Spring naar de content
bron: Matthias Giesen

Doe maar of je thuis bent

Een vraag die in deze tijd bij velen opkomt: hoe doe je dat eigenlijk, thuiszitten? De muren komen al snel op je af. Emma Brunt heeft hier veel ervaring mee en doet enkele nuttige suggesties. En: waar komt haar en onze obsessie voor de perfecte huisinrichting eigenlijk vandaan? Laten we onze verbeelding de macht geven.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Emma Brunt

Binnen blijven, is dat een moeilijke opgave?

Veel mensen vinden kennelijk van wel, want die klagen dat ze nergens meer heen kunnen. Hun lievelingskroeg is dicht, er worden geen voetbalwedstrijdjes meer gespeeld en de kinderen zijn ook thuis en lopen te klieren. Na de eerste dappere pogingen om er wat van te maken is de lol er nu wel vanaf en slaat de verveling toe.“Hoe lang moet dit nog duren?” verzuchten ze. Zulke mensen snakken elke dag naar nieuwe prikkels, en ze worden merkbaar kriebelig van een nieuw kwaaltje dat plotseling opgedoken is en ‘huidhonger’ heet.

Toevallig heb ik de afgelopen jaren door een mankement aan mijn wervelkolom ruime ervaring opgedaan met het fenomeen ‘binnen blijven’, want ik kan alleen nog maar een kippeneindje lopen, van mijn voordeur naar de overkant van de straat, een afstand die ik alleen in uiterste nood probeer te overbruggen, als de shag of de voorraad vuilniszakken op is. Voor het overige ben ik sowieso aangewezen op de bezorgdienst van Albert Heijn. Dat zou geen probleem zou zijn, ware het niet dat de bezorgmomenten sinds de uitbraak van het coronavirus schaars geworden zijn. Daardoor moet ik lang van tevoren schatten wanneer de ijzeren voorraad levensmiddelen dusdanig zal zijn geslonken dat het zorgelijk wordt. Mijn vriesvak is klein, veel kan ik niet opslaan, zodat ik vorige week ineens tot de ontdekking kwam dat ik voor mijn avondeten alleen nog de keus had tussen een bordje pasta met een kneep uit de fles tomatenketchup of een kom vol perziken uit blik. Ik neem onmiddellijk aan dat menigeen die de hongerwinter nog heeft meegemaakt of weet wat het is om in een vluchtelingenkamp te verblijven dat geen ramp zou vinden, maar ik ervoer het toch als een pover aanbod. Maar klagen deed ik niet; in zulke gevallen houd ik de eer aan mezelf en besluit ik het ongemak komisch te vinden. Of spannend: survivallen in eigen huis!

En dat is precies het verschil tussen mensen die nu eventjes beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid maar niet het gevoel hebben dat ze daaraan moeten wennen, omdat het een tijdelijk ongerief is, en mensen zoals ik, met een chronische conditie, die weten dat klagen niet helpt en dat je het je niet kunt permitteren om je door zulke geringe frustraties uit je evenwicht te laten brengen. Wat ik heb geleerd is dat ik mijn gemoedsrust moet bewaken. Die wijze les geef ik hier dus maar even door.

Tekst gaat onder de illustratie verder.

Illustratie: Matthias Giesen

Had ik dan geen gemotoriseerde hulptroepen kunnen inschakelen die met een noodrantsoen konden toesnellen, vragen meer proactief ingestelde vrienden dan. Ken ik niemand die even een blik tomatensoep, een halfje bruin en een stuk kaas voor me had kunnen halen? Tja, in theorie had dat wel gekund, maar daar denk je vaak te laat aan, en bovendien ben ik onderhand eraan gewend geraakt om mijn eigen zaakjes te regelen. Dat voelt minder behoeftig en bovendien hoef je dan niet steeds voor alles te bedanken.Per computer is dat goed te doen, want er is bijna niets wat je niet ook online kunt krijgen. Zodra het mij duidelijk werd dat de angst voor het coronavirus geen kwestie was van aanstellerij, die ik gniffelend kon afdoen als een aanval van massahysterie, heb ik bijvoorbeeld een enorme hoeveelheid kattenvoer gehamsterd. Zo weet ik zeker dat niet alleen ikzelf maar ook de poezen een gerede kans maken om deze crisis te overleven.

