Spring naar de content
bron: matthias giesen

Hommage aan de babyboomer

Als ‘late babyboomer’ ofwel generatie X’er heeft Arthur van Amerongen (1959) niets dan bewondering voor de échte boomers. Zij creëerden immers het fantastische Nederland van de jaren zeventig en tachtig. Die millennials moeten zich niet zo aanstellen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Arthur van Amerongen

Ik word regelmatig uitgescholden voor babyboomer, ook al ben ik het helemaal niet. Het doet mij denken aan dat mopje van die woedende kerel die een kroeg binnenstuift en brult: wie is hier godverdomme Jansen? Een piepklein mannetje aan de bar roept: dat ben ik, meneer. Jansen wordt vervolgens helemaal verrot geslagen. Als de ploert weg is, helpen mensen het kereltje overeind. Hij stikt bijna van het lachen en de bezorgde omstanders vragen: waarom lacht u, u had wel dood kunnen zijn! Het mannetje antwoordt: “Ik ben Jansen helemaal niet!”

Voor millennials is de babyboomer is de nieuwe zondebok (weer eens wat anders dan Joden en mohammedaanse gastarbeiders) en de wortel van al het kwaad. Ze vergeten dat het geweldige Nederland van de jaren zeventig en tachtig vrijwel geheel op het conto van de babyboomers kan worden geschreven. De founding fathers van Vrijstaat Amsterdam. Zonder babyboomers geen millennials.

Volgens sommige sociologen is een babyboomer geboren tussen 1945 en 1955, volgens anderen tussen 1945 en 1962. Ik ben van 1959, een gouden jaar voor de verdediging van het moederland tegen het Rode Gevaar, omdat die hele lichting werd vrijgesteld van dienstplicht.

In de Verenigde Staten worden mijn leeftijdsgenoten ‘late baby boomers’ genoemd, maar ook wel Joneses, of Generation Jones. Jones verwijst naar de uitdrukking keeping up with the Joneses. Dat betekent zoveel als niet willen achterblijven bij de buren en die zoveel mogelijk imiteren. In feite is het ordinaire kopieerzucht.

De bedenker van de term ‘Generation Jones’ is Jonathan Pontell, marketeer en politiek adviseur. Het verschil tussen vroege boomers en late boomers, zoals hij ze ook wel noemt, is dat de echte in Vietnam vochten, tegen de dienstplicht protesteerden en knetterstoned werden op het popfestival in Woodstock, terwijl de nep-boomers toen net begonnen te fappen en vingeren.

De coming of age van de nep-boomers vond plaats in de jaren zeventig, niet de jaren zestig. Kernbegrippen: de Carpenters, Steely Dan, The Brady Bunch, All in the Family, Charlie’s Angels en later zwarte muziekshow Soul Train.

Pontell komt met de aardige anekdote over Summer of ’69, de wereldhit van Bryan Adams. Het nummer heette eigenlijk Summer of ’75, maar de platenmaatschappij vond dat Summer of ’69 een veel betere titel was, omdat die de commercieel gezien veel interessantere vroegere babyboomers zou aanspreken. Bryan Adams was 8 in 1969.

Verder noemt Pontell de late boomers praktische idealisten, veel minder ideologisch ingesteld dan de vroege boomers.

Ergens anders las ik dan weer dat ik tot de verloren generatie behoor, ook wel generatie X genoemd. Ik geloof het allemaal wel, al dat marketinggezwatel. Als het beestje maar een naam heeft. Maar goed, liever generatie X dan generatie nix, een verzamelnaam voor schrijvers die in de jaren negentig debuteerden. Je zal maar in één adem genoemd worden met Ronald Giphart, Rob van Erkelens, Joris Moens en Hermine Landvreugd.

Beeld: Matthias Giesen

Toen kwam Niet Nix, een PvdA-dingetje van Lennart Booij en Erik van Bruggen. Mijn ex-echtgenote Edith Mastenbroek (dat haar herinnering tot zegen mag zijn) werd het boegbeeld van Niet Nix. Socioloog en columnist J.A.A. van Doorn vond Niet Nix helemaal niks. In Trouw schreef hij: “Dat nogal wat prominenten in 1999 achter het duo Van Bruggen-Booij gingen staan blijkt achteraf van naïviteit te getuigen. Men had de geinige voorstanders van de weder ingebruikneming van luchtschepen eerder kunnen doorzien: lichtgewichten die gemakkelijk omhoog vallen.”

