Spring naar de content
bron: corbino

De Duyns-dynastie

Vader en zoon Cherry (76) en Don Duyns (53) zijn als schrijver, regisseur en acteur beiden succesvolle multitalenten, met een voorkeur voor het alledaagse en het absurde boven het elitaire. Een openhartig dubbelinterview. ‘Je bent geen gezellige bejaarde man geworden.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ad Fransen

Het was de zoon die onmiddellijk viel te porren voor dit dubbelinterview. “Wat een goed idee!” riep Don enthousiast door de telefoon. Vader Cherry was wat gematigder in zijn geestdrift. Dat is Don wel gewend: “Ik moest Cherry natuurlijk eerst stimuleren, hij vroeg: ‘Wat is de bedoeling eigenlijk?’ Maar zo reageert mijn vader op elk verzoek: meestal weigerachtig of argwanend.” Eigenschappen die door Cherry volmondig worden beaamd: “Ik ben altijd op mijn hoede, ik denk vaak: anderen kunnen je gemakkelijk een loer draaien. Dat gretige, dat levenslustige bezit ik veel minder dan Don.” 

Dus blijft het vooralsnog afwachten of het wel een gezellig gesprek gaat worden. “Ik vind dat geen gezonde houding,” zegt Don nog maar eens. “Zo is het wel heel makkelijk om telkens meer bewijslast op te bouwen, dat de meeste mensen niet deugen. Want als iemand je weer eens ’n loer draait, komt hij op de berg van al die mensen die je eerder een loer hebben gedraaid. Terwijl alle mensen die wel aardig voor je zijn geweest je niet zijn opgevallen. Maar – en misschien mag ik dat van jou niet zeggen, is dat vernietigend voor je imago – in de loop der jaren ben je wel milder geworden, minder razend.”

Cherry (met een genoeglijke grijns): “Er zijn mensen die daar anders over denken.”

Don: “Cherry heeft niet alleen het geheugen, maar ook de wraakzucht van een olifant.”

Cherry: “Ja, net als in die commercial over dat snoepje: bedenk goed wat je met je laatste Rolo doet. Leuk was dat. Maar dat is wel een beetje mijn probleem: als ik eenmaal de pik op iemand heb, gaat het nooit meer over.”

Don: “Ik zat eens naast Cherry in de auto, we reden over het Rokin en toen zwaaide een kleine nerveuze man naar ons. Cherry zwaaide niet terug, maar wuifde hem hautain van zich af. Ik zei: ‘Jezus man, dat is Ischa Meijer, zwaai eens fatsoenlijk terug!’ Maar Ischa had tijdens een staking bij de Haagse Post geloof ik iets verkeerds gedaan, waardoor het voor Cherry nooit meer goed kon komen. Ik schaamde me; ik zou zoiets nooit doen. Al had ik ruzie met iemand, ik zou altijd terugzwaaien.”

Over zwaaien gesproken, Afscheid heet het nieuwe boek van Cherry Duyns (76), waarin – net als in zijn romandebuut De zondagsjongen (1988) – zijn bizarre jeugdjaren centraal staan als kind van twee variétéartiesten, en waarin hij zijn Duitse, in 2016 gestorven moeder, op monumentale wijze uitwuift.

Een dag na een – vanwege corona – sobere boekpresentatie in de Openbare Bibliotheek Amsterdam heeft de schrijver, filmmaker, acteur, verslaggever – en wat is deze reusachtige verschijning niet allemaal nog meer – zich door zijn vrouw Joke vanuit het Gooise Huizen naar Amsterdam-West laten brengen. Of moeten we het slepen noemen? In ieder geval zit hij nu – nog enigszins afwachtend – achterovergeleund aan de lange eettafel bij Don thuis, voor hopelijk een goed vader-en-zoongesprek.

Of het nou in de journalistiek is of met films, in de literatuur of op het podium (zie het unieke Herenleed, samen met schrijver/kunstenaar Armando), Cherry Duyns noemt zichzelf het liefst iemand die verhalen vertelt. Dat hij daarin uitblinkt, bleek van meet af aan toen hij begin jaren zestig aantrad als medewerker van de Haagse Post. Zijn ongezouten portretten van Hans Wiegel – zonder de destijds opkomende politicus ook maar een seconde als verslaggever te hebben gesproken – behoren nog steeds tot de voorbeeldjournalistiek. Als hij in 1974 definitief de overstap maakt naar de televisie, groeit hij bij de VPRO uit tot Nederlands meest gelauwerde documentairemaker. Ook op dit gebied zet hij weer de toon. Zo zou je het in 1988 met een Nipkowschijf beloonde drieluik Levensberichten – over de oncologische afdeling van het Amsterdamse VU-ziekenhuis – met gemak een voorbeeldige voorloper kunnen noemen van al die gefilmde frontberichten nu, in tijden van corona. 

De tekst gaat onder de foto verder.

