Spring naar de content
bron: George Maas

Het failliet van de catwalk

Wat is de waarde van mode nog in deze tijden van individualisme en anything goes? Mensen laten zich de laatste trends niet meer dicteren door tijdschriften en modeweken. Tegelijkertijd gaan mensen steeds meer op elkaar lijken. ‘Ik wacht al vijf jaar op een nieuwe punk die alles omverschopt.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

In juli stond in de Volkskrant een stuk over ‘stoffenfluisteraar’ Ronald van der Kemp. Modejournalist Cécile Narinx volgde de modeontwerper in de aanloop naar, tijdens en kort na de haute-coutureweek in Parijs. Ze bezocht hem onder meer in zijn atelier in Amsterdam, waar Van der Kemps ‘creativiteit aan het ronken’ was. 

Hij fantaseert over een tulband met oorwarmers, ‘een lampenkapvormige hoed bekleed met zwarte stof en witte steigerende paarden erop’, dubt erover van een oude quilt (lapjesdeken) ‘een soort ninja-warrior-outfit’ te maken, snijdt brilmonturen uit koehoorns, komt met een ‘antwoord’ op het door hem bekritiseerde (want van olie gemaakte) nepbont: een luipaardprintmanteltje van zijden tubes, gevuld met gerecycled dons. 

Een beschrijving van een ‘doorpassessie’ bij een volgend atelierbezoek bevat de verrassende notitie: “De ingewikkeldste stukken (–) zijn in zijn eigen atelier gemaakt. Niet door Van der Kemp zelf, ben je mal. Naaien kán hij helemaal niet. Schetsen wel. Zó goed en duidelijk zelfs dat zijn teamleden aan de schets genoeg hebben om te snappen hoe ze het moeten maken.”

George Maas

Het artikel leest als een bericht uit een ver, onbekend land, met eigen codes, gebruiken en klederdracht, een eigen taal. Een wereld waarin oranje het nieuwe zwart is, of zwart het nieuwe oranje, terwijl zwart ook nog het oude zwart is, en hoe dan ook zomerproof, zoals boven een ander Narinx-artikel staat, met een knipoog natuurlijk: de malheid der mode, you know.

In het land van de haute couture blijkt de zangeres Céline Dion, wiens carrièrepiek een kwarteeuw terug ligt, een ‘stijlicoon’ die op de modeweek van Parijs (of modeweken, er zijn er vijf per jaar) steeds in nieuwe creaties komt opdraven, om geen andere reden dan gefotografeerd en gefilmd te worden. RTL Boulevard verklapt hoe bizar duur het is, wij verwonderen ons een moment en gaan over tot de orde van de dag, gekleed in spul van Superdry.

Ze lijken helemaal niet op elkaar, de buitenissige creaties op de catwalk en onze eigen kleren. Toch moet er een verband zijn. Niet meer zoals vroeger, toen ‘Parijs’ voorschreef dat de rokken dat jaar kort waren, of net tot de knie kwamen. De postmoderne, geïndividualiseerde en ‘verbonden’ mensen van nu laten zich door niemand wat vertellen. We kiezen er in vrijheid voor om te dragen wat andere mensen ook dragen: mode. Die moet ergens beginnen. 

September is de modemaand, waarin de korte broek de kast in gaat en we ons weer aankleden. De Fashion Weeks van de modehoofdsteden Parijs, Milaan, New York en Londen tonen wonderlijk genoeg de mode van een nieuwe lente en zomer. Het zijn uitbundige verkleedpartijen voor buitengewoon mooie en rijke mensen. Het hele jaar zijn er overal modemeerdaagses, óók bont en pretentieus, maar niet allemaal even relevant (een kernwoord in de modehiërarchie).

De internationale mode-elite is piepklein. De inner circle bestaat uit zeven- à achthonderd personen, schat de bekende modefotograaf Peter Stigter. De groep – moderoyalty, ontwerpers, modellen, fotografen, journalisten – treft zichzelf rond de niet te missen podia, proostend op haar relevantie. Maar wat is het belang ervan buiten het commerciële, wat is het anders dan een duur circus waaraan vooral de artiesten zelf plezier beleven? 

