Spring naar de content

Cees Dam: bepaler van het Nederlandse straatbeeld

Weinig architecten hebben het Nederlandse straatbeeld zo bepaald als Cees Dam (87). Tot op de dag van vandaag bouwt hij lustig verder. Maar wat is nu eigenlijk een typisch Dam-ontwerp, als dat al bestaat? En wat is de filosofie achter zijn werkwijze? ‘Eigenlijk zijn gebouwen niet zo belangrijk.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

Van de Stopera naar het stadhuis van Almere, van zijn appartementengebouw Residentie Seinpost aan het strand van Scheveningen tot de Maastoren in Rotterdam – als er iets opvalt aan de vele honderden gebouwen die Cees Dam (87) in Nederland heeft ontworpen, is dat je er weinig tot niets gemeenschappelijks aan ziet, dat het vergeefs zoeken is naar terugkerende elementen, een herkenbaar architectenstempel. De hand van Dam. 

We zien gebouwen met bakstenen en gebouwen met beton, glaspaleizen en blinde muren, samenstelsels van vlakken, vakken en blokken, kokers en kolommen, loeistrakke gevels met eindeloze rijen identieke raampjes maar ook ineens een enkel bolletje of koepeltje ter versiering, op het dak gelande topverdiepingen en een eigen leven leidende plinten, gezellige leefgroeparchitectuur en gerechtsgebouwen om streng in te straffen. Het is zo divers als de bebouwde wereld zelf. 

cees-van-dam
Exterieur van het Muziektheater aan de Amstel, onderdeel van de Stopera, 1986

Geen architect met zo’n portfolio, met zoveel vierkante meters vloer- en geveloppervlak, geen architect die zo ‘beeldbepalend’ is geweest, nog steeds is, voor de bebouwde omgeving in ons land. Maar wat ís dat beeld dan, welke plaatjes komen in gedachten op, wat zijn de ‘iconische’ bouwsels die bij in memoriams worden afgedrukt? 

Bakema: de Bibliotheek Rotterdam. Berlage: de Beurs. Blom: de kubuswoningen. Wat vinden architectuurstudenten over vijftig jaar terug tussen de c van Cuypers en de d van Dudok? 

Cees Dam – een naam als een klap op een heipaal. Velsen, 1932. Bereikte de jaren des onderscheids in een tijd dat het land weer moest worden opgebouwd, met fris bid-en-werkethos en een nu flets geworden efficiëntie. Jaren van landomvattende nota’s en plannen, van geen cent te veel en functioneel, waarin Dam, met een beroep op verwevenheid en traditie, onbekommerd een eigen koers bleef varen. Maar waarheen? 

Dam vertelt graag dat hij eigenlijk timmerman is, opgeleid aan de hbs-b en de mts. Een ouderwets-degelijke vakman met een creatief talent, die weet waarom ergens een spijker of een schroef in moet. Een handige jongen. Het valt op dat hij op vroege foto’s, in situaties waarin populariteit een rol speelt – op school, in militaire dienst – altijd in het midden staat, met allemaal anderen om hem heen. 

Ik heb nooit een oordeel over een andere architect. Je kunt nooit iets over een ander zeggen, want je weet niet waaróm iemand iets zo heeft gedaan.

In de blessuretijd van het leven bouwt hij maar door, met zijn zoon Diederik en de andere architecten van kantoor Dam & Partners Architecten, Amsterdam. In Rotterdam is de Zalmhaventoren in aanbouw, op te leveren in 2021, met 215 meter het hoogste gebouw van Nederland. Vanaf een van de 59 verdiepingen kijk je straks uit op de Erasmusbrug, op torens van collega’s aan de overkant van de Nieuwe Maas, en daar, links, op zijn eigen Maastoren, verlopend van zwart aan de voet naar wit aan de top, op het niveau van wolken en dromen – de wereld van Cees Dam.

cees-van-dam
bron: ANP

Dam & Partners Architecten is gevestigd in een onaanzienlijk bedrijfsverzamelgebouw in Amsterdam-Slotervaart. De regen loopt in stromen langs de ramen, maar binnen is het aangenaam, ruim en rustig. Van het plafond hangende vitrages verdelen de Dam-verdieping op een zachte manier in gescheiden maar toch open delen en dempen geluiden. Brede tafels, grote vellen papier, wandmeubels en vitrinekasten met honderden Dam-creaties in maquettes van piepschuim. 

