Spring naar de content
bron: gabriel kousbroek

Onder huisarrest

Zelfs G.H.B. bleek niet immuun voor het virus uit Wuhan en is nu noodgedwongen met zijn huishoudster Agaath aan huis gekluisterd. Helaas is de voorraadkast al snel leeg en laat Agaaths spaghetti alla bolognese te wensen over.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door G.H.B. Hiltermann

De berichten over mijn dood zijn sterk overdreven, vrienden. Ik weet niet welke snoodaard rondbazuinde dat ik het Chinese Wuhan-virus had opgelopen, maar ach: vergeving is de geur die viooltjes afgeven aan de voet die ze verpletterd heeft. 

Feit is dat ik ben aangestoken door mijn interieurverzorgster Agaath en die heeft het weer opgelopen toen ze boodschapjes deed bij slagerij De Leeuw of bij groentejuwelier Kamman. Maakt u zich geen zorgen, hoor, want ik voel mij zo fris als een hoentje. Ik heb zoals u weet de ontberingen van het jappenkamp doorstaan en verschillende Elfstedentochten uitgereden, dus ik laat mij niet klein krijgen door zo’n laf en onbenullig Aziatisch smetstofje. Tijdens het uitlaten van mijn hondjes merkte ik echter dat de goegemeente en zelfs het falderappes achteruitdeinsde zodra ik voorbij schreed over de grachten en het leek mij daarom wijselijk om mijzelf onder huisarrest te plaatsen. 

Mijn geplande reisje naar Madeira kwam daardoor te vervallen. Tant pis, er zijn ergere dingen in het leven. Zo was ook Agaath aan huis gekluisterd, met als gevolg dat zij geen boodschapjes meer kon doen en ik mij bovendien verplicht voelde hele dagen met het goede mens te scrabbelen. 

De voorraadkast – met blikken halve perziken op sap van het merk Del Monte, roze zalm, ingeblikte nasi goreng van Suzi Wan en Kung-Fu, cornedbeef (kornétbief zoals Agaath het noemt), zakken macaroni en spaghetti en Zwitserse strooikaas met echte alpenkruiden van mevrouw Emmi Geska – was snel leeg, en bovendien ben ik niet zo heel erg dol op de ‘bolognesesaus’ van mijn huishoudster. Als de Accademia Italiana della Cucina haar variant ooit onder ogen zou krijgen – laat staan proeven – sta ik voor de gevolgen niet in. Er zijn mensen om minder vermoord. 

Ik moet u bekennen dat ik nog nooit eten aan huis heb laten bezorgen. Het staat armoeiig naar de buren toe en die kunnen tot overmaat van ramp ook nog eens gaan denken dat ik lid ben geworden van tafeltje-dek-je. Jaja, ik hoor u al grapjes maken over Keeping Up Appearances en Hyacinth Bucket, maar in de grachtengordel kwebbelt men al genoeg over mijn vermeende geaardheid en ik kan er nu echt niet bij hebben dat men denkt dat ik afhankelijk ben van extramurale maaltijdvoorziening. Noblesse oblige. 

De tekst gaat onder de illustratie verder.

bron: gabriel kousbroek

Zo had ik eens een zakelijke afspraak in de Keuken van 1870 aan de Spuistraat in Amsterdam, in de volksmond ook wel de gaarkeuken geheten. Benevolente en barmhartige regenten van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen streken met de hand over het hart en verbouwden in 1870 een vervallen paardenstal om tot een ‘volksgaarkeuken’ voor de minderbedeelden. Op het menu stonden Hollandse delicatessen als hutspot, balkenbrij, hete bliksem, blote billetjes in het gras, raasdonders, erwtensoep, lammetjespap en rijstepap. Veel voor weinig, luidde het motto.

Willem Oltmans had mij eens uitgenodigd voor een ‘zakenlunch’ in de Keuken van 1870, in een tijd vóór hij ‘de man van acht miljoen’ werd, toen hij nog in een schamel hokje aan de Westerkade in de Jordaan bivakkeerde. Het interieur van zijn kot bestond hoofdzakelijk uit zijn handgeschreven memoires, en of ik die maar eventjes wilde uitgeven. Hij was pas bezig met zijn achtste levensjaar en de beschrijving van dat ‘annus mirabilis’ (dixit Oltmans) zat in 28 dozen. 

Ik suggereerde nog dat het voor ons beider reputatie wellicht beter was om even door te wandelen naar d’Vijff Vlieghen, waar ze immers dezelfde Hollandsche kost voorschotelden, maar dan in een iets nettere ambiance. Het verschil in prijs zou ik dan wel ophoesten. 

Maar nee hoor, Willem wilde naar de Keuken van 1870, onder het valse voorwendsel dat hij kennis had gekregen aan een jonge knaap die daar in de bediening werkte en dat wij daarom een eersteklas behandeling zouden krijgen. Nou, zei ik, wellicht laat jij je door die knul eventjes eersteklas behandelen na het toetje, en dan ga ik vast een digestiefje halen bij Arti. En zo geschiedde. 

Met de moed der wanhoop en bijna geveld door de hongerklop wilde ik mij gaan verdiepen in het fenomeen van de thuisbezorgmaaltijden. Agaath was jarig en moest en zou spaghetti alla bolognese eten als feestmaal. Ik bromde: ik vind het prima, zolang u het maar niet maakt, en u mag zelf gaan bellen naar deze of gene afhaalturk. 

Na drie uur stopte er een jongeman voor mijn deur en overhandigde mij twee vettige dozen. “Moet je ook nog sos hebben, opa,” brulde hij onder zijn helm vandaan, “iedereen in jouw straat kent mij, gab, iz goeie spul hoor.” Ik zei nog dat een gracht geen straat was, maar hij zoefde alweer weg, naar het beroemde advocatenkantoor even verderop. 

Ik heb nog nooit eten aan huis laten bezorgen. Het staat armoeiig en de buren kunnen denken dat ik lid ben geworden van tafeltje-dek-je.

Ik zal u een beschrijving van de inhoud van de dozen besparen, maar Agaath zei nog: heeft die meneer van de bezorging niet per ongeluk een kat of hond platgereden op onze gracht, G.H.B., of is hij in een zinkgat gereden? 

Ik was een beetje koortsig, begon lichtelijk te ijlen en dacht aan vroeger. Aan mijn goede vriend Lodewijk Rodrigues, met zijn slagerij aan de Vijzelgracht, waarin de geiten gewoon aan de haak hingen. Ik droomde van de kreeften in Des Indes en de rendang van Soeboer, beide toko’s in ’s-Gravenhage. Ik droomde van de etalage van Dikker & Thijs rond Kerstmis, van mijn legendarische etentjes met Theo Sontrop in De Geparkeerde Mossel hier in de hoofdstad, de biefstukken van Piet de Leeuw en desnoods van die Loetje. Ja, vrienden, ik droomde zelfs van de croquetten van Kwekkeboom en die van Van Dobben. 

Ruw werd ik wakker geschud door Agaath, die mij een bord nasi voorschotelde. Gekscherend zei ze: zal ik u even een slabbetje voorbinden, G.H.B., want het kwijl druipt over uw kin. Toen ik mijn bordje had leeggeschraapt, vroeg ze: was het lekker? Toen zei ik: een stuk beter dan de laatste keer in het jappenkamp, Agaath, en ik moest denken aan de woorden van Ludwig Feuerbach, de grote gastrosoof: “Der Mensch ist, was er isst.”