hoog in de bol hebt. Profsporters die klagen over kritiek op hun prestaties of hun divagedrag hebben roem in Nederland niet goed begrepen. Kooijman: “In een onderzoek onder de fans van Marco Borsato, tien jaar geleden, bleek dat ze het vooral fijn vonden dat hij zo gewoon was gebleven.”

Maar de liefde voor onze sterren is niet onvoorwaardelijk, zegt Erik Scherder. Het is als bij een geliefde of vriend: ze moeten zich wel een beetje blijven gedragen, anders zijn we teleurgesteld, gekwetst. In onze verhouding met BN’ers spelen allerlei karakterzwaktes en minder flatteuze emoties een rol. Scherder: “Jaloezie dus, vooroordelen, ten opzichte van de glamour, de veronderstelde leeghoofdigheid. En schadenfreude, leedvermaak.”

Als Marco Borsato als gevolg van diens overspel allerlei ellende meemaakt, vinden we dat terecht. (Hij had toch al een mooie vrouw? Nou dan. Het is ook nooit genoeg voor dat soort types.) Niets mooiers om te zien dan Ron Brandsteder die zijn lichtblauwe Bentley in de poeier heeft gereden. Een lichtblauwe Bentley, wat is er in zo’n man gevaren?

In noodsituaties lopen de gemoederen zoals bekend op. “Omdat we in deze periode veel thuiszitten, kijken we veel televisie en zitten we veel in onze bubbel op sociale media, waardoor we ons misschien moeilijker kunnen verplaatsen in een andere groep,” denkt hoogleraar sociale psychologie Paul van Lange, collega van Scherder aan de VU. We zitten met een korter lontje voor de tv. Wij in een miezerig isolement thuis, en zij zitten bij Jinek aan tafel lekker belangrijk te zijn. Eén verkeerd woord en wij gaan los. 

Onze tv-bekenden zijn dichtbij, we kunnen ze bijna aanraken. Andersom horen ze ons vertwijfelde roepen naar het scherm niet. Die asymmetrie kan frustreren, zegt Van Lange. Die uit zich af en toe in een (overigens geluid- en roerloze) ‘storm’ op Twitter, zoals na de uitspraak van Jort Kelder over oude mensen, dat die onze offers niet waard zijn. 

bron: matthias giesen