Don en Cherry Duyns
bron: corbino

Net als zijn vader is ook Don Duyns (53) een multitalent. Hij acteert, hij regisseert, schreef romans – zoals Een gelukkige jeugd, zijn debuut uit 1993 – maakt film en tv, is docent op de Amsterdamse Filmacademie en aan de Hogeschool in Utrecht, maar bovenal heeft hij zijn sporen verdiend als toneelschrijver; zelfs de meest gespeelde na Shakespeare. 

Zijn vader trots: “Het stond in het Theaterjaarboek, ik wist niet wat ik las, ik heb het nog gememoreerd bij zijn huwelijk: ‘Don Duyns, de meest gespeelde toneelschrijver van Nederland na Shakespeare.’”

Een rechterelleboog van de zoon stoot triomfantelijk richting linkerzij van de vader als hij zegt: “Het scheelde weinig, hè, bijna had ik gewonnen van Shakespeare.”

Het toneeloeuvre van Don Duyns werd onlangs gebundeld in het lijvige, zeshonderd pagina’s dikke Van Wormrot tot Schijn. En dan zijn in dit brutaal vormgegeven boekwerk niet eens de populaire familievoorstellingen opgenomen, zoals Snorro, Woef Side Story, De Gelaarsde Poes en Lang en gelukkig, stukken die hij schreef in nauwe samenwerking met regisseur Pieter Kramer, met wie hij vorig jaar de prestigieuze Prosceniumprijs ontving.

Niet in overvloed, maar het oeuvre van vader en zoon kent enkele overlappingen. Af en toe begeven ze zich – de zoon meer dan de vader – op elkaars terrein. Zo eigende Don zich op artistieke wijze een deel van zijn vaders verleden toe met het toneelstuk Mijn opa de artiest (2012). De vader van Cherry – een naoorlogse goochelaar en variétéartiest, die zijn succes ziet verdampen – speelde een prominente rol in deze voorstelling.

Don: “Mijn opa was al dood, maar ik heb samen met Cherry wel nog mijn oma kunnen interviewen voor dit stuk.”

Cherry: “Don zelf speelde mijn vader. Ik ben wezen kijken bij de Parade in Rotterdam. Toen ik aan kwam lopen, schrok ik me dood: Don had het kermistheater van mijn vader nagebouwd en stond de mensen als boniseur zijn tent in te praten. Precies zoals mijn vader vroeger.”

Don: “Ja, het was heerlijk om te doen, met zo’n ronkende kermisstem over het terrein rondtoeteren: Het laatste rrreizende varrriététheater van Eurrropa, bezoekt u Studio Zeven, al is het maarrr eens in uw leven.

Cherry: “Ik hoorde die stem, zag Don, verkleed in rokkostuum, en ik dacht: jezus, daar staat mijn vader, het leek wel een geestverschijning. Ik raakte aanzienlijk verward. Don heeft dat fantastisch gedaan, ik kan het niet anders zeggen: een heel goed stuk, maar aan het eind van de voorstelling laat hij op een bandje nog eens de echte stem van mijn vader horen, en toen kreeg ik het te kwaad, ben ik de tent uitgelopen.”

Don: “Nu ik je laatste boek heb gelezen, dat niet alleen over je moeder gaat, maar ook over het gedrag van je vader, is mijn achting voor hem wel wat gedaald, had ik misschien een ander stuk over hem geschreven. Tragisch, zoals die man alleen maar met zichzelf bezig kon zijn, alleen maar dacht aan zijn eigen goochelaarscarrière. Hoe hij jou – omdat hij op tournee moet – zonder spijt parkeert bij zijn moeder. Ik zou mijn zoon nooit naar Joke of jou brengen, al moest ik uit bittere noodzaak emigreren naar Namibië.” 

Cherry heeft niet alleen het geheugen, maar ook de wraakzucht van een olifant

Don Duyns

Tot zover een opvallende overeenkomst, maar het grote verschil is toch dat vader Duyns in zijn boeken het liefst in het (eigen) verleden wroet en dat de toneelstukken van zoon Don meestal dicht op de huid van de tijd zijn geschreven. Ze kunnen gaan over de politieke staat van het land (Paars), over milieuactivisme (De Tunnel-bouwers) of hij neemt zijn leeftijdgenoten, de zogenaamde comageneratie op de korrel (De jaren twintig!!). 

Natuurlijk – of het nu om rondhangende gastarbeiders op een Amsterdams stationsperron ging, of over de kankerafdeling van het VU-ziekenhuis – ook Cherry stond met zijn HP-reportages en VPRO-documentaires midden in de samenleving. Maar bij hedendaagse maatschappelijke problemen, zoals #MeToo of Black Lives Matter, haalt hij zijn schouders op, zegt hij zuinig: “Ik neem er kennis van, of laat ik het zo maar zeggen: ik leef inmiddels in een andere wereld dan Don.”

Don: “We reden een keer samen Amsterdam binnen en toen zei jij: ‘God, wat een hoop buitenlandse vrouwen lopen hier rond.’ Toen heb ik je gecorrigeerd en zei ik – klinkt misschien politiek correct: ‘Cherry, dat zijn Amsterdamse vrouwen.’ Maar Cherry woont in Huizen, hè, daar is – en dat vind ik weer griezelig – alles overwegend wit.”