“Er is iets fundamenteels aan het veranderen,” zegt Stigter. Na dertig jaar langs de catwalk vraagt hij zich af: moet ik er nog wel heen? “In de oude, analoge wereld kwam je bij elkaar. Die noodzaak is er niet meer, de hele wereld is connected. Bij de importantie van de modeweken plaats ik grote vraagtekens. De agenda van de modeweek wordt kleiner en kleiner. De modeweken verworden tot lokale events.

“De grote labels kiezen hun eigen momenten, buiten het stramien van de modewereld om. Nieuwe collecties komen eerder op internet dan op de catwalk. Modetijdschriften verliezen oplages, advertenties, invloed.” In het tijdschriftenrek, werp ik tegen, valt juist de dominantie van materiële zaken op, van uiterlijk- en lichamelijkheden. Driekwart gaat over mode en lifestyle, die lezers kennelijk interessanter vinden dan politiek of opinie. Waarom? “We willen toch graag de lichtheid van het leven vieren,” zegt Stigter. 

Zijn de modeweken van de topvier-steden niet inwisselbaar? “Elk land heeft zijn eigen handschrift in mode,” zegt Stigter. In de internationale modewereld tref je verhoudingsgewijs veel Nederlanders, door uitstekende modeopleidingen in Arnhem, Amsterdam en Den Haag. Maar het nationale handschrift vervaagt, in ontwerp en dracht. “Twintig jaar geleden kon je aan mensen zien uit welk land ze kwamen. Iedereen lijkt steeds meer op elkaar.” 

Paradoxaal genoeg willen mensen zich óók onderscheiden. In een kledingwinkel vind je doorgaans maar een enkel item naar je smaak, de rest trek je voor geen goud aan. Dat lijkt zich slecht te verhouden met de eenvormigheid van vijftienjarige meisjes of het mannenuniform van spijkerbroek, gympies en T-shirt. “Je kunt pas uniek zijn als je ergens deel van uitmaakt,” zegt Stigter een beetje filosofisch.

Ik zeg nooit dat iets fout is. Oké, een driekwartbroek is fout.

Arno Kantelberg, stijlpastoor

Decennia geleden had je hippies, punkers, wavers, grungers, gabbers en hiphoppers, mods, rockers en hardrockers, subculturen waarin men zich fijn tegen elkaar en tegen brave burgers kon afzetten. Die zijn er niet of nauwelijks meer. Het hipsteruiterlijk is gevarieerd als vijftig tinten driedelig grijs. “Ik zit al vijf jaar te wachten op een nieuwe punk die alles omverschopt.” Mode nu ‘is het tot in het oneindige blijven herkauwen van stijlen’.

“Mode is een herkauwbusiness.” Misschien ontbreekt het ons aan ellende voor een goeie subversieve stroming, of misschien zijn de mogelijkheden op. “Is dat erg?” vraagt Stigter. Een beetje saai, misschien.

Als je een modeprofessional interviewt over mode, moet je uitkijken dat je het niet allebei onbedoeld over verschillende zaken hebt en langs elkaar heen praat. Je hebt haute couture, unieke creaties, voor de kunst van het kleren maken, misschien voor één beau monde-lid dat het een keer gaat dragen. Er is prêt-à-porter, confectie, er is streetwear én zoiets als ‘straatbeeld’, hoe mensen er gemiddeld genomen uitzien. 

Wat dat laatste betreft: hoe doet Nederland het op modegebied? Hoe lopen wij erbij? Dat hangt ervan af waar je gaat kijken, zegt modejournalist en -docent Bregje Lampe. In Amsterdam dragen mensen mooie en modieuze kleren. “Maar ga eens in Oss kijken.” Dat is overal zo. Over Parijs bestaat de mythe dat iedereen er supergoed gekleed gaat. Valt tegen, zegt Lampe, en in de provincie zie je nog volop de bekende dracht uit het jaar nul. Evenzo is Berlijn niet hetzelfde als Duitsland, Londen geen Engeland. 

“Nederland