Op de directieflank van de verdieping staan bureaus tegen elkaar geschoven, onder meer die van Diederik en van senior zelf. Op dat van de laatste, geordend-maar-vol met stapeltjes documenten en tekengerei, foto’s van zijn dierbaren: het gezin-Dam twintig, dertig jaar geleden, Diederik, dochter Janiek, zijn vrouw Josephine Holt, overleden in 2005. 

Vanachter de vitrages klinkt een naderbij komende mannenstem, een bariton denk ik, of een tenor, in ieder geval een mooie stem om met autoriteit mee over architectuur te praten. Dam wordt bijgestaan door Ravenna Westerhout, architect-onderzoeker, bezig met film en het ‘verhaal’ van de architectuur. 

Ze heeft aan Dam senior een interessant studieobject. Cees kan zonder einde spreken over architectuur en de rest van de wereld, uit het hoofd, uit de losse pols, dezelfde waarmee hij zijn oeuvre heeft getekend. Hij is nog volop aan het werk, of volop half aan het werk, zoals hij altijd heeft gedaan: bezig met Cees Dam zijn, doen wat Dam doet. Praten, schetsen, realiseren, komen opdraven waar hij wil en waar dat van hem wordt verlangd. 

De Bijenkorf met daarnaast het Royal Dam Center, 2004. Bron: Walther Schoonenberg

“Ik heb niet het gevoel dat ik oud ben,” zegt hij. “Ik vind veel jongere mensen een stuk ouder dan ik.” Hoe het is om geen dertig jaar meer vóór je te hebben, en waarschijnlijk ook geen twintig: “Héérlijk. Je hebt alles al een keer meegemaakt, alles al gezien, alles al láten zien. Je hoeft niets meer, hoeft niets meer te bewijzen. Iedereen kan het dak op.” Dam verzint in vrijheid dingen waarvan hij denkt: dat dit nog niet bestónd.

“Je kunt heel gelukkig zijn voor je er niet meer bent.” Het enige, enorme gemis is dat Josephine er niet meer is. Sinds bijna vijftien jaar. “Het is gisteren.” Dam praat nog vaak in de tegenwoordige tijd over haar. Rondóm dat gat in zijn leven gaat het uitstekend, beter dan ooit. Alsof je nog even de beste gesprekken voert bij het letzte Glas im stehen. Laatst had hij zijn kleinzoon te logeren in hun huis in Saint-Paul-de-Vence, met een groep van diens vrienden. Nog nooit zo’n fantastische week gehad. Genóten met die jongelui. 

Bij de meeste mensen staat tussen droom en daad van alles in de weg, maar van wat Dam bedenkt wordt veel werkelijkheid, in glas, staal, beton. Hij tekent voortdurend, zo is te zien in dikke boeken die het kantoor vooraf toestuurde, op servetjes, blocnotes van KLM Cityhopper, briefpapier van de TU Delft, waar hij hoogleraar was en decaan van de architectuurfaculteit. Er staan ook niet-gerealiseerde ontwerpen in, evengoed werk van Dam, even goed ook, alleen hebben de opdrachtgevers wat anders gekozen. Moeten ze vooral doen, vindt hij. 

Hij bleef relatief onverstoorbaar tijdens de tumultueuze bouw van het door hem en de Oostenrijker Wilhelm Holzbauer ontworpen Stadhuis-Muziektheater (Stopera) in Amsterdam, jaren tachtig, toen vijand en vriend zich tegen hem keerden. Voor de invloedrijke architect en architectuurtheoreticus Aldo van Eyck (1918-1999), structuralist en pleitbezorger van ‘de menselijke maat’ in het bouwen, was Cees Dam een vast en dankbaar voorbeeld van hoe het niet moest. Een postmoderne prutser.

Bijzonder aan Dam is dat hij de waardigheid om er niet tegenin te gaan koppelt aan een bovengemiddelde ijdelheid (denk een stoeptegelboek met enkel ‘Cees Dam’ op het omslag, in dikke reliëfletters), een van superioriteit getuigende combinatie die belagers nog pissiger maakt dan ze al waren. 

“Ik heb nooit een oordeel over een andere architect. Je kunt nooit iets over een ander zeggen, want je weet niet waaróm iemand iets zo heeft gedaan. Ik vind wel van heel veel dingen wat. Als mensen over architectuur praten, gaat het meestal over smaak. Dat is gelul. Architectuur gaat niet over mooi of lelijk, maar over schoonheid. Ik hoop dat mijn gebouwen voldoen aan criteria van schoonheid.”