Cherry (droogjes en met zijn karakteristiek gevoel voor understatement): “Nog wel! Ik zie die veranderingen heus ook wel, alleen heb ik grote moeite met de krampachtigheid ervan, die nadrukkelijke politieke correctheid. Ook op tv, in talkshows… bah… hou op… daar word ik gek van… wat een zeurpieten komen daar allemaal voorbij.”

Don: “De VPRO zou Archie Bunker weer eens moeten uitzenden, maar ik denk dat dat niet meer kan. Ik heb op de Filmacademie laatst Geboren in een verkeerd lichaam laten zien, een aflevering uit 1995 van het satirisch documentaireprogramma Dertig minuten. Daarin speelt Arjan Ederveen een witte Groningse boer die een pigmentkuur ondergaat en dikke lippen en een andere neus wil, omdat hij zich zwart voelt en bij een tribale Afrikaanse stam wil horen.”

Cherry: “Een uitermate grappige aflevering vond ik dat.” 

Don: “Maar mijn studenten zeiden: ‘Kan dit wel?’ Ik vind dat je humor met rust moet laten, maar een inhaalslag op het gebied van gender of huidskleur lijkt me echt onvermijdelijk. We hebben te lang sommige groepen genegeerd of alleen maar vanuit de grote meerderheid gedacht – witte heteromannen, die hebben eeuwen de norm bepaald. Dat is aan het veranderen en dat is even slikken.”

Cherry (op ironische, licht pesterige toon): “Daar zijn we toch ver mee gekomen, Don, kijk om je heen, hoe mooi het allemaal is.”

Don: “Nu lijkt het alsof ik er een politiek correcte kruistocht van maak…” 

Cherry (jent nog een beetje door): “… ja Don, geef dat nou maar toe.” Maar Don laat zich niet van zijn stuk brengen: “Ik geef les aan jonge mensen van in de twintig en zie de wereld gewoon veranderen. We kunnen niet meer spotten met bepaalde identiteiten: vrouwen die hun borsten laten afzetten om man te worden, of mannen die borsten krijgen en toch hun penis behouden, het zijn allemaal keuzes die recht van bestaan hebben.”

Nu een zucht van oprecht afgrijzen bij Cherry: “Wie zet zijn penis nou af?” 

Don: “Haha, Cherry is voor het eerst ongerust, maar wees maar niet bang pa, jij hoeft dat heus niet te doen.”

Cherry: “Mijn god, ik wou er juist een penis bij nemen, kan dat ook, tel ik dan nog steeds mee?”

Zo zeilen we automatisch het gebied binnen waarop zowel vader als zoon zich in hun element voelen: het absurde, of het ogenschijnlijk heel gewone, dat met een blik vanuit een onverwachte hoek toch iets heel aparts, vaak ook iets komisch aan het daglicht brengt.

Don: “Wij kijken allebei graag naar het alledaagse, maken weinig onderscheid tussen low en high culture. Ik las ooit dat de ellende bij de VPRO, de scheiding der geesten, is begonnen toen mijn vader André van Duin zo ongelooflijk leuk vond dat hij er een tv-programma over moest maken.” 

De tekst gaat onder de foto verder.

Cherry Duyns
bron: corbino

Cherry: “Dat lijkt me iets te veel eer, maar het is wel waar dat ik altijd een hekel heb gehad aan het puur elitaire. Ik vond dat je als tv-maker net zo goed een programma kon maken over een volksartiest als een documentaire over Harry Mulisch.” 

Don: “Laatst heb ik nog een Haagse Post-artikel van jou gelezen over gehaktballen.”

Nu raakt Cherry pas echt op dreef: “Een goed stuk was dat, hè. Ik kreeg een reclamefoldertje in handen, waarin de Hero-soepfabriek heel trots aankondigde dat er voortaan twee grote ballen in ’n blik soep zaten in plaats van een groot aantal kleine balletjes. Dat vond ik wel een belangwekkend bericht, dus ben ik naar de Hero-fabriek getogen om een uitgebreid gesprek te voeren met de directeur en de chef-kok soepen. Ik heb toen nog gevraagd of ze niet overwogen om één hele grote bal in een blik soep te stoppen. Enfin, het werd uiteindelijk drie pagina’s praten over soepballen. Zo heb ik ook eens een filmpje voor de VPRO gemaakt over de buitenkip die altijd binnen zat. Het was een heel lang gesprek waarin iemand trots sprak over ‘onze buitenkip’, maar ik hem telkens onderbrak met: ‘Die echter binnen zit.’”

Er bestaat, als het gaat om een voorkeur voor het kolderieke en de hang naar realisme, ook onenigheid tussen de twee bloedverwanten. Cherry gruwt immers van de vulgariteiten die zijn zoon graag als stijlmiddel gebruikt. Lees uit Dons werk maar eens een motto voor van Charles Bukowski, een soort statement: “Ik ging naar de plee en scheet een lading lekkere bierstront uit. Toen ging ik naar bed, rukte me af en sliep.” Nou, die Bukowski zal nooit Cherry’s lievelingsschrijver worden. “Bah nee, bij mij geen onvertogen woord,” zegt hij, en trekt een vies gezicht.

