Spring naar de content
bron: anp

De afvalovens móeten branden: hoe een oplossing een probleem werd

Afvalenergiecentrales: lokale bestuurders en investeerders liepen ermee weg na de millenniumwisseling. Ze waren duurzaam en ook nog eens lucratief – ‘een geldmachine’. Inmiddels lijkt het tij gekeerd. De ovens móeten branden. Dat is niet alleen slecht voor het milieu, het botst met het streven naar een circulaire economie. Hoe een oplossing een probleem werd. Deel één van een tweeluik.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Smit

Dick Kors woont sinds 2016 in de Houthaven. In een prachtige loft met uitzicht op het IJ. Omringd door ondernemers, kunstenaars, journalisten en andere ‘creatieven’. Dat bevalt uitstekend, vertelt de voorzitter van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een appartementencomplex in deze Amsterdamse nieuwbouwwijk. Mede vanwege de duurzame energievoorziening. Iedere woning heeft zes zonnepanelen op het dak; mochten die onvoldoende elektriciteit opwekken, dan is er groene stroom van het net. ’s Winters worden de appartementen verwarmd door middel van een aansluiting op de stadsverwarming, ’s zomers zorgt het water uit het IJ voor verkoeling. 

En toch is er een minpuntje: de verplichte aansluiting op de stadsverwarming. Dit warmtenet wordt gevoed met restwarmte van de afvalverbranding bij Afval Energie Bedrijf (AEB), een proces waarbij veel CO2 vrijkomt. Iets wat tijdens vergaderingen van de VvE nog weleens wil leiden tot ‘pittige discussies’. Gesprekken die overigens doorgaans weinig opleveren. Er is geen alternatief – Westpoort Warmte (WPW), de exploitant van de stadsverwarming, eigendom van Vattenfall en AEB, heeft een monopolie. Een warmtepomp is voor Kors en zijn buren geen optie.

Misschien nog wel veel alarmerender: als de afvalovens van AEB om wat voor reden dan ook uitvallen (zoals in de zomer van vorig jaar, toen er een nationale afvalcrisis dreigde en de vuilverbrander – om zijn klanten niet in de kou te laten zitten – in allerijl zware, milieuvervuilende dieselgeneratoren moest charteren), wordt het voor Kors en de bewoners van nog eens 35.000 andere woningen in de hoofdstad echt penibel. Dat is geen utopie: juni dit jaar moest de gemeente, eigenaar van AEB, voor de tweede keer binnen een paar maanden bijspringen om het bedrijf overeind te houden.

Genoeg aanleiding voor prangende vragen. Staat dit probleem op zichzelf? AEB verbrandt zijn vuilnis in een afvalverwerkingsinstallatie (AVI’s). Nederland telt in totaal twaalf van deze zogeheten AVI’s. Die spelen een belangrijke rol in onze energievoorziening en zijn voor een groot deel geprivatiseerd. Heeft de liberalisering van de sector de crisis in de hand gewerkt? En hoe verhoudt het verbranden van afval zich eigenlijk tot ons streven naar een CO2-neutrale en circulaire economie? 

“I always say: garbage is gold.” Carolien Gehrels, destijds wethouder in Amsterdam, stak haar enthousiasme over AEB tegenover de Financial Times in 2012 niet onder stoelen of banken. Een citaat waaraan ze waarschijnlijk niet graag wordt herinnerd – ze reageert niet op vragen van HP/De Tijd. Die aversie is begrijpelijk. Onder haar verantwoordelijkheid bouwde AEB in 2007 – destijds nog onderdeel van de gemeente – de Hoog Rendement Centrale (HRC), een ultra-moderne verbrandingsoven die het bedrijf moest doen uitgroeien tot de melkkoe van de gemeente: vuilnis erin (uit de hoofdstad maar ook van ver daarbuiten), en energie (in de vorm van elektriciteit en warmte) eruit. Of in de woorden van Gehrels later in Het Parool: “Iedereen dacht dat het een soort geldmachine zou zijn.”