Daarna kwam generatie Y: de millennials, de sneeuwvlokjes en andere woke huilebalken die sojaccino uit een avocado drinken en niet meer neuken omdat penetreren vrouwonvriendelijk is, of iets in die geest. Daar staat tegenover dat de niet meer neukende generatie Y-mannen sinds kort menstrueren en zwanger kunnen worden.

Weblogger Ambroos Wiegers alias Prof. Hoxha schreef elf jaar geleden op GeenStijl dit stukje over babyboomers:

“Iedereen die geboren is tussen grofweg 1945 en 1955 behoort tot de babyboomgeneratie. Deze generatie is de groep van het grote graaien. Opgegroeid als ‘protestgeneratie’ kennen velen van hen blind de weg in het juridische/gemeentelijke klaagcircuit. Sterker, ze zijn het klaagcircuit. Kun je wel piepen over allochtonen, maar babyboomers zijn erger. Veel erger. Geef je een feestje en staat de politie aan de deur? In 99,9% van de gevallen was het een babyboomer die klaagde over geluid. Problemen met een schutting? Babyboomer. Oeverloos gelul over een dakgoot? Dat kan alleen met een babyboomer. De buurman die aan je kinderen friemelt? Land in politieke malaise storten? Dát zijn babyboomers. Financiële crisis? Babyboomers. Babyboomers houden het glazen plafond vast. Daarnaast zijn babyboomers de oorzaak van ALLE ellende in dit land. Een ander probleem is dat babyboomers schaamteloos zijn. Spreek je ze aan op hun wangedrag van de afgelopen 30 jaar, dan buigen ze niet veelbetekenend hun hoofd. Welnee, ze worden boos.”

Ik daarentegen heb louter positieve associaties met babyboomers. De lijst van helden, voorbeelden en inspirators is schier oneindig: Peter J. Muller, Ischa Meijer, Bob Visser, Ad Visser, Barry Hay, Herman Brood, Theodor Holman, Wim T. Schippers, Theo van Gogh, Clous van Mechelen, Emma Brunt, Max van den Berg, Phil Bloom, Frits Barend en Henk van Dorp en dan vergeet ik er nog een stuk of honderd.

Liever generatie X dan generatie nix. Je zal maar in één adem genoemd worden met Ronald Giphart, Rob van Erkelens, Joris Moens en Hermine Landvreugd.

Bovendien ben ik dol op babyboomers omdat ze mijn leven hebben gered. Ik was veertien en wilde dood. Het milieu waarin ik opgroeide was zo mogelijk nog saaier en verstikkender dan dat van De avonden van Gerard Reve. Nergens was de verveling zo te snijden als in Ede. Op een blinde muur tegenover de Hema had een gefrustreerde hippie met vette letters gekalkt: “Waarom gebeurt hier niets?”

Het vermaak bestond uit de jaarlijkse Airborne-herdenking op de Ginkelse Heide, brommers kiek’n, voetbal en erotische films op vrijdagavond in bioscoop Buitenlust. Om principiële redenen hadden mijn ouders geen televisie. Wel een pick-up van het merk Triotrack en een bescheiden platencollectie: Eine kleine Nachtmusik van Mozart, diverse werken van de legendarische organist Feike Asma, stichtelijke liederen van Aafje Heynis en het Urker Mannenkoor, singletjes van de Biotex-vrouwtjes (‘waarover praten zij, ’t is over Biotex’), Piggelmee en het tovervisje – voorgelezen door Jos Brink – en mijn eerste twee plaatjes: Les Poppys met Non, non, rien n’a changé en het door de ziel snijdende Isabelle, je t’aime.

Op de Dag des Heeren zongen pa en ma achter het harmonium, dat in de volksmond ook wel heel oneerbiedig psalmenpomp, cirkelzaag des geloofs, gereformeerde hometrainer en Jezus’ eigen traporgel wordt genoemd. Ik had de keuze tussen zelfmoord op mijn veertiende of een drugs- en alcoholcarrière, die inmiddels vijfenveertig jaar omspant. De buurjongens van Spoor waren mijn redding. Dat waren babyboomers, die toen nog gewoon hippies werden genoemd.

De vrolijke familie was verlicht katholiek: de ouders stemden KVP en waren geabonneerd op de Volkskrant en de Vrije Geluiden van de VPRO. Mama Spoor was altijd hip en koket gekleed en de oudste dochter lag vaak topless in de tuin te zonnen. Ik gluurde opgewonden door de heg. Het grote fappen was begonnen, de enige hobby die de pijn van mijn treurig bestaan verlichtte.