So far so good, mijn hele gang wordt inmiddels versperd door dozen vismenu van Whiskas. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik ook mentaal bij de les ben en begin te begrijpen wat zo’n pandemie betekent. Hoe die zich nogal spookymanifesteert in de lege straten van Amsterdam bijvoorbeeld, want ik zit thuis en zie beelden die suggereren dat het permanent zes uur ’s ochtends is en dat alle mensen nog slapen. Of dat de neutronenbom gevallen is en er achter die gesloten ramen niemand meer is die leeft. 

Van een vriend hoorde ik dat hij de gang naar de supermarkt bij hem om de hoek inmiddels ervaart als een dagelijks terugkerende rooftocht, waarvan hij elke keer aangeslagen terugkeert, met een plastic tasje vol buit, al slalommend om de gevaarlijke tegenliggers op de stoep te ontwijken. Hij heeft gelukkig een groot huis en een lange eettafel, zodat een van zijn beste vriendinnen het aandurfde om bij hem op bezoek te komen – op voorwaarde dat ze allebei een stoel betrokken aan de kopse kant van die tafel, op ruim twee meter afstand van elkaar. Ze waren blij om elkaar weer even te zien, daar niet van, maar echt intiem wilde dat gesprek niet worden; ongeveer alsof ze na al die jaren van een vrij innige vriendschap ietwat stijfjes bij elkaar op visite waren.

Zelf heb ik na een volle maand abstinentie de knoop doorgehakt en besloten dat mijn balkon gelegenheid genoeg biedt om één persoon tegelijk op verantwoorde afstand te kunnen ontvangen. En dat werd hoog tijd, bleek toen mijn vriendin daar eenmaal zat, tussen de bloeiende balkonplantjes, en ik de eerste fles chardonnay op het klaptafeltje had gezet, want de telefoon – waar ik normaal gesproken zwaar op leun voor het onderhouden van de dagelijkse contacten – woog toch niet op tegen de lijfelijke aanwezigheid van een ander mens. 

Huidhonger is een nieuw crisisverschijnsel, maar er bestaat kennelijk ook nog zoiets als visuele honger: ik zoog de verschijning van mijn vriendin op alsof ik elk detail van haar uiterlijk op mijn netvlies probeerde te branden: haar vestje, de manier waarop ze grinnikt, een lok op haar voorhoofd. Wat ze precies zei weet ik al niet meer, omdat ik het veel te druk had met kijken en praten om daarop te letten: praten tegen een echt mens, ik kon er niet genoeg van krijgen. Terwijl ik had verwacht dat mijn rugkwaal me immuun gemaakt zou hebben voor de effecten van langdurige, eenzame opsluiting. 

Huidhonger is een nieuw crisisverschijnsel, maar er bestaat kennelijk ook nog zoiets als visuele honger.

En ik niet alleen, want sommige mensen zeiden tegen me: “Voor jou maakt het natuurlijk niks uit, want jij kon toch al nergens heen en zo veel mensen komen er nou ook weer niet bij je over de vloer.”Op die uitspraak loop ik nu alweer een poosje te kauwen, zonder dat ik hem door mijn keel kan krijgen, want hoe moet je dat interpreteren? Zegt diegene in feite: voor jou maakt het niet uit, want jij had toch al een rotleven? Bedoelt ze: wij, de mensen die volop deelnemen aan het maatschappelijke verkeer hebben het nu eventjes lastig, maar jij niet, want daar stond je toch al buiten? Ik vind het kwetsend, geloof ik, na lang nadenken. Alsof ze ook zouden kunnen zeggen: “Ach, voor mensen van zeventig-plus doet het er natuurlijk niet zoveel toe, want die zouden binnenkort toch wel doodgegaan zijn aan iets anders.”

Ik bedoel maar: corona creëert bijzondere gevoeligheden, misschien wel overgevoeligheden, waarvan je je tot dat moment niet eens bewust was. Zo’n massale ramp als deze beleef je bij voorkeur ‘samen’, solidariteit is momenteel de enige troost, en van die saamhorigheid wil je dus beslist niet afgezonderd worden omdat je toch al oud en/of gebrekkig was.In je eentje is het namelijk helemaal niet te doen; je wilt deel uitmaken van de ramp, al is het maar in je verbeelding.

Tekst gaat onder de illustratie verder.

Illustratie: Matthias Giesen

Een ander aspect van corona is dat het onderscheid tussen binnen en buiten ineens verscherpt is. Het is alsof je in een hinderlaag kunt lopen wanneer je de voordeur achter je dichtslaat. Wat dat betreft is elk huis nu opeens veranderd in een versterkte vesting die een aanval moet kunnen weerstaan. 