Op zichzelf niet zo raar. Bedrijven en gemeenten die afval naar een AVI brengen, moeten daarvoor betalen – het poorttarief heet dat; zo’n 110 euro per ton in 2007. Het opwekken van stroom en warmte was minstens zo lucratief. Goed voor zo’n 47 miljoen euro aan inkomsten per jaar. Voldoende om Gehrels in 2012 te laten vertellen dat afval niet als een probleem maar als een kans moest worden gezien. “We moeten een mind-shift maken,” ronkte de wethouder.

Gehrels was niet de enige lokale bestuurder die de kassa hoorde rinkelen. Ook Bert Pauli, gedeputeerde van de provincie Brabant, had hoge verwachtingen. Brabant was met vijf andere provincies en 116 gemeenten eigenaar van Attero, de voormalige afvaltak van energiebedrijf Essent. Omdat Brabant met ruim dertig procent het grootste belang had, mocht Pauli de aandeelhouderscommissie voorzitten.

‘We moeten een mind-shift maken,’ ronkte de Amsterdamse wethouder Gehrels over afvalverbranding

Pauli wist dat er veel belangstelling was voor Attero. In 2009, bij de verkoop van Essent aan de Duitse branchegenoot RWE – een transactie die de provincies en gemeenten zo’n 8,3 miljard euro opleverde – was er al een Amerikaans bedrijf dat een kleine 900 miljoen euro voor het toen nog Essent Milieu geheten bedrijf wilde neertellen. Maar Pauli en Essent-baas Michiel Boersma wimpelden de koper af; ze vonden de prijs te laag. Pauli mikte op ten minste 1,2 miljard euro. 

Er was nog een reden voor het optimisme van bestuurders als Gehrels en Pauli. In 2006 verkocht de gemeente Rotterdam haar afvalbedrijf AVR voor 1,4 miljard euro aan de Amerikaanse private-equityreuzen KKR en CVC. Beide investeerders behoren tot de fine fleur van de haute finance; als er zelfs volgens deze masters of the universe zo veel muziek in afval zat, wat kon er dan nog misgaan?

De cio en zijn compagnon Rob Thielen, oprichter van Waterland, hadden het spel slim gespeeld. De crisis hakte erin, ook bij afvalverwerkers. Minder economische bedrijvigheid betekent minder afval, dus daalden de poortprijzen, de tarieven die bedrijven en gemeentes moeten betalen om hun afval te laten verwerken. Net als de vijf andere gegadigden die de voorselectie hadden doorstaan, stemde Waterland zijn bod daarop af. Maar wat Waterland voor had op de anderen: deze investeerder bood als enige aan alle toekomstige risico’s voor mogelijke bodemverontreiniging van de vuilstortlocaties van Attero voor zijn rekening te nemen. En daar wilden de verkopers maar wat graag van af. 

Een enkeling sputterde nog wat tegen, onder wie Mark Vissers, namens de SP lid van de Provinciale Staten in Brabant. Private-equityfondsen hadden volgens hem over het algemeen niet zo’n goede naam en hij hoopte niet dat Attero een melkkoe zou worden. 

Vissers’ angst werd bewaarheid. In de zomer van 2016 lekte uit dat Waterland de vuilverwerker weer wilde verkopen. Chinese partijen zouden mogelijk een miljard euro willen betalen voor Attero. Waterland bevestigde de verkoopplannen. Vanwege het grote verschil in waarde met de 170 miljoen die de investeringsmaatschappij in 2013 had betaald, gaven de provincies Brabant en Limburg de Zuidelijke Rekenkamer opdracht voor een onderzoek. Conclusie: er was niets onrechtmatigs gebeurd. De verkoop aan de Chinezen ging uiteindelijk niet door. Maar in 2018 verkocht Waterland het afvalbedrijf alsnog, aan de Britse investeerder 3i en het Duitse DWS, de vermogensbeheerder van Deutsche Bank, voor meer dan 750 miljoen euro.

