Spring naar de content

‘In het echt kan dat niet.’ ‘Wat maakt dat nou uít?’

Bob Soeverijn vond een brief van zijn vader aan John le Carré, en tot zijn verbazing ook een antwoord van de spionageauteur. ‘Ik moet toegeven dat mijn vrouw en ik geraakt waren door uw verschrikkelijke vraag.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Kuitenbrouwer

Zondag 10 januari, 20:45 uur

Francien en ik keken veel films en series, de afgelopen weken. Het is er het seizoen voor, maar wat ook meespeelde was dat ik de kijk-en-lees-kamer had opgeruimd. Of zoals Daniël hem noemt, de biblioscoop. Hij was verrommeld. Een tijd geleden bleek het er te lekken, ik moest meubels verplaatsen ten behoeve van een teil, op zoek naar het lek brak de loodgieter een stuk uit het plafond, Debbie stalde er een stel overcomplete stoelen, en het werd zo’n kamer waarvan alleen af en toe de deur opengaat, om snel weer te worden gesloten. Een week voor kerst trommelde Francien twee nichtjes op, met wie ze de hele boeken- en platenverzameling saneerde en alfabetiseerde. Debbie voerde de stoelen af, ik repareerde het plafond, Francien bracht haar onvolprezen stoomreiniger tevoorschijn, nam het tapijt onder handen, en een week voor kerst was de biblioscoop weer tiptop. Ik hing een kerstslinger op, stak de open haard aan, en zette de deur naar de gang uitnodigend open. Deze kamer deed weer mee. Een kleine overwinning op het verval der dingen.

Een punt van frictie tussen Francien en mij is dat wij heel verschillend naar films kijken. Zij let eigenlijk maar op één ding, de karakters en het drama waarin zij verwikkeld zijn. Zo heeft de maker het ook bedoeld. Fictie is suspension of disbelief. Opschorting van ongeloof. De maker zegt: let maar niet op mij, het gaat om het verhaal. Francien gehoorzaamt graag aan dat verzoek, ik hou het in beraad. Als ongeloof een paraplu is, laat Francien hem thuis en neem ik hem mee, klaar om hem bij het eerste spatje op te steken.

‘Wel érg toevallig hoor, dat ze allebei in hetzelfde AA-groepje zitten,’ kan ik niet nalaten op te merken als de corrupte politicus en de onderzoeksjournalist stom toevallig in hetzelfde AA-groepje zitten.

‘Een béétje vreemd dat deze detective anno 2004 geen mobiele telefoon heeft, vind je niet?’

Dat soort opmerkingen.

‘Schat, wat dóet dat er nou toe?’ zegt Francien dan. 

‘Hmm, en als je zó van een balkon springt, breek je gegarandeerd je enkel.’

‘Ja, maar in dit verhaal dus niet!’

Als ongeloof een paraplu is, laat Francien hem thuis en neem ik hem mee, klaar om hem bij het eerste spatje op te steken

Misschien is het een man-vrouw dingetje? Als wij met z’n vieren naar een film kijken, maken Daniël en ik dat soort opmerkingen, terwijl Francien en Debbie om beurten vragen of we ermee op willen houden. Vrouwen vragen meteen de weg aan een voorbijganger als ze verdwaald zijn, mannen blijven verwoed in het wilde weg rijden. Dat is een beroemd voorbeeld uit het werk van taalentropologe Deborah Tannen, die de communicatie der seksen bestudeerde. Vrouwen leveren zich graag over, mannen liever niet.

Met geschreven fictie heb ik het veel minder. In romans staan ook onwaarschijnlijkheden, maar om een of andere reden storen die me niet. Misschien omdat je juist tekst minder letterlijk neemt dan beeld? Tekst kun je interpreteren, bij film is dat al voor je gedaan. Alles wordt handeling. 

Francien’s nichtjes hadden goed werk geleverd: fictie gescheiden van non-fictie, alles op alfabet en aparte categorieën voor antropologie, fotografie, biografieën, architectuur en nog zo wat. Van het Reve stond bij de ‘r’, zoals het hoort, maar Le Carré bij de ‘l’. Ik verzette ze. Tien boeken, geërfd van mijn vader, fervent liefhebber van spionageverhalen, zoals wel meer mannen van zijn generatie. Koudeoorlogcultuur. Bij het verplaatsen viel er iets uit Tinker Taylor Soldier Spy. Het waren twee brieven, een van mijn vader aan le Carré, en een van Le Carré aan hem. Ik wist niet wat ik zag.