Is schoonheid dan wat anders dan mooi of lelijk, een van smaak onafhankelijke grootheid? Dam praat inmiddels ergens anders over. Ook leuk. Ik vraag of mensen hem aardig vinden, over het algemeen. “Ja, eigenlijk wel.” De status van architecten is veranderd, dat wel. “Als mijn schoonvader (de architect Gerard Holt – BN) binnenkwam, stond iedereen op.” 

cees-van-dam
‘De wand van Dam’ in Scheveningen, in 2008, opgeleverd 1998. Bron: ANP

Het combineren van ogenschijnlijke tegenstrijdigheden tot een werkbaar geheel, misschien is dat wat een architect doet. Dams ontwerpen hebben hun fundament diep in het veld van strijdige eisen, wensen en belangen, zegt hij – volgens mijn interpretatie – in een boek met verzamelde lezingen en toespraken. Koorddansen: die wil dat en die dat, als we het zó doen is iedereen blij, of blij genoeg om geen obstakel meer te vormen. 

Let op: de oplossing is géén compromis. “In de kunst bestaat geen compromis. Het compromis schept middelmaat.” Het is niet de bedoeling dat iedereen matig tevreden is. “Als een vrouw de kamer rood wil, en haar man wil blauw, is de oplossing niet paars, maar geel.”

Hoe je dat doet, iedere keer het ei van Columbus vinden: lastig te zeggen. Dam vertelt in interviews altijd dat de oude Gerrit Rietveld, zijn docent op de na diens dood naar de meester genoemde Academie, doceerde dat talent je brengt tot 75 procent van wat het wezen moet, nog meer talent, ijver en doorzetten je nog eens twintig procent verder brengen, maar dat de glans komt van de laatste vijf procent, ‘waarover je niet mag spreken’. 

Het is de ruimte van de twijfel, waarin iets wat zich slecht laat plannen of sturen moet lukken, een (dus) onnoemelijk iets wat het verschil maakt tussen een geslaagd, deels gelukt of mislukt gebouw. Zonder twijfel geen perspectief, zegt Dam, dan ga je wellicht aan degelijkheid ten onder. Het klinkt allemaal wat vaag, maar het luistert juist heel nauw. 

Een centraal idee van Dam is – opnieuw: meen ik te lezen – dat een gebouw met zijn omgeving verweven moet zijn, nooit alleen maar een gebouw op zichzelf, dat onafhankelijk mooi of geslaagd staat te zijn. Hij houdt niet zo van ‘iconen’, om aandacht schreeuwende architectuur. Van een geslaagd gebouw zeggen gebruikers en passanten dat het is ‘alsof het er altijd al is geweest’. 

De jaren tachtig en negentig, waarin hij behalve de Stopera (opgeleverd in 1988) onder veel meer het stadhuis van Almere (1986), de optiebeurs aan het Amsterdamse Rokin (NRC: ‘dat karakterloze geldpalazzo’) en het kantoorgebouw Royal Damcenter (NRC: ‘Hopla, een kast op de Dam’) bouwde, waren de hoogtijdagen van Cees Dam als societyfiguur, figurerend in de bladen, verkerend in belangrijke kringen, aanschuivend in het door hemzelf verbouwde restaurant Le Garage van Joop Braakhekke; lekker eten, iemand zijn, gezien worden. 

Hij presenteerde televisieprogramma’s bij Teleac (Architectuur volgens Cees Dam) en de AVRO, ontwierp vazen, asbakken, hang- en sluitwerk. Dam doet waar hij zin in heeft, alsof hij leeft zoals zijn biografie zich laat lezen: alles tegelijk en door elkaar, niet-chronologisch, van de hak op de tak. Overkomt het hem allemaal? “Het gebeurt allemaal gewoon.” 

Eigenlijk zijn gebouwen niet zo belangrijk. Het zijn maar choses, dingen.

Zo was hij in 1993 ineens hoogleraar architectuur in Delft. Toen er daar een vacature was, schreef zijn collega Carel Weeber hem een briefje met enkel de tekst: “Cees, nu.” Twee jaar later kreeg hij van een jury met onder meer Weeber de Prix de P. (die voor ‘paardenlul’ schijnt te staan), de ‘schandprijs’ voor architectuur in Den Haag, voor het appartementencomplex Plaza Leonardo da Vinci. De jury noemde het de ‘Damwand’, een gebouw ‘als een uitvergrote, op zijn kant gezette kaasplank’ tussen de torens en villa’s van Scheveningen. 

cees-van-dam
Het stadhuis van Almere in 2010, opgeleverd in 1986

Dam leeft op een “natuurlijke, open manier. Dat geeft ruimte.” Het is niet de opzet om stempels op de kaart te zetten: Dam was here. Je herkent zijn werk aan de inhoud, zegt hij, aan de liefde die erin zit, het ‘respect’ voor omgeving, context, gebruikers. Zijn stijl is ‘diversiteit, waarbij de inhoud bepalend is’. Na de oorlog werd ‘de verwevenheid van functies ontkend’. Evenzo fout is het om ‘vorm en inhoud door elkaar te halen’. 