Zulke klappers, daar kon de gemeente Amsterdam in 2013 slechts van dromen. Het instorten van de afvalmarkt haalde een streep door de ambities van het stadsbestuur. Niet alleen de poorttarieven waren gekelderd, ook die van de opgewekte elektriciteit en de warmte stonden onder druk. Dit terwijl AEB door de investeringen in onder meer de HRC was uitgegroeid tot een belangrijke speler op de afvalmarkt. Met alle risico’s van dien. Voor Amsterdam reden AEB te verzelfstandigen. Een wijs besluit: door de lage elektriciteitsprijs en hoge onderhoudskosten moest de gemeente al in het eerste jaar na de verzelfstandiging 70 miljoen euro afboeken op AEB. 

En toch was meer vuilnis verbranden destijds geen slecht idee. Afval storten was tot de millenniumwisseling usance. Vuilnisbelten produceren echter grote hoeveelheden ‘stortgassen’ en dan met name methaan. In 1990 waren de stortplaatsen goed voor 6 procent van de totale emissie van broeikasgassen in Nederland. 

Het kabinet besloot daarop tot een forse verhoging van de tarieven voor het storten van afval, schaalvergroting van de verwerkingsmarkt – die daarvoor op provinciaal niveau was georganiseerd – en flinke uitbreiding van de capaciteit van AVI’s. Vuil verbranden was niet alleen beter voor het milieu, met de restwarmte kon ook nog eens energie (stroom, warmte, biogas) worden opgewekt. 

Maar echt happig om te investeren in nieuwe afvalovens waren afvalverwerkers en investeerders niet. De overheid stelde hoge eisen op milieugebied. Een (dure) installatie voor de afvang van rookgassen werd verplicht. Op zichzelf niet zo vreemd: de oude verbrandingsovens stootten op grote schaal dioxine en andere gassen uit. Die belandden onder meer in zuivelproducten. Dat leidde tot diverse schandalen (De Lickebaert-affaire, 1989, dioxine in melk; Avira, 1995, dioxine in moedermelk). 

(Grote) gemeentes namen daarom vaak het voortouw. Pas toen er een mogelijk Europees verbod op het storten van afval op komst was, hapten ook investeerders en private afvalverwerkers toe. Temeer omdat er in omringende landen als Duitsland en Groot-Brittannië nauwelijks ovens waren.

De tekst gaat onder de foto verder.

Rondleiding bij de AVR-afvalcentrale in Rozenburg in het kader van het CEWEP Congress in Rotterdam.

In Amsterdam, Moerdijk, Hengelo, Alkmaar, Delfzijl, Harlingen – overal verrezen nieuwe AVI’s – inmiddels binnen de sector ‘afvalenergiecentrales’ gedoopt, dat bekte iets beter. De totale capaciteit steeg van 3 naar
8 miljoen ton per jaar.

Dat ging gepaard met stevige investeringen. Alleen al met de bouw van de HRC was 450 miljoen euro gemoeid. Die bedragen moeten gemiddeld in ongeveer dertig jaar worden terugverdiend; bij de HRC – die in 2007 is opgeleverd, maar pas in 2009 in vol bedrijf was – is dit minimaal 27 jaar, aldus AEB. Kortom, pas op zijn vroegst in 2034 is deze centrale afgeschreven.

Die investeringen kunnen alleen uit als daar een stabiele stroom inkomsten tegenover staat. Hoe genereren afvalverwerkers inkomsten? Gemeenten en bedrijven betalen voor de verwerking van vuilnis. Daarnaast verkopen ze restwarmte, elektriciteit en biogassen die vrijkomen bij de verbranding en vergisting van rest- en gft-afval en gerecyclede materialen. 