Don: “De banale waarheid, de vuiligheid van het leven, daar is Cherry niet zo van. Terwijl, ik vind: dat hoort nou juist bij kunst, bij literatuur, schrijvers als Céline, geweldig! Of Shakespeare natuurlijk. Het verval, de verrotting, daarom vond ik het ook heerlijk om een Hamlet-bewerking te maken voor jonge mensen, dat stuk omvat het hele leven in al zijn naaktheid.”

Cherry: “Maar als je het zo bedoelt: verval, neergang, dat zit ook in overvloed in dit boek.” (Hij trommelt liefkozend met zijn zilvergeringde vingers op het gebonden omslag van zijn nieuwe roman.) “Alleen ik verwoord het anders.”

Don: “Nou, is dat wel waar? In Afscheid zit een ontluisterende scène als je bij je moeder op bezoek bent in het verzorgingstehuis. Jij denkt eerst dat het urine is die langs haar been loopt, maar het blijkt wondvocht te zijn, je hebt het over een lekkend been. Daar moest ik nou weer even bij slikken.”

Cherry: “Dat vind ik niet per se vulgair, eerder realistisch. Ik wou heel precies beschrijven hoe het eraan toegaat in zo’n tehuis, ook medisch gezien.”

Don: “Het verschil tussen Cherry en mij is natuurlijk ook dat ik voornamelijk schrijf voor theater, en theater heeft van nature een vulgaire kant. Maar sorry… nu we het toch over allerlei vormen van menselijke afscheiding hebben: ik moet even nodig pissen.” Don kijkt zijn vader als een ondeugend jongetje aan, om vervolgens aan zijn toiletgang toe te voegen: “Ik zou ook kunnen zeggen: ik moet even uit m’n lul brullen, maar dat durf ik niet goed waar mijn vader bij is.”

Cherry: “Bah, akelig, onprettig klinkt zoiets, hij is keurig opgevoed, ik zie dit puur als zich afzetten tegen zijn milieu.”

Het is niet meteen de leukste vraag die je kunt krijgen, zeker als je al een eeuwigheid op eigen benen staat, maar hoe is het
– wanneer je min of meer in de voetsporen van je vader bent getreden – om ‘de zoon van’ te zijn?

Don: “Nou, even voor de goede orde, ik heb gelukkig niet alleen het DNA van mijn vader, maar ook van mijn moeder, van Joke, die onderwijzeres was. Joke is, anders dan Cherry – en nu gebruik ik een walgelijke term – een echt mensenmens. Ik denk dat ik door haar invloed het lesgeven zo leuk vind in mijn leven. Maar als de naam Don Duyns klinkt, denken mensen – zeker van een wat oudere generatie – meestal ook aan Cherry Duyns. Of ze zeggen tegen je, als ze vroeger last van Cherry hebben gehad bij de VPRO: ‘O, jij bent wel heel aardig,’ en dan komt er een heel strontverhaal over wat een klootzak mijn vader als chef voor hen is geweest. Of juist niet, want John Appel, maker van de geweldige docu over André Hazes, vertrouwde me een keer toe: ‘Je vader was streng, maar gaf me precies de zet die ik nodig had.’” 

Cherry: “Zie je wel, die zijn er ook zat, mensen die iets aardigs over me vertellen, die ik heb kunnen helpen. Het zijn altijd de minderen die met dezelfde prutsverhalen over mij aankomen.”

Don: “Nu heb ik er geen last meer van, maar in het begin zagen mensen mij als een derivaat van Cherry. Dat is ook letterlijk tegen me gezegd toen ik me aanmeldde bij de filmacademie. Ik had als werkstuk een heel vrolijk stripverhaal gemaakt over een tweeling en toch werd er meteen gezegd: ‘Je bent je vader niet, dit lijkt heel erg op Herenleed.’ Ik voelde me hevig geïntimideerd, durfde niet te reageren, was toen nog erg verlegen, maar dacht wel: op deze kutplek kom ik nooit meer terug! Maar ha, nu geef ik er les, Dus is het toch nog goed gekomen.”

Cherry: “Ik ben altijd als de dood geweest dat mijn schaduw over Don kwam te hangen. Ik zag natuurlijk wel al heel vroeg zijn talenten, maar heb me juist zo terughoudend mogelijk opgesteld, om hem niet te veel in de weg te zitten.”

Don: “In tegenstelling tot Cherry heb ik niet altijd zeker geweten dat het allemaal lukken ging, dat alles wat ik maakte goed was. In Snorro laat ik de hoofdrolspeler zeggen: ‘Ik voel mezelf een mislukkeling van de bovenste plank met mislukkingen.’ Dat gevoel, die faalangst heb ik zelf heel goed gekend, jij helemaal nooit, Cherry.”

Cherry: “Onzin, ik weet niet waar dit idee vandaan komt. Ik heb juist vrij ernstige twijfels over alles wat ik doe; of ik nou een film maak of een boek schrijf, ik lijd aan totale onzekerheid.”