Als pa en ma Spoor weg varen, gaven de kinderen woeste feesten met zang en dans en werden de onberispelijke voortuintjes in de Nachtegaallaan ondergekotst. Dan kwam overbuurman Beck, politieman en buurtbullebak, met de knuppel en roste hij erop los. Nu juich ik dit soort acties van fatsoen en burgermoed toe, maar toen noemde ik de diender een nazi.

Bij de Spoortjes hoorde ik San Francisco (‘Be sure to wear some flowers in your hair’), Blowin’ in the Wind, Frank Zappa, Woodstock, Cuby + Blizzards, the 1860 Band, The Outsiders, Sweet Smoke, Jimi Hendrix, Pink Floyd en wat dies meer zij. Op een zolder met visnetten vol lege flessen Mateus Rosé luisterde ik in walmen patchoeli en hasjiesj naar volstrekt onbegrijpelijke muziek. Ik vond het geweldig. Dit was andere koek dan psalm 42 op het traporgel.

Geïnspireerd door de hippies besloot ik in het kader van mijn permanente guerrillaoorlog tegen de verveling uit de tredmolen van de burgermaatschappij te stappen, indachtig de mantra van de babyboomers: turn on, tune in, drop out.

Ik stopte met school en meldde me bij het arbeidsbureau, gekleed in een witte Afghaanse jas, met daaronder een roze corduroybroek en een India-hemd met spiegeltjes. Mijn haar hing op mijn schouders. Tegen de klerk van dienst zei ik op besliste toon dat hij mij in de artiestenbak moest proppen. Hij krabde zich op de kale kop, nam me nog eens op en bromde: “Ik stop u in de bak van administratieve krachten.”

Het kostte mij heel veel lsd om over deze vernedering heen te komen. Als troost kreeg ik van Vadertje Staat een RWW-uitkering, die ik elke week direct naar jongerencentrum Octopus bracht, een walhalla voor babyboomers. Met die uitkering heb ik een schitterende reis naar de Verenigde Staten gemaakt. Mama vulde een halfjaar lang de befaamde groene briefjes voor mij in.

Ik heb louter positieve associaties met babyboomers. De lijst van helden, voorbeelden en inspirators is schier oneindig.

De komst van de punk maakte een einde aan de verveling, want uiteindelijk was het natuurlijk een saaie boel tussen die hippies met hun slappe gelul. Ik verfde mijn haar groen en droeg mijn vaders glimmende pyjamajasjes, die ik aan flarden had gescheurd en waarin ik veiligheidsspelden had gehangen. Op de dansvloer van discotheek Het Poortje ging ik tekeer als een wildeman. Was voor de babyboomers revolutiejaar 1968 het ijkpunt, voor mij was dat 1977, het jaar dat de lp Never Mind the Bollocks, Here’s the Sex Pistols uitkwam.

Ik had mijn zwarte periode net achter de rug, om maar even aan te geven hoe lastig het voor marketeers is om mij in een generatiebakje te proppen. In die periode, die ongeveer een jaar duurde, droeg ik groen-rode schoenen met enorme hakken en spijkerbroeken die tot aan mijn tepels reikten, met bespottelijke wijde pijpen. Ik doorspekte mijn taalgebruik met Maleise scheldwoorden.

Ik was een wigger, een blanke die het gedrag, taalgebruik en de stijl van kleden van personen van kleur imiteert. In Ede waren amper Afro-Nederlanders, dus imiteerde ik de Molukkers.

Een bekend voorbeeld van deze raciale identiteitscrisis is wigger Rachel Dolezal, die een omgekeerd Michael Jacksonnetje deed. De beste wigger aller tijden is uiteraard Gary Oldman alias Drexl Spivey in True Romance (1993), met dat geweldige script van Quentin Tarantino. Maar laten we Arjen Ederveen niet vergeten, met die schitterende aflevering van 30 Minuten.

Ik stopte radicaal met het wiggerschap toen ik uit de plaatselijke dansschool werd geschopt omdat ik de boel had ondergekotst nadat de drugs verkeerd waren gevallen.

Punk paste beter bij mij, indacht mijn levensmotto ‘zoals de wind waait, waait mijn jasje’.

Net als de hippiebabyboomers kwam ik, zij het een generatie later, in verzet tegen de gevestigde orde.