Hoeveel omzet afvalverwerkers gemiddeld per categorie behalen, is onduidelijk. Zelfs de Vereniging Afvalbedrijven, de branchevereniging, beschikt niet over deze gegevens. Wel staat vast dat de toevoer van afval en de verkoop van energie het meeste geld in het laatje brengen en gerecyclede grondstoffen het minste. 

Voor het leveren van afval ging het tot voor dikwijls om contracten met een vast poorttarief en looptijden van soms wel dertig jaar. Vooral gemeentes grossierden in dit soort contracten. Zij moesten wel. Gemeenten zijn in Nederland nog steeds verantwoordelijk voor het ophalen van afval in hun gemeente. Zij wilden liever verbranden dan storten. Als zij geen langetermijncontracten zouden afsluiten, wilde geen bank of investeerder de bouw van een nieuwe AVI financieren.

Zo verlengde de gemeente Rotterdam bij de verkoop van AVR in 2005 haar bestaande overeenkomst voor de verwerking van vuilnis tot 2030. De gemeente sprak daarbij een prijs af van 89,24 euro per ton, jaarlijks te indexeren. In 2010 betaalde de gemeente daardoor al 96,92 euro per ton, terwijl de prijs bij nieuwe aanbestedingen richting 60 euro per ton ging. Dit zadelde Rotterdammers destijds op met een naar verhouding exorbitante afvalstoffenheffing en zorgde voor veel consternatie. Maar door de overcapaciteit en de grote concurrentie is de gemiddelde looptijd van contracten voor het aanleveren van vuilnis inmiddels een stuk bekort.

Voor de levering van warmte zijn de contracten nog wel steeds lang – gemiddeld zo’n dertig jaar, mede omdat niet alleen het bouwen van een AVI, maar ook het aanleggen van een warmtenet een dure aangelegenheid is. Ook daar moet een voor lange tijd gegarandeerde stroom inkomsten tegenover staan. Erg gul met details over deze contracten zijn afvalverwerkers evenmin. Pas via een Wob-verzoek kreeg bijvoorbeeld de stichting Amsterdam Fossielvrij een aantal van deze contracten boven water. In een van die documenten staat dat vier woningbouwcorporaties en vijf vastgoedontwikkelaars in 2008 een overeenkomst afsloten met Westpoort Warmte voor de levering van warmte voor 14.000 woningen in Amsterdam-Noord. Die loopt tot 1 januari 2040.

Eén ding is wel duidelijk: door de forse toename van het aantal AVI’s en de daaraan gerelateerde capaciteit zijn afvalverwerkers uitgegroeid tot een serieuze partij op de energiemarkt. Ze voorzien in 3,4 procent (4,2 terrawattuur) van de totale vraag naar stroom en in 1,3 procent (14,9 petajoule) van die naar warmte. Dat lijkt misschien niet veel, maar er zijn inmiddels al zo’n 350.000 woningen aangesloten op een stadsverwarming/warmtenet, waarvan 85.000 in Amsterdam.

Bij die aantallen blijft het niet. Volgens de Vereniging Afvalbedrijven is het potentieel voor warmte het dubbele. Dat komt neer op ongeveer 700.000 woningen. 

Die groeiplannen sluiten goed aan bij de ambities van het kabinet en lokale bestuurders. Warmtenetten zijn volgens hen van groot belang om Nederland van het gas te krijgen. Het Klimaatakkoord wil in 2030 anderhalf miljoen huizen van het gas hebben. De helft hiervan moet een aansluiting krijgen op een warmtenet. 

Daarbij past een kanttekening: restwarmte van AVI’s is slechts een van de warmtebronnen van warmtenetten, maar wel een voorname – de op twee na belangrijkste na biomassacentrales en warmte-koudeopslag. Bij sommige warmtenetten is restwarmte van vuilverbranders zelfs de belangrijkste bron; de door Westpoort Warmte geleverde warmte bijvoorbeeld was vorig jaar voor liefst 96 procent restwarmte van de afvalverbranding bij AEB. 