Jan Willem Duyvendak schreef in De Groenevan 9 april: “En toen zaten we thuis. Aanvankelijk leek dat misschien nog leuk, vooral voor degenen die gewoon zijn hun hele werkweek buitenshuis door te brengen. Eindelijk de kans om van thuis te genieten en om van huis uit te werken! Maar al snel sloeg de toon in de kranten, op Facebook en op Twitter om: kinderen die de hele dag thuis zijn blijken een kwelling; van werken komt maar weinig terecht; de muren komen op iedereen af, of je nu alleenstaand bent of met meerdere mensen samenwoont. (–) Gedwongen huiselijkheid is een contradictio in terminis. We waarderen thuis, zo realiseren we ons nu, zolang we weer uit huis kunnen vertrekken – anders voelt het al snel als een gevangenis.”

Duyvendak wijst erop dat er een categorie mensen bestaat die zich er ook zonder pandemie al van bewust was dat er tralies kunnen zitten voor het raam van een doorsnee huiskamer: vrouwen met name. In de jaren vijftig was het heel gewoon dat een moeder met kinderen haar dagen sleet in huis en haar tijd verdeelde over de zorg voor man en kinderen, en alle huishoudelijke klussen die dat met zich meebracht. En jawel, er kwamen natuurlijk in hoog tempo huishoudelijke apparaten op de markt, waardoor het huishouden zogenaamd een fluitje van een cent werd, maar iedereen die weleens een flinke gezinswas heeft gedaan, weet dat het niet bij een druk op de knop blijft. Je moet die berg textiel sorteren, in de trommel stoppen, daarna in de droger, en vervolgens moet je het verkreukelde resultaat van je inspanningen ook nog strijken, of althans dusdanig opvouwen en pletten dat het weer op een net stapeltje de kast in kan. 

Ik heb het toevallig dezer dagen weer eens aan den lijve ervaren, toen ik me – na weken van prettig verslonsd voor de tv hangen en coronanieuws snoepen – ertoe zette om mijn huis op orde te brengen en de inhoud van de wasmand op de tegelvloer te kieperen. Anderhalve dag later was de douche weer min of meer toegankelijk.

‘Moederschap is monsterschap’ was in de jaren zestig een kop boven een artikel in de Vrouwenkrantvan feministische uitgeverij De Bonte Was. Dat herinner ik me zo goed omdat ik juist in die periode eventjes geen baan had en elke ochtend opstond met het vooruitzicht dat ik alweer de keukenvloer zou moeten dweilen, net als de dag daarvoor, en de rest van de tijd doende zou zijn met het maken van fruithapjes, het smeren van boterhammen, een tripje naar de supermarkt met twee landerige kleuters op sleeptouw, en het bedenken van het soort tijdverdrijf waar legosteentjes, waskrijtjes en puzzelstukjes aan te pas kwamen. 

Er bestaat een categorie mensen die zich er ook zonder pandemie al van bewust was dat er tralies kunnen zitten voor het huiskamerraam: vrouwen met name.

Op de avond van zo’n volstrekt uniforme dag in Buitenveldert, zo’n dag als elke andere, kregen mijn partner en ik een vriend te eten. Terwijl die twee mannen met elkaar zaten te klagen over de achterkamertjespolitiek van het sociologisch instituut waar ze allebei voor werkten, stond ik in de keuken mijn vingers te branden aan een ovenschotel en kreeg ineens een geweldige driftbui. Ik was woedend over het feit dat zíj in ieder geval de luxe hadden om zich op te winden over een stel stomme collega’s, terwijl ik al wekenlang naar het leven op straat had zitten kijken alsof het een groot schip was dat aan mij voorbijvoer achter de glazen ruit van een flatje op achthoog. 

Het huis als gevangenis – veel vrouwen hebben er in enige fase van hun leven kennis mee gemaakten hebben vervolgens gezorgd dat ze wegkwamen, al was het maar voor een gedeelte van de tijd, want zo’n bestaan brengt meestal niet het beste in een mens boven. Monsters als haat, wrok en jaloezie krijgen vat op je, als je niet oppast. Feministen leerden de valkuilen van het huisvrouwenbestaan vrezen, en terecht.