Don: “O, dat is interessant. Je straalt het in ieder geval niet uit en je hébt toch altijd succes? Ik heb her en der best wel het een en ander voor de kiezen gekregen, maar het enige waar jij soms last van had was een venijnig stukje in je eigen clubblad, de VPRO Gids.”

Cherry: “Ach, de VPRO-bode, dat deerde me niet.”

Don: “Toen ik op de middelbare school zat, werd er als het om televisie ging alleen maar gesproken over de VPRO, en een documentaire van jou was op z’n minst een dag lang onderwerp van gesprek. Nu zijn de media zo versplinterd, dat je maar mag hopen dat iets wat je hebt gemaakt aandacht krijgt. Maar goed, inmiddels moet ik niet klagen, heb ik wel degelijk geproefd wat succes is. Bij het Ro Theater stond ik na afloop van Lang en gelukkig op het podium, de hele zaal was dolgelukkig en we hebben er prijzen mee gewonnen, dus het zou nu kinderachtig zijn om me nog steeds als een mislukkeling te zien. En in het juryrapport van de Prosceniumprijs die ik vorig jaar samen met Pieter Kramer kreeg, stond: ‘Wegens wezenlijke bijdrage aan het Nederlandse theater’. Toen dacht ik: nu hoor ik er echt bij.”

Cherry: “Heel wonderlijk, ik heb altijd het gevoel gehad dat je er al bij hoorde, maar jij zelf blijkbaar niet.”

De tekst gaat onder de foto verder.

Don Duyns
bron: corbino

Don: “Voor het gala van het Nederlands Theater Festival werd ik nooit uitgenodigd, dat is voor coryfeeën als Gijs Scholten van Aschat en zo, dus ik had steeds een beetje het idee: ik maak wel theater, maar hoor niet bij het establishment.”

Cherry: “O, op die manier, dat gevoel ken ik wel, daar hoorde ik ook nooit bij.”

Don: “Haha… dat zeg je nu met een Gouden Kalf, een Nipkowschijf en een Ridderorde op zak.” 

Cherry: “Dat betekent niets voor het eenlinggevoel dat ik altijd heb gekend. Het Gouden Kalf voor De wording heb ik trouwens niet eens opgehaald. Op de avond van de uitreiking was de afscheidswedstrijd van Willy van de Kerkhof, daar wou ik liever naar kijken.”

Hoe staat het dan nu met de rivaliteit tussen vader en zoon? Don zei voordat dit interview plaatshad door de telefoon: “Die ouwe haal ik nooit meer in.”

Don: “Oei, heb ik dat gezegd?”

Cherry: “Rivaliteit met Don ken ik absoluut niet, dat gevoel komt zelfs niet bij me op.”

Don: “Laat ik dan maar eerlijk zijn; die rivaliteit voel ik natuurlijk wel, omdat ik daar door anderen ook steeds op gewezen ben. Er was zelfs ooit een vrouw die in een dronken bui tegen me zei: wat je vader allemaal doet is heel goed, jij denkt zeker dat je net zoveel kan als hij. Ik moest – al was het maar onder druk van de omgeving – tegen Cherry opboksen, zeker toen ik net begon, eind jaren tachtig, en Cherry nog superberoemd was. Gelukkig kantelt het beeld langzaam maar zeker. Laatst vertelde Cherry me dat er iemand naar hem toe kwam en vroeg: ‘Bent u nou de vader van Don?’ Dat vond ik verheugend nieuws. Maar ik heb dus wel mijn eigen hoekje moeten verwerven.” 

Cherry: “Ik kan er niks aan doen: ik ben er nou eenmaal, ik kan mezelf niet laten verdwijnen.” 

Don: “Als je de documentaire ziet over Boudewijn de Groot, waarin zijn zoon Jim echt afrekent met zijn vader, daar heb ik nooit behoefte aan gehad, dat was ook nooit nodig. Ik ben nooit, zoals Jim de Groot, miskend door mijn vader. Integendeel, Cherry heeft me altijd gevoed met literatuur, films, muziek, en als het nodig was, was hij altijd bijzonder coöperatief. Al heb ik het nou weer niet over een klassieke vader, die nu hij wat ouder is en niet meer zo vaak op pad hoeft voor zijn werk, eens zegt: ‘Kom, ik ga nu eens meer tijd investeren in mijn kinderen en kleinkinderen.’ Je bent geen gezellige bejaarde man geworden.”

Cherry: “Nee!”

Don: “Ik heb dat zo’n vijf jaar geleden nog weleens bij je aangekaart: waarom wij als vader en zoon nooit samen naar de film gaan of zo.”

Cherry: “En wat antwoordde ik toen?”

Don: “Nou dat je daar weinig tijd voor had, omdat je zelf nog zoveel andere, voornamere dingen had te doen, zoals het schrijven van boeken. Maar goed, ik kan wel zitten klagen, dat mijn vader nooit leuk met me naar de bioscoop wou, maar anderzijds kreeg ik van hem wel altijd veel tips aangereikt en kunnen we goed praten over films of boeken. Daar zijn andere kinderen dan weer heel jaloers op, die klagen dat ze met hun ouders nooit een artistiek gesprek hebben.”