Op het ministerie zien ze ons niet meer staan, terwijl de lokale overheden ons op handen dragen!

Robert Corijn, marketing manager bij afvalverwerkingsbedrijf Attero

Tegelijkertijd liggen biomassacentrales onder vuur. Zelfs de Sociaal-Economische Raad, het belangrijkste adviesorgaan van de regering, ontraadt het verbranden van biomassa voor energieopwekking inmiddels. Voor energiereus Vattenfall is deze aversie aanleiding de plannen voor de bouw van de nieuwe biomassacentrale in Diemen, de grootste van Nederland, voorlopig in de ijskast te zetten. Met andere woorden: willen de leveranciers van warmte via warmtenetten aan hun contractuele verplichtingen kunnen blijven voldoen, dan zal de behoefte aan restwarmte alleen maar toenemen. Dat is koren op de molen van de afvalverwerkers, maar botst met de doelstellingen op het gebied van klimaat en circulariteit.

Een volledig circulaire economie en 95 procent minder CO2-uitstoot in 2050. Dat zijn de doelen waaraan het kabinet zich in het Klimaatakkoord heeft gecommitteerd. En afvalenergiecentrales zijn stevige vervuilers. Volgens onderzoeksbureau CE Delft zijn ze goed voor 10,2 megaton CO2-uitstoot per jaar. Dat is bijna 6 procent van het totaal, eenzelfde percentage als de vuilnisbelten destijds. (Wordt de CO2-emissie uit het verbranden van biologische en organische stoffen niet meegeteld, dan is dit een kleine 2 procent.)

Minder afval verbranden en meer investeren in hergebruik is daarom het beleid van de regering. Die introduceerde daartoe in 2014 de verbrandingsheffing en besloot vorig jaar het tarief voor deze belasting te verdubbelen tot 32,12 euro per ton.

Dit tarief moeten afvalverwerkers sinds dit jaar ook betalen voor geïmporteerd afval – voorheen was buitenlands afval hiervan vrijgesteld. De Urgenda-zaak maakte hieraan een eind. Deze milieuorganisatie eist al sinds 2013 dat het kabinet meer moeite doet om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. De Hoge Raad gaf Urgenda daarin gelijk. De importheffing is een van de kabinetsmaatregelen die invulling moet geven aan dit vonnis. 

Maar de heffing is de afvalverwerkers tegen het zere been. Temeer daar de import van vuilnis de uitstoot van broeikasgassen volgens hen per saldo juist vermindert – in het buitenland belandt het afval op de stort, waardoor er volgens deze bedrijven veel meer broeikasgassen vrijkomen – en er volgend jaar ook nog eens een CO2-heffing zit aan te komen.

“Op het ministerie zien ze ons niet meer staan, terwijl de lokale overheden ons op handen dragen!” De wijze waarop de landelijke overheid (en dan met name staatssecretaris Van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat) afvalverwerkers momenteel ‘het bestaan onmogelijk maakt’: Robert Corijn, marketing manager bij Attero, kan er met zijn verstand niet bij. De stoom komt bijna uit zijn oren wanneer hij ons begin juli rondleidt op de afvalenergiecentrale Wijster, een van de twee van Attero – de andere staat in Moerdijk.

Zijn boodschap: maak van Nederland een hub (knooppunt) voor de verbranding van afval uit geheel Europa. Immers, in de rest van Europa belandt nog steeds zo’n 24 procent van het vuilnis op de stort, terwijl er in de Nederlandse afvalovens sprake is van overcapaciteit. Dat zorgt per saldo voor minder uitstoot van broeikasgassen, redeneert Corijn.