Wat niet wegneemt dat er ook andere maatschappelijk en cultureel erkende fantasieën over het leven binnenshuis bestaan, noties die met de veiligheid en koestering te maken hebben die met name het gezin geacht wordt te bieden: a haven in a heartless world, zoals maatschappijcriticus Christopher Lasch het betitelde. En ook voor die verleiding ben ik mijn hele leven bijzonder gevoelig geweest. Zeg maar gerust: geobsedeerd door bijzondere huizen en huisinrichting, alsof ik nooit afstand heb kunnen doen van de illusie dat een huis je gelukkig zou kunnen maken – als je er nou maar eens in slaagde om je droomhuisergens te realiseren: het ‘goede’ leven tegen een achtergrond van het ‘juiste decor’.

In die waan sta ik overigens niet alleen, getuige de royale oplagen van woontijdschriften en de populariteit van tv-programma’s die de voyeur in ons wakker maken, want we doen niets liever dan naar binnen gluren bij de buren om een glimp op te vangen van de manier waarop anderen van hun huis het ideale ‘thuis’ hebben weten te maken.

In Nederland hebben ze geen sjoege van dat genre, want een programma als Huizenjachtconcentreert zich helaas op de woningmarkt voor starters, die hooguit een ton of drie aan een huis kunnen uitgeven, zodat de kijker opgescheept wordt met de ene saaie nieuwbouwwoning na de andere. Lekker ruim wel, zeggen die stelletjes dan gedwee, terwijl ze zo’n betonnen blokkendoos inspecteren.Daar bedoelen ze dan mee dat er met enig passen en meten wel degelijk een tweepersoonsbed in de master bedroomgepropt kan worden. Nee, dat doen ze in Engeland stukken beter, daar beseffen tv-makelaars als Phil en Kirstie terdege dat ze met een fantasie van doen hebben, met een luchtspiegeling.]

De Amerikaanse psychiater Donald Winnicott meent dat ‘thuis’ waarschijnlijk nog het best belichaamd wordt door het ouderlijk huis.

Escape to the Country is een van mijn lievelingsprogramma’s, nu al jarenlang, want ik raak nooit uitgekeken op de begeerlijke plattelandshuizen die daarin de revue passeren en waar je zomaar een blik in mag werpen.Lage balken zolderingen, antieke open haarden, artistiek verbouwde schuren, en tot woning omgetoverde herbergen, scholen en kerkjes, stuk voor stuk een streling voor het oog, wekken de indruk – althans bij mij – dat mijn leven heel anders zou zijn verlopen als ik ooit zo’n soort huis had weten te veroveren: veiliger, geborgener, gelukkiger.

Ik gebruik woorden als ‘illusie’ en ‘luchtspiegeling’ omdat ik eigenlijk wel beter weet, dat maakt het juist zo paradoxaal. 

Na mijn scheiding, nu alweer zo’n dertig jaar geleden, hoopte ik een nieuw leven op te bouwen, dat zou ik ook wel moeten, en maakte daar een begin mee door een hopeloze bouwval te kopen aan een van de mooiste grachten van Amsterdam, op de Binnenkant. Het duurde wel even voordat die puinhoop ook echt bewoonbaar was gemaakt, zo’n jaartje of tien, maar toen brak toch eindelijk het moment aan dat ik een douche had met warm stromend water en dat de betonmolen in de keuken plaats kon maken voor een Nespresso-apparaat. Het decor was opgebouwd, over elke spijker was nagedacht, het zag er prachtig uit en er kon gespeeld worden! Alleen had ik het daar zo druk mee gehad dat ik helemaal was vergeten welk toneelstuk ik ook alweer op de zojuist geschuurde en gebeitste planken had willen zetten. Een kostbare vergissing, en niet alleen in termen van geld, want die tien jaar opgeschort leven krijg ik nooit meer terug.

Jan Willem Duyvendak wijst in dat verband op een essay van de antropologe Mary Douglas, ‘The Idea of the Home: A Kind of Space’, waarin zij betoogt dat ‘thuis’ vooral een mentale constructie is: een hardnekkig idee dat mensen in hun hoofd hebben, terwijl dat maar zelden in de werkelijkheid gemaakt of gevonden kan worden.