Beeld: Matthias Giesen

In de opsomming van mijn favoriete babyboomers vergat ik Pim Fortuyn te noemen. Ik moet daarbij opmerken dat ik hem aanvankelijk heel eng vond – ik geil niet op kaal –, maar nadat Yoeri Albrecht, mijn oud-collega bij Vrij Nederland, had opgetreden als zijn ambassadeur tijdens het programma De Grootste Nederlander (Fortuyn won), ben ik de vermoorde politicus steeds meer gaan waarderen. Tijdens de research en het veldwerk voor mijn boek Brussel: Eurabia moest ik beamen dat ik Fortuyns kritiek op de islam volkomen terecht was.

In 1998 schreef Fortuyn het boek Babyboomers – autobiografie van een generatie. Daarin verwijt hij op de illustere valse toon zijn generatiegenoten onverantwoord te zijn omgegaan met de maatschappelijke instituties waarover zij het beheer kregen. Babyboomers zijn er volgens Fortuyn de oorzaak van dat de samenleving serieus bedreigd wordt met ontbinding.

“Ze zijn niet alleen een beeldbepalende generatie maar ook een verwende generatie met hautaine trekjes. Zij hebben met een schijn van democratie en inspraak de gesloten regentencultuur opnieuw geïntroduceerd. Tot schade van maatschappij en economie en bovenal tot schade van de nieuwkomers, die behendig zoveel mogelijk buiten de deur worden gehouden. In het bedrijfsleven, met name in de beursgenoteerde onderneming, vindt momenteel door optieregelingen een schaamteloze verrijking plaats en het zijn weer de babyboomers die daar, in stilte, schaamteloos van profiteren. Deze hele graai- en grijpcultuur is geïntroduceerd en ontwikkeld – en dit alles op decente wijze – door de babyboomers.”

Fortuyn had wat de Fransen noemen une traversée du désert doorgemaakt, een tocht door de woestijn. Hij stemde ooit (net als ik) op de CPN, de PvdA en de VVD. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, denk ik maar. Het voortdurend afschudden van de ideologische veren is iets dat je bij veel babyboomers ziet.

Historicus Hans Righart noemt babyboomers verwende krengen in De eindeloze jaren zestig, een studie over de generatie die tussen 1945 en 1955 geboren werd. Fortuyn schreef, weer in Babyboomers: “[Babyboomers] waren de eersten die de vruchten plukten van de grote economische groei in de jaren zestig, en ze zijn die vruchten blijven plukken tot in de huidige tijd. Zij profiteerden als eersten van de door hen ingezette democratisering, van het huizenbezit en het vliegverkeer. Zij reisden als eersten de wereld rond. Zij genoten als eersten van de seksuele vrijheden en van de emancipatie van vrouwen en homoseksuelen. Zij genieten straks de goede pensioenen en uitstekende verzekeringsuitkeringen, en zullen dan het Zwitserlevengevoel verbeelden.”

Dat klopt als ik zo om mij heen kijk in de Algarve, een waar babyboomersparadijs.

Boomerpartij 50Plus kan volgend jaar zomaar tien zetels halen en in de regering komen.

Binnenkort bestaat een kwart van de Nederlandse bevolking uit 65-plussers, waaronder heel veel babyboomers. Die bepalen dan voor een groot deel hoe het er in Nederland aan toegaat. Boomerpartij 50Plus kan volgend jaar zomaar tien zetels halen en in de regering komen.

Sneeuwvlokjes piepen altijd dat de gemiddelde babyboomer er veel warmer bij zit dan de gemiddelde millennial. Hij denkt daarbij, aldus boomerfoob Philip Huff in NRC Handelsblad, voornamelijk aan zichzelf en schuift de problemen op het gebied van zorg, onderwijs, vergrijzing en huisvesting die hij mede heeft veroorzaakt met een glimlach of nijdig door naar volgende generaties.

Maar er is ook een heel ander soort babyboomer. Journalist Han van der Horst heeft die prachtig omschreven in een epistel dat hij voor Joop schreef, getiteld ‘Het leven van de babyboomers’. Samen met Han van der Horst en Rob Hoogland trad ik vorig jaar op in Rotterdam op tijdens de Nacht van de Kaap. Van der Horst wordt door rechts zo mogelijk nog meer gehaat dan Hoogland door links, en dat vind ik een hele prestatie.

Het klikte onmiddellijk tussen de twee OK boomers, die meer overeenkomsten bleken te hebben dan pietluttige politieke meningsverschillen. Ik voelde me een broekie tussen die twee kerels.

De column ‘Het leven van de babyboomers’was gericht aan een door in eigen tranen smeltend sneeuwvlokje: een Huffoïde.