Daarnaast investeren Attero en de andere afvalbedrijven in Nederland volgens hem al volop in nieuwe technieken om vuilnis zo goed en zoveel mogelijk te scheiden en te recyclen. In Wijster levert zijn broodheer volgens Corijn het bewijs. In 1929, aan het begin van de crisisjaren, werd daar de Vuil Afvoer Maatschappij (VAM) – een van de rechtsvoorgangers van Attero – opgericht om huisvuil uit de Randstad naar gebieden met schrale grond te brengen. Nu staan er naast de afvalenergiecentrale onder meer twee vergistingsinstallaties en een compostfabriek. 

De tekst gaat onder de foto verder.

Het bedrijf Westpoort Warmte gebruikt restwarmte van het Afval Energie Bedrijf en zorgt in Amsterdam op die manier voor verwarming.

De manager leidt ons door de hal met de afvalscheidingsinstallatie, de grootste ter wereld. Die roept associaties op met Modern Times, de filmklassieker van Charlie Chaplin over een zwerver die achter de lopende band belandt en daar door het monotone werk volledig doorslaat. In deze grote hal, waar de geur niet te harden is, hoewel de drie afvallijnen allemaal stilstaan wegens onderhoud, wordt jaarlijks zo’n 800 duizend ton vuilnis verwerkt. Dat komt overeen met het jaarlijkse huisvuil van ongeveer 1,7 miljoen Nederlanders.

Vervolgens gaat de privé-excursie naar de naastgelegen recyclinginstallatie, die plastic verpakkingsfolie uit afval haalt en verwerkt tot herbruikbare plastic korrels. Een liefst 30 miljoen euro kostende installatie die deels is gefinancierd door de Europese Unie.

Corijn straalt van trots wanneer hij door de nieuwe fabriek beent. En terecht. Folies, goed voor ongeveer een derde van al het plastic verpakkingsafval, zijn lastig te recyclen. Ze bestaan uit allemaal verschillende soorten plastics, er zitten voedselresten op, inkt en vetten. Deze folies zo verwerken dat ze opnieuw als verpakking kunnen worden gebruikt, is technisch zeer moeilijk en geen rendabele businesscase. Ze moeten concurreren met nieuwe (‘virgin’) folies. Die worden gemaakt van (momenteel zeer) goedkope olie. Dat is bijkans onmogelijk. Dan is verwerking tot plastic granulaatkorrels het hoogst haalbare. De korrels kunnen tenminste nog worden gebruikt voor kunststofproducten als tuinmeubilair, buizen of transportpallets.

Haalbare businesscases: daar is het afvalverwerkers als Attero om te doen. Ze willen, nee, móeten winst maken. Daar is overigens niets mis mee. Zonder positieve kasstroom (winst plus afschrijvingen) is een organisatie ten dode opgeschreven. Dat geldt niet alleen voor private vuilnisbedrijven, maar ook voor bijvoorbeeld AEB.

Deze afvalverwerker, waarvan de aandelen nog steeds volledig in handen zijn van de gemeente Amsterdam, raakte de afgelopen jaren klem tussen de groene ambities van het stadsbestuur en de tucht van de markt. 

AEB investeerde – net als Attero – volop in innovaties voor verdere verduurzaming van de afvalverwerking. Er kwam een sorteercentrum waar afgedankte elektrische apparaten uit elkaar worden gehaald, een biomassacentrale, er waren plannen voor een recyclingfabriek voor luiers. Maar dat ging allemaal wel ten koste van het resultaat en het onderhoud van de HRC en de afvalenergiecentrales. 

Gevolg: in plaats van een ‘geldmachine’ is AEB voor de gemeente verworden tot een bleeder. De onderneming overeind houden vergde Amsterdam dit en vorig jaar liefst 71 miljoen euro aan noodkredieten. Om dit bloeden te stelpen wil de afvalverwerker nu verkopen. Daarom wordt het tafelzilver stevig opgepoetst. De recyclingfabriek voor luiers is van de kaart, het Recycling Service Center voor mensen met afstand tot arbeidsmarkt is opgedoekt en het belang in Westpoort Warmte en de biomassacentrale staan in de etalage.