De Amerikaanse psychiater Donald Winnicott drukte het perfect uit toen hij schreef dat ‘home is the place we start from’, en daarmee bedoelt hij dat ‘thuis’ waarschijnlijk nog het best belichaamd wordt door het ouderlijk huis, en dat het de bedoeling is dat je dat achter je laat om je eigen plek in de wereld te vinden. Daarbij geïnspireerd, maar ook niet zelden gehinderd, door alle nostalgische herinneringen en verlangens die dat geïdealiseerde ouderlijke huisbij je op kan roepen. Zelfs, of juist, als dat huis en die ouders in feite nogal wat te wensen overlieten. En omdat je er zelf niet in slaagt om zo’n ideaalbeeld uit het verleden over te zetten naar de realiteit van je volwassen leven, blijf je proberen om de kunst af te kijken bij anderen, die misschien wél uitgevonden hebben hoe dat kan. 

Zoiets moet het wel zijn, anders kan ik niet verklaren waarom zoveel tv-kijkers gefascineerd zijn door de interieurkeuzes van anderen, getuige het succes van een tv-programma als Vtwonen – Weer verliefd op je huis, waarin je steevast een echtpaar ziet dat compleet overdonderd en tot tranen toe geroerd om zich heen staat te kijken als een ploegje werklui en stylisten hun huis een meestal even liefdeloze als smakeloze make-over heeft gegeven. Kennelijk hopen zulke mensen, net als ik, nog steeds dat alles weer goed komt als ze nou maar eenmaal de goedekleur grijs op de muur hebben gesmeerd. Maar dat lukt ze niet, dat lukt nooit, en dan moet er dus weer iets anders versleuteld worden aan hun stulpje, dat zo hardnekkig blijft weigeren om te beantwoorden aan hun droomvoorstelling. Of, zoals Frans Kellendonk het ooit bondig samenvatte: “De gewoonlijke reden dat mensen gaan verhuizen of verbouwen is dat het gemakkelijker is om je omgeving dan om jezelf te veranderen.”

Aan die woorden moet ik in deze verwarde tijden van corona vaak denken, omdat de droom over ‘thuis’ inmiddels stevig in aanvaring komt met de realiteit van ‘thuis’.Hoe langer je binnen zit, hoe ergerniswekkender het wordt, en hoe meer gebreken je beginnen op te vallen aan het verblijf in je nieuwe huis van bewaring. Groezelige plafonds, bladderende plinten, dorre kamerpalmen en chaotische boekenkasten doen een aanslag op je toch al gespannen zenuwen. Geenwonder dat bouwmarkten op het ogenblik zo’n beetje de enige bedrijfstak vormen die baat heeft bij de crisis. Het is de welbekende reflex: als je je niet prettig voelt, geef dan het huis de schuld en ga muren verven en een nieuwe boekenkast timmeren!

Maar gelukkig zijn er ook mensen die daar niet in trappen en laten zien dat ‘thuis’ een plek is die je moet zoeken tussen je oren, en dat je die alleen comfortabel kunt inrichten als je je verbeelding de macht geeft.En het is zowaar de televisie die daar recht aan doet en nu eindelijk eens iets ánders laat zien dan mensen die wanhopig op ladders klimmen om een badkamerplafonnetje te stuken. In plaats daarvan geeft het medium alle ruimte aan programmamakers en kunstenaars die zich van zulke uiterlijkheden niets aantrekken en zich blijmoedig laten betrappen op de kwetsbare alledaagsheid van hun persoonlijke entourage. Geen leukere tv op dit ogenblik dan de huiskamer-programma’s waarin solitaire musici, acteurs en cabaretiers staan te zingen, te blazen, te drummen en te fiedelen dat het een lieve lust is, zonder zich te generen voor hun futloze gordijnen, hun foute schemerlampen en hun krappe balkonnetjes. Om de moed erin te houden, niet alleen bij zichzelf maar ook bij al die kijkers in hun eigen huizen van bewaring, die zich eveneens te pletter vervelen tussen aanrecht en laptop, en zich afvragen in welke wereld we in godsnaam terecht zullen komen. Want iedereen is bang, niet alleen voor corona, maar vooral voor het puin dat straks geruimd moet worden als de grote golf van de pandemie over ons heen is gedaverd en zich weer teruggetrokken heeft, als de buitendeur eindelijk weer open mag.

Daarom: bedankt allemaal, dames en heren tussen de schuifdeuren, voor jullie liedjes en jullie vitaliteit. Voor jullie wilde ik hier ook even klappen. 

Illustratie: Matthias Giesen
bron: Matthias Giesen

Word lid van HP/De Tijd