Van der Horst: “Zojuist lees ik op onze geliefde website dat ik verantwoordelijk ben voor de treurige situatie van jou en je leeftijdgenoten. Ik heb een prima pensioen, schrijf je, mijn huis is afbetaald en ik heb altijd een vaste baan gehad. Jij daarentegen wordt geconfronteerd met onbetaalbare koophuizen, flexcontracten en enorme studieschulden. Je wil daarom een vergrijzingsverdubbelaar. Wat er allemaal extra wordt uitgegeven aan de ouden van dagen, dat moet net zo goed naar de jongeren gaan. Anders kunnen jullie straks de enorme inspanningen niet leveren om ons in leven te houden, ons babyboomers dan. Ook stel je voor om houders van een diploma of graad een speciale taks op te leggen, die ze hun leven lang moeten betalen in plaats van dat zij worden opgezadeld met een rentedragende lening. (–)

“Je kunt de babyboomers niet over één kam scheren. Het gaat niet aan om ze te associëren met een geweldig pensioen en een afbetaald huis. Dat geldt maar voor een bepaalde categorie onder hen. Heel veel babyboomers moeten het doen met een AOW en een pensioentje van een paar honderd euro bovenop die minimale uitkering. Het eigen risico kan dan schraalhans keukenmeester maken. (–)

“Veel babyboomers zien met lichte verbijstering hoe jongeren zich afkeren van vakbonden. (–) Zulke babyboomers stellen bovendien vast, dat het vaak leeftijdgenoten zijn – de gerontocraten van politiek en bedrijfsleven in hun heilloos bondgenootschap met bolleboffen uit de generaties daaronder – zeg maar de Ruttes en de Asschers – die op alle mogelijke manieren proberen de verzorgingsstaat te ontmantelen. Zulke babyboomers passen ervoor om met die leeftijdgenoten op één hoop te worden gegooid. Dat komt omdat zij onwillekeurig nog denken in belangentegenstellingen, in de strijd tussen arm en rijk en niet in een oorlog tussen generaties.

Millennials vergeten dat ze op de schouders staan van de babyboomers, of beter gezegd: ze zijn de luizen op het hoofd van de babyboomers.

Vermoedelijk is de millennial die de babyboomers de schuld van zijn ruggegraatloosheid gaf, heel hard gaan huilen toen hij de column van Van der Horst las.

Als ik alleen al ‘boe’ of ‘neger’ schrijf in een column, verstoppen deze crybabies zich meteen in hun safe space of in de escaperoom op zolder bij hun ouders in het Gooi, want een eigen huis kunnen ze niet betalen en dat is de schuld van de babyboomers.

Als ik zeg dat hun kutavocado’s de permacultuur van de Algarve vernietigen omdat ze al het grondwater opslurpen, lachen ze schaapachtig, barsten ze opnieuw in huilen uit en word ik weer eens fascist genoemd.

Millennials vergeten echter dat ze op de schouders staan van de babyboomers, of beter gezegd: ze zijn de luizen op het hoofd van de babyboomers. Zonder boomers geen sneeuwvlokjes.

Er is eigenlijk maar één keiharde oplossing voor het probleem van de babyboomers en de late boomers: maak er Soylent Green van, want ze gaan niet vanzelf weg.

Die cultfilm uit 1973 speelt zich af in het jaar 2022 (oei). New York is met 40 miljoen inwoners zwaar overbevolkt. Voedsel als groente, vlees en fruit is schaars en extreem duur, evenals luxe producten zoals zeep en schoon warm water. Het overgrote deel van de bevolking is arm en eet alleen in fabrieken gemaakte Soylent, gemaakt door ‘Soylent Incorporated’. Soylent bestaat in de vormen rood, geel en – het zeldzame want kwalitatief beste – groen. Het is smaak- en geurloos, in oplopende mate voedzaam en wordt verkocht als kleine vierkante wafeltjes.

De clou van de film is dat Soylent Green wordt gemaakt van oude mensen. Van OK boomers dus.

Ik hoop maar zo dat Pia ‘Engel des Doods’ Dijkstra (1954) de film niet heeft gezien. Want anders is het gedaan met mijn lieve babyboomers, de founding fathers van het geweldige Nederland uit de jaren zeventig en tachtig. Ze kunnen natuurlijk altijd – tegen een geringe vergoeding – bij mij onderduiken in de Algarve, want zonder hen zou ik nooit die leuke, erudiete late boomer zijn geworden.

Beeld: Matthias Giesen

Word lid van HP/De Tijd

Onderwerpen