Want de vuilnisovens van AEB moeten op volle kracht branden. Dat was de afgelopen maanden een uitdaging. Die importheffing hakt er stevig in. Die maatregel scheelt de Nederlandse afvalwerkers op jaarbasis zo’n 162 miljoen euro aan omzet, berekende de brancheorganisatie. Met als gevolg dat de investeringen in het onder meer hergebruik van CO2, de productie van biogas, de uitbreiding van warmtenetten en recycling, scheiding en sortering onder druk staan. Bovendien zorgt het afnemende aanbod voor toenemende concurrentie en dus voor lagere poorttarieven, waardoor het verbranden van afval financieel weer aantrekkelijker wordt dan recyclen.

Oftewel: de Nederlandse overheid schiet met de import- en CO2-heffing in haar eigen voet: om de doelen uit het Klimaatakkoord te kunnen halen moet er minder afval worden verbrand en meer worden gerecycled. Maar in de regionale energiestrategieën, waarin gemeenten lokaal invulling geven aan ditzelfde akkoord, wordt juist weer een stevig beroep gedaan op diezelfde afvalverwerkers, omdat energie uit afval veel CO2-uitstoot bespaart ten opzichte van energie uit kolen of aardgas.

In Amsterdam, en dan vooral in het noorden en westen van de stad, waar Westpoort Warmte de stadsverwarming exploiteert, is de restwarmte van de HRC en afvalenergiecentrale van AEB zelfs de enige warmtebron. 

Afvalverbranding en de levering van warmte zijn bij Westpoort Warmte onlosmakelijk aan elkaar verbonden, zodanig dat de ovens op volle kracht moeten blijven branden om voldoende warmte te kunnen blijven leveren. Er is sprake van een zogenoemde lock-in, er is geen weg terug. Deze afhankelijkheid speelt ook bij veel andere afvalenergiecentrales en is vanuit maatschappelijk oogpunt onwenselijk; het zorgt voor te veel uitstoot van broeikasgassen en remt innovaties op het gebied van afvalverwerking en hergebruik. Vooral de recycling van plastic blijft een groot probleem; slechts tien procent is echt herbruikbaar.

Het afvalprobleem is te belangrijk om de sector over te laten aan de mores van de markt

Blijft de vraag: wat hieraan te doen? Capaciteit afbouwen lijkt het devies. Dat bepleitte ook TNO eind vorig jaar tijdens een rondetafelgesprek in de Tweede Kamer. Maar capaciteitsreductie heeft wel consequenties voor de toevoer van warmte naar warmtenetten, zeker nu ook biomassacentrales steeds meer uit de gratie raken.

Zeker, er zijn andere veelbelovende bronnen zoals aquathermie – warmte uit water – en geothermie, waarbij warmte wordt gebruikt van dieper onder het aardoppervlak gelegen warmtereservoirs. Maar deze technieken staat nog in de kinderschoenen. Voorlopig lijken warmte-koudeopslag, wind- en zonne-energie en restwarmte van de industrie en elektriciteitscentrales de beste alternatieven. Daarnaast kan buitenlands aardgas voorlopig wellicht soelaas bieden.

Verder moet de overheid innovaties op het gebied van afvalverwerking en recycling nog meer stimuleren en subsidiëren en bedrijven verplichten meer gerecyclede grondstoffen te gebruiken in hun producten. Een helder en eenduidig beleid is daarbij essentieel.

Aan die maatregelen hangt een prijskaartje. Vuilnisverwerkers moeten een deel van hun afvalenergiecentrales versneld afschrijven. Daarvoor eisen ze ongetwijfeld compensatie. Het zij zo. Als de liberalisering ons een les heeft geleerd, is het wel dat het afvalprobleem te belangrijk is om de sector over te laten aan de mores van de markt.  

Dit tweeluik is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten.

Onderwerpen