Spring naar de content
bron: herman wouters

Dan za’k en dan wi’k en dan mo’k

HP/De Tijd bestaat dertig jaar. Ter gelegenheid van dit jubileum plaatsen we elke week een stuk uit ons rijke archief online. Deze week een interview met Bennie Jolink over zijn jeugdherinneringen aan Hummelo – het dorp waar hij werd geboren – uit 2008.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Matt Dings

Verschenen in HP/De Tijd, 18 april 2008.

Er moet nog een foto bestaan van toen hij een jaar of drie was en op een net geasfalteerde B-weg in de zon lag te slapen met zijn hoofd op de hond. Dat illustreert wel hoe druk het verkeer toentertijd in Hummelo was. Bennie Jolink ziet ze nog voor zich, die zomerdagen. De kinderen vliegerden dan altijd, en bij mooi weer bonden ze de vliegers vast aan de korenschoven en strekten ze zich uit op het asfalt dat door de zon was opgewarmd.

Ja, het was stil in Hummelo. Inclusief het achterland woonden er misschien vijfhonderd mensen. Iedereen in het dorp, ook de bakker, de slager en de timmerman, had een boerderijachtig huis en hield een koe of een varken. Zijn ouders hadden een schildersbedrijfje en een varken.

Bennies zandbakvriendinnetje heette Annetje en Annetje d’r vader was behalve caféhouder noodslachter. Hij ontfermde zich over zieke varkens die snel moesten worden geslacht om het vlees nog goedgekeurd te krijgen. Als hij een varken beetpakte en dat dier spreekwoordelijk begon te gillen, snelden de kinderen nieuwsgierig toe. Er viel een schot, er volgde een steek, het bloed werd opgevangen voor bloedworst en daarna kon het ‘verponden’ van het dier beginnen. “Wij vonden het geweldig spannend,” zegt Bennie Jolink. “Annetjes vader maakte er een hele show van.”

Daarnaast waren er vroeger huisslachtingen. Bij de Jolinks werden die verricht door twee broers die zich verplaatsten per bromfiets en die lange leren jassen droegen met gordels waarin messen staken. Enorme jeneverneuzen, die twee. Na elk stadium van de slacht ‘moest er maar eens een borrel komen’, wat toch gauw opliep tot een glas of vijf, en dat terwijl ze een paar varkens per dag afwerkten.

Behalve hele en halve boeren kende Hummelo ook een edelman: Adolf graaf Van Rechteren Limpurg. In de jaren vijftig waren nagenoeg alle grondstukken en boerderijen van de graaf; de hoeven hadden allemaal dezelfde roodgele luiken en groene vensters.

Bennie Jolink op de lagere school

Op en rond het grafelijke landgoed voltrok en voltrekt zich nog steeds een jaarlijks defilé met gekostumeerde ruiters en schutters. De optocht werd geleid door drie ‘bielemannen’ met bijlen en een zaag: geschminkte, clowneske figuren die met rituele dansen mogelijke obstakels uit de weg ruimden – een functie die de volwassen Bennie Jolink zelf ook jaren zou ver- vullen.

In het Hummelo van zijn kindertijd was de graaf hoog boven het dorp verheven, herinnert Jolink zich. “Destijds kwam de graaf eerst, dan kwam God en daarna kwamen de dominee, de hoofdonderwijzer en de notaris. Mijn vader vertelde, dat als de mensen met meneer de graaf belden, ze met de pet in de hand stonden te telefoneren. Maar ik moet er meteen bij zeggen dat de graven altijd goed voor de dorpelingen zorgden. En de huidige graaf is modern en progressief.”

Tegenover de plezierige herinneringen stond het gegeven dat hij als kind aldoor ziek was. Astma. Er waren jaren dat hij op school meer verzuimde dan aanwezig was. Dan lag hij op een divan voor het raam, blij met de ruime aandacht van zijn moeder, maar zich verbijtend dat hij door zijn benauwdheid niet mee kon naar de ijsbaan of met het schoolreisje waarop hij zich zo had verheugd.

Anderzijds leverde de ziekte hem ook wat op. Telkens als hij voor injecties naar het ziekenhuis in Doetinchem moest, mocht hij als beloning een nieuwe Kuifje kopen. Zo kwam hij aan een complete serie Kuifjesboeken, eerste druk, harde kaft, opgeborgen in de brandkast, een godsvermogen waard. “Al met al beschouw ik mijn astma eerder als iets positiefs dan als iets negatiefs,” zegt hij. “Je leert dat je niet meteen de strijd moet opgeven, maar je best moet doen. Dat kweekt karakter en wordt op den duur een tweede natuur. Veel bekende astmapatiënten zijn flinke doordouwers.

Hij heeft er nog eens een liedje over ge- schreven: En dan za’k en dan wi’k en dan mo’k. / Ik biet mien doar in vast as een pitbull in een stok.

Als de mensen belden met de graaf, deden ze dat met de pet in de hand.

Bennie Jolink

Het vele ziek zijn bracht hem ook aan het tekenen. Hij herinnert zich hoe een juf op de lagere school, een reuzin met sproeten op de armen en een stentorstem, de klas beval een vierkant met een driehoek erop te tekenen, bij wijze van huis. Bennie Jolink tekende motorcrossers. Hij kreeg een dreunende draai om de oren. Later had hij nog eens les van haar vader. Die sloeg het hele uur door, met de hand en met zijn stok, zelfs tijdens het gebed, wat de klas nogal komisch vond. Thuis vielen er eveneens klappen. De kinderen moesten met mes en vork eten, maar moeder Jolink gebruikte alleen een vork omdat haar andere hand steeds corrigerend rond vloog. Maar kom, hij heeft er geen enkel complex aan overgehouden.

Op school, eerst de hbs, toen de mulo, had hij nogal eens trammelant omdat hij weigerde huiswerk te maken. Alle vrije tijd bracht hij door in het bos. Verder was hij in de ban van brommers en (cross)motoren, sinds zijn vader hem op de tank van diens BSA had gezet en ze samen naar de cross- wedstrijden van Hengelose Zand en Lichtenvoorde waren gereden. De held uit zijn jeugd was Jan Clynck, een sensationeel rijdende woesteling die ook wel ‘het atoom- kanon van Helmond’ werd genoemd.

Zijn ouders waren Nederlands hervormd, niet al te streng. Na de zondagsdienst kwamen de organist en de dominee steevast een borreltje drinken bij de Jolinks. “Een charismatisch man, die dominee. Hij troonde me mee naar discussiegroepen en liet me de hele Bijbel lezen. Ik werd een tijdje dermate gelovig, dat mijn moeder me bijna een kwezel vond.”

Het duurde tot die ene dag in 1963. Met een groepje jongelui nam Bennie Jolink deel aan een kerkelijke dropping. Er was een meisje bij van wie hij het stellige idee had dat ze later voor hem zou zijn, al had hij geen verkering met haar en wist hij niet eens goed of hij verliefd op haar was. Die dag reed een dronken automobilist het meisje hartstikke morsdood. Bennie was op slag atheïst. Er volgde ‘een nacht van een paar maanden’, toen raakte hij de klap te boven.

Hij ging naar de kunstacademie in Enschede. Daar kwam hij in een bandje terecht. De gitarist leerde hem drie grepen waar hij genoeg aan zou hebben. Jaren later richtte Bennie Jolink met Jan Manschot de boerenrockgroep Normaal op.