Cherry: “Wij wel, en bovendien ik heb me als vader – ook al was ik vaak van huis of zonderde ik me graag af – altijd zeer verantwoordelijk gevoeld, zowel voor jou als voor je broer Tibor. Dat blijf ik houden, tot de laatste steekvlam in het crematorium.”

Don: “Dat is zeker zo en ik moet zeggen: weliswaar is Cherry altijd een workaholic geweest, het fijne aan hem is dat hij als het erop aankomt altijd goede raad heeft. Ik moest eens naar het sterfbed van een van mijn beste vrienden, maar ik durfde niet en vertelde dat aan Cherry. Wat moet ik doen? En dan geeft Cherry precies het goeie antwoord, hij zei: ‘Ga nou maar, voor je vriend is het enger dan voor jou.’”

Cherry: “Don, ik weet niet of je je het nog kunt herinneren, maar we hebben ooit met zijn tweeën een wandelingetje gemaakt, en toen vroeg ik aan jou: ‘Vind jij nou dat ik je vader ben?’”

Ik wou er juist een penis bij nemen, kan dat ook? Tel ik dan nog steeds mee?

Cherry Duyns

Don: “Dat weet ik niet meer, wat zei ik toen?”

Cherry: “Jij vond van wel, maar ik bedoelde natuurlijk: ben ik een klassieke vader en wat is dat dan precies, een vader, hoe moet ik me als vader gedragen? Don is nu een betere vader dan ik, dat vind ik ook van mijn andere zoon, Tibor. De koesterende, vanzelfsprekend zorgzame manier waarop Don en Tibor met hun kinderen omgaan, dat heb ik veel minder, ik voel in het vaderschap altijd een lichte gemankeerdheid. Ik ben afstandelijker, misschien komt het door mijn jeugd, mijn eigen ouders waren voornamelijk twee afwezige mensen.”

Don: “Ik denk dat daar wel wat in zit. Ik heb vannacht Afscheid in één ruk uitgelezen en ik dacht: hoe kun je na zo’n jeugd, zo’n onbeschermde opvoeding in godsnaam zelf vader zijn geworden, je mist immers elk voorbeeld, er was nooit een rolmodel. Maar er leefde bij jou aanvankelijk ook geen grote kinderwens?”

Cherry: “Helemaal niet. Der Sinn des Lebens ist vergebens, daar kwam het voor mij al heel vroeg op neer, en dan denk je ook gauw: waarom zou ik me voortplanten? Maar ik trof een hele goeie vrouw. Gelukkig was Joke er altijd, en ze is er goddank nog steeds.”

Don: “Joke wou wel heel graag kinderen, maar toen er ineens twee zonen in vijftien maanden aankwamen, vond jij het wel mooi geweest.”

Cherry: “Ja, toen zei ik: let’s call it a day.”

Don: “Dat is ook typisch Cherry: hij zegt altijd nietsontziend eerlijk waar het op staat. Dat blijkt ook uit zijn boek. Ik vind Afscheid echt een voltreffer, het is veruit het eerlijkste boek dat je gemaakt hebt en ik weet dat je het niet om die reden hebt geschreven, maar ik heb er heel veel van opgestoken, ben beter gaan begrijpen waarom je bent zoals je bent.” 

Inderdaad is Duyns senior in dit boek bijzonder openhartig over zijn tumultueuze jeugd, waarin hij voortdurend een speelbal is tussen zijn Duitse moeder en Nederlandse vader, twee jonge onrustige variétéartiesten. Het kind ervaart al vroeg wat abrupt afscheid nemen inhoudt. Geboren in 1944 – in het kapotgebombardeerde Wuppertal – verlaat hij na de capitulatie met zijn ouders Duitsland, waar het arme, jonge gezin zich vestigt in Haarlem, bij de ouders van vaderskant. Het huwelijk loopt na zeven jaar echtelijk geruzie op de klippen en moeder Hilde vertrekt naar Wuppertal, neemt de kleine Cherry mee. 

Zeg maar dag tegen je vader.

Na twee jaar Duitsland, Cherry is inmiddels qua taal en gewoontes volledig verduitst, staat de vader ineens op de stoep om zijn zoon weer mee terug te nemen naar Haarlem. Nu mag hij weer afscheid nemen van zijn moeder, waarna zijn vader – die het als reizend circusartiest veel te druk heeft, nauwelijks aandacht schenkt aan zijn zoon – hem stalt bij zijn grootmoeder. Al met al niet wat je noemt een geborgen jeugd. Maar in Afscheid lees je daarover nauwelijks klachten, laat staan dat er in het boek sprake is van zelfbeklag.

Cherry: “Ik wou niet oordelen en ik hou al helemaal niet van dramatiseren. Vreselijk, oude mannen die in een roman op hun jeugd terugkijken en hun gestorven ouders nog eens onder uit de zak geven. Ik kreeg ook vrij snel begrip voor het onvolwassen gedrag van mijn ouders. Het waren immers nog kinderen, net twintig waren ze toen ze me kregen. En vergeet niet, ik ben vervolgens netjes opgevoed door mijn grootmoeder. Weliswaar in een ouwelijke omgeving – ik leefde in een wereld die eigenlijk niet bij mijn leeftijd paste – maar het was een aangenaam nest.”