“Een gebouw moet geen bal gehakt zijn,” zei hij in juli in Het Parool. Vandaag: “Een kroket is iets anders dan een gebouw.” Uitspraken van een Cruijffiaanse onweerlegbaarheid, nóg een kwaliteit van Dam. Je beseft dat een buitengewoon inzicht wordt gedeeld, maar de strekking ligt buiten de krappe kamers van je begrip. Een gebouw is geen gehaktbal, en vice versa. 

Mooi én begrijpelijk is Dams aandacht voor de salles des pas perdus, de ruimtes van de verloren voetstappen waar mensen achteloos doorheen lopen, aan voorbijlopen, ‘ruimtes zonder opgelegd doel’, bij- en tussenruimtes waar mensen wachten, dralen, zoeken naar waar ze eigenlijk moeten zijn. De hart-en-bloedvaten van een gebouw. Dam is goed in zulke verbindingsruimtes. Het is een feest om op de trappen in de Stopera te lopen, in de lobby van het door hem ingerichte Hotel De L’Europe heeft wachten kwaliteit. 

Alles gaat voorbij, en ook Dams gebouwen zijn er niet voor de eeuwigheid. Wanneer men dat wil, onderwerpt hij zijn creaties ogenschijnlijk zonder een greintje spijt aan een complete metamorfose. Zijn ‘geldpalazzo’ aan het Rokin werd voor de ingebruikname door NRC Handelsblad getransformeerd tot een doorzichtig glaspaleis, waar men ingewikkelde materie voor de lezers tot transparantie typt. 

cees-van-dam
Het NRC-gebouw op het Rokin, 2012 verbouwd, voorheen optiebeurs-gebouw, 1987 opgeleverd. Bron: Hollandse Hoogte

Wat er met zijn werk gebeurt als hij er niet meer is: het zal hem worst wezen. “Josephine zei: het zijn maar choses, dingen. Eigenlijk zijn gebouwen niet zo belangrijk.”

Dam is door pleegouders opgevoed, zijn moeder overleed op jonge leeftijd. Hij vertelt hoe hij, toen hij een jaar of zes was, met zijn pleegmoeder, voor hem gewoon zijn moeder, naar de sterren keek. “Zie je al die lichtjes?” zei ze. “Dat zijn eigenlijk kijkgaatjes in het heelal. Eén is donker, die zie je niet, omdat jouw moeder erdoorheen kijkt. Zo kijkt ze naar jou.”

Dat was mooi. Als Dam nou over een tijd, als hij de wereld van de choses heeft verlaten, ook eens door zo’n sterretje aan de hemel zou mogen kijken. Een beetje naar beneden loeren: daar, de kinderen, de kleinkinderen. Daar Nederland, waar vele honderdduizenden vierkante meters vloeroppervlak er zonder hem niet waren geweest, van de ijssalon in ’59 in Zandvoort, zijn eersteling, tot de torens rond de Erasmusbrug. 

Hij kan bijna alleen naar Nederland kijken. Vind hij het niet jammer dat hij zich niet, zoals veel Nederlandse collega’s, meer in het buitenland heeft gemanifesteerd? Och, het buitenland lijkt leuk, maar het is er een heel gedoe met andere regels, eisen, de begripsruis tussen nationaliteiten. “Als het om de hoek kan, vind ik het makkelijk.”

Hun huis in Saint-Paul-de-Vence, aan de Côte d’Azur, is ‘misschien wel het mooiste dat ik ooit heb gemaakt’, schrijft hij. Een mediterraan terrassenpaleis op een heuvel, uitkijkend over de omgeving. Een ‘gestolde droom’, door bevriende Italiaanse kunstenaars de Torre d’Avorio genoemd, de ivoren toren. “Door die terrasbouw verlies je hogerop het contact met de aarde. Dan heb je alleen nog vergezichten, zee.”

Lekker leven, dichtbij, met de dingen die zich aandienen. Cees, nu! Bezig blijven. “Als het werk af is, kun je de kist bestellen.” 87, en geen centje pijn. Hij doet er niets bijzonders voor. “Een wodka gaat er wel in.” Dam staat op. Op naar de volgende afspraak, het volgende stukje nu. Ravenna Westerhout, de jongste architect van het bureau, heeft zijn belangrijkste uitspraken van zo-even in een blocnote opgeschreven.

Onderwerpen