Mijn vader legt hem een kwestie voor die hem ‘al jarenlang bezighoudt’. 

Smiley, een Britse geheim agent in ruste, wacht een oude collega op, in diens huis. Het huis is beveiligd met behulp van klassieke spionnentrucs: een haar, geplakt over over een raamsluiting, een houten wiggetje in het deurkozijn, dat opzij valt als de deur geopend wordt. Smiley kent deze trucs en als hij binnen is plaatst hij dat wiggetje weer terug, schrijft Le Carré, zodat zijn collega niets vermoedt.

‘For Robert Soeverijn’, staat er in fraai, zwierig schrift, ‘for being a better spy than I am.’

‘Ik vraag mij nu al jaren af hoe hij dat wiggetje kon terugplaatsen,’ schrijft mijn vader. Goede vraag, dat kan immers alleen als je buiten staat. Mijn vader lette in romans dus ook op onwaarschijnlijkheden.

Het jaar is 1992, vijf jaar voor zijn dood, ik zat toen voor onderzoek in het Amazonegebied. ‘Ik vraag het niet om slim te doen,’ schrijft hij, ‘ik zou gewoon echt graag het antwoord weten.’ Le Carré reageert fijnzinnig. ‘Ik moet toegeven dat mijn vrouw en ik geraakt waren door uw verschrikkelijke vraag,’ schrijft hij. Een antwoord heeft hij niet. ‘Do you know I never quite knew the answer myself?’ Hij denkt dat het ‘zo’n stukje mystiek’ was waarmee een schrijver zijn verhaal opsiert. Als dank voor zijn ‘amusante brief’ biedt hij mijn vader ‘de huisprijs voor oplettende proeflezing’ aan, het exemplaar van Tinker Taylor etc. dat ik in handen had, met opdracht. ‘For Robert Soeverijn’, staat er in fraai, zwierig schrift, ‘for being a better spy than I am.’

Ik heb zeker tien minuten met die brieven in de hand gezeten. 

Negentien jaar na verschijning van dat boek, vijf jaar na de plotselinge dood van zijn vrouw, vier jaar na zijn abrupte verhuizing naar de andere kant van het land, waar hij met enig succes een nieuw leven begon, nieuwe hobby’s opvatte en nieuwe vrienden maakte, dames om mee te bridgen, dames om mee te koken, terwijl het contact met zijn Randstadgebonden of globetrottende kinderen geleidelijk aan verflauwde, op een dag die een niet meer te achterhalen aanleiding moet hebben bevat, ja, of niet natuurlijk, het woord ‘aanleiding’ beschrijft tenslotte alleen het bovengrondse deel van de wortels die alles met alles verbinden, er zijn ook wortels die nergens heen gaan en misschien zelfs wel nergens vandaan komen, een situatie die we dan maar afdoen als ‘zomaar’, haalt die ouwe zijn oude Olympia typemachine tevoorschijn, ik herkende de letter, en schrijft een brief aan John Le Carré. En krijgt prompt antwoord.

Ik riep Francien. Haar handen afdrogend aan haar schort verscheen ze in de deuropening. Ze las de  brieven, bekeek de opdracht. 

‘Goh. Wat goed van hem, zeg.’

Ze lachte. ‘Jij bent net als hij.’

Zij deed mij na, of beter, zij zette een stemmetje op om aan te geven dat zij een zeker persoon imiteerde: ‘Wacht eens even, dat klopt niet!’

‘Tja, het is erfelijk.’

Ze glimlachte.

‘Nou, maar dat houtje, daar was ik over gevallen hoor. Denk ik.’

Een paar dagen later kwam ze thuis met een tas van de Action. 

‘Wat heb je daar?’

‘Kom,’ zei ze en liep naar de kijk-en-lees-kamer. ‘We gaan ze inlijsten.’

Bob Soeverijn Zonder Filter – dagboek van een oude witte man is elke dinsdag te lezen op onze website, en nu ook maandelijks als huisgemaakte podcast. Beluister de tweede aflevering via o.a. SoundcloudSpotify of iTunes!