Don: “Je bent eigenlijk een kind dat uit de tijd is gevallen. Daarom was je ook al heel snel zo’n vreemde, vroeg volwassen snuiter, met een pijp en een brommer, ouderwetse kleding aan, en dan dat aparte kapsel; op je zestiende zag je er tien jaar ouder uit. Ik heb weleens gehoord dat toen je Joke ontmoette, mensen dachten dat zij je dochter was.”

Cherry: “Ach, een beetje uit de tijd gevallen… een beetje wel.”

Don: “Je wuift het nu weg, je praat er anders over, afstandelijker dan in je boek, maar als ik het allemaal zo lees, krijg ik de indruk dat je als kind behoorlijk wat te lijden hebt gehad. Bij bepaalde scènes dacht ik: zo’n opvoeding moet voor jou toch beschadigend zijn geweest. Vanwege zo’n achtergrond had je voor hetzelfde geld een labiel, wankelend wrak kunnen wezen, een junk, een alcoholist; het heeft maar een paar afslagen gescheeld. Dat vroeg ik me nog af: heb je eigenlijk psychisch nog last gehad tijdens het schrijven van dit boek?”

Cherry: “Nee… nee… nee…”

Don: “Dat geloof ik niet helemaal, ik ken je, je zult zoiets ook nooit toegeven.”

Eerder in het gesprek, bij de vraag of Cherry Duyns nog weleens terugverlangde naar de televisie, is de naam Freud al eens gevallen. Cherry antwoordde: “Nooit, geen seconde! De VPRO-wereld, daar heb ik helemaal niks meer mee!” Dat werd zo direct, zo hartgrondig vanuit de diepte naar boven gelepeld, dat zelfs Don schrok en zei: “Hier zou Freud zo zijn bedenkingen bij hebben.” Maar Cherry mompelde: “Freud is een lulhannes.” 

Dus weten we eigenlijk het antwoord al als we ons afvragen of hij ter verwerking van die chaotische jeugdjaren weleens overwogen heeft in therapie te gaan. Eerst geeft Cherry daarop helemaal geen sjoege. Het is Don die met een verklarende voice-over komt voor zijn vaders gezichtsuitdrukking: “Nu hadden we met een camera een close-up moeten kunnen nemen van

Cherry: “Dat geneuzel bij een psychiater, wat moet ik ermee. Van mijn verleden heb ik maar mooi profijt gehad, ik maak er fraaie boeken van, ik beschouw die rare jeugd van mij als pure mazzel. Don, jij hebt het als schrijver eigenlijk veel zwaarder, omdat jij alleen maar een leuke jeugd hebt gehad.”

Don: “Maar ik heb wel een aantal therapieën doorlopen en vond dat heel heilzaam, al was het maar omdat ik daardoor geleerd heb sommige taboes bij mezelf te benoemen. Misschien dat jij bent bang dat een geslaagde therapie je creativiteit kan ondermijnen, dat je daarna niet meer kunt schrijven, maar dat is echt een mythe, kijk naar mij.”

Cherry bekent nu: “Ik ben één keer in mijn leven bij een psychiater geweest, toen ik afgekeurd wilde worden voor het leger…”

Don: “… nu komt er een verhaaltje, anekdotes vertellen om de zaak te ontwijken, daar is Cherry heel goed in. Maar vertel, Cherry, we hangen aan je lippen.”

Ik beschouw die rare jeugd van mij als pure mazzel. Ik maak er fraaie boeken van

Cherry Duyns

Cherry: “Ik moest bij een oudere vrouw op een divan liggen, ik praatte en zij maakte aantekeningen. Ik dacht: wat zal ik die vrouw nou eens vertellen? Ik sprak over mijn Duitse verleden. Nou, dat vond die mevrouw allemaal vrij ernstig en ik kreeg het dringende advies om me verder te laten behandelen. Blij dat ik hierna zou worden afgekeurd, zei ik: ‘Mevrouw, wat een fantastische suggestie.’ Maar sindsdien heb ik nooit meer een psychiater gezien en heb ik me prima weten te handhaven. Twee mooie zonen, een fijne vrouw, altijd werk gedaan dat ik wilde, waar zou een therapie dan in godsnaam voor nodig zijn geweest?”

Don: “Maar ik denk dat ik in jouw alledaagse gedrag weleens sporen van die rare, onbeschermde jeugd heb teruggezien. Het is nu wat minder dan vroeger, maar Cherry kan heel heftig zijn in het verdedigen wat van hem is. We stonden een keer, op weg naar Frankrijk, met het hele gezin op een parkeerplaats en daar stopte naast ons een andere auto met een beetje bedreigende individuen. In een reflex pakte Cherry een groot mes en legde dat duidelijk zichtbaar op het dak van onze auto. Dat zijn van die verdedigingsmechanismen die, denk ik, uit jouw jeugd stammen.”

Cherry: “Ik wilde laten weten: kom niet dichterbij… kom vooral niet dichterbij. Het was ook clangevoel. En het klopt een beetje wat Don zegt: ik heb altijd het gevoel gekend een buitenstaander te zijn, ik moest me telkens weer in een nieuwe omgeving zien te handhaven. Ik ging als kind heen en weer. Dan weer wonen bij mijn moeder in Duitsland, dan weer bij mijn vader, dan weer van een Duitse school naar een Nederlandse school, altijd weer wennen met in mijn hoofd die verborgen aanvalshouding, zo van: misschien willen jullie mij niet, maar pas maar op, ik moet jullie al helemaal niet. Dat is nooit echt weggegaan.” 

Straks komen er hopelijk besprekingen naar aanleiding van hun boeken, maar wat als er een criticus bij zit die hun werken niet mag? Hoe gaan zowel vader als zoon om met kritiek? Schiet Cherry dan ook in de aanvalshouding?

Cherry: “Een vervelende recensie vind ik buitengewoon onaangenaam. En vaak ook onrechtvaardig.”

Don: “Wanneer of van wie heb jij dan ooit een slechte recensie gehad?”

Cherry: “Iemand als Ronald Giphart bijvoorbeeld heeft eens in Het Parool een heel akelig stukje geschreven over Dante’s trompet, uit 1993.”

Don: “Waarom trek je je dat zo aan? Giphart kan zelf niet eens schrijven!”

Cherry: “Het was volstrekt boosaardig en bovendien had hij ook nog eens de plot van het boek verraden. Ik kende de hele persoon Giphart niet, had de naam weleens gehoord, maar dan ben ik zo boos, dat ik overweeg hoe ik zo iemand voor eeuwig kan uitschakelen en welke mogelijkheden daartoe zijn zodat het niet opvalt dat ik het heb gedaan. Ik was werkelijk woedend, briesend. Maar enfin, ik had Het Parool dus net gelezen en daar ging de telefoon, Gerard Durlacher aan de lijn – de schrijver van Strepen aan de hemel, die in mijn Auschwitz-
documentaire Laatste getuigen zat. Gerard zegt: ‘Cherry, gefeliciteerd, wat een fantastisch stuk.’ Ik zeg: ‘Pardon, hoezo?’ Hij zegt: ‘Heb je de NRC van vanavond dan niet gelezen?’ Maar de NRC lag bij mij nog in de bus, en daarin bleek een fantastisch stuk van Herman de Coninck te staan. Toch bleef ik helemaal gefixeerd op Het Parool. Gek, dat ik daar dan zo’n belang aan hecht, nu nog steeds.”

Don: “Ik kan ook razend worden, hoor, over een kritiek. Tegenwoordig lees ik het niet als de kop van een recensie al negatief is, of als ik maar twee sterren zie staan, dat bespaart me veel buikpijn. En het valt me altijd op dat als een toneelstuk van mij negatief wordt besproken, mijn naam er een paar keer in voorkomt. Terwijl in enthousiaste reacties mijn naam nauwelijks wordt genoemd.” 

Cherry: “Ik heb Harry Mulisch aardig gekend en die liet me eens een slechte recensie zien die hij had gehad. Weet je wat Harry zei: ‘Wat dacht je, hoe graag zou de schrijver van dit onbenullige stukje niet liever mijn prachtboek hebben geschreven.’ Zo kun je er eigenlijk maar het beste naar kijken wanneer er iets negatiefs over je wordt geschreven.”

Minder moeite, of eigenlijk in het geheel niet, hebben ze met kritiek op elkaars werk. Of houden ze zich in, blijven ze aardig voor elkaar, omdat het nu eenmaal all in the family is? Cherry informeert maar eens zonder omhaal bij Don: “Heb jij de indruk dat ik in het algemeen vrij spreek over je werk? Of heb je het gevoel dat ik te behoedzaam ben, dingen verdoezel?”

Don: “Nee, je verdoezelt nooit iets, dat ligt niet in je aard, en je bent voor mij ook nooit zo hard en streng geweest als voor sommige lieden bij de VPRO, die met trillende handen hun werk aan je kwamen laten zien. Dat zou ik ook nooit hebben getolereerd. Gelukkig was je niet mijn eindredacteur.”

Cherry: “Waar ik ook nooit behoefte aan heb gehad – ik wilde je juist zo veel mogelijk vrijheid en ruimte geven.” 

Don: “En je was ook weer niet overweldigend scheutig met lof, al kreeg ik je mooiste compliment na Hamlet, de familievøørstelling. Zowel Joke als jij zei tegen mij: ‘We zijn zo trots dat we je ouders zijn.’ Van Joke wist ik het misschien wel, maar jij had dat nog nooit zo liefdevol geuit.”

Cherry: “Ik vond dat stuk werkelijk geniaal! Overigens ben ik zelden trots, ook niet op mezelf.” 

Don: “Misschien is het me daarom zo goed bijgebleven.” 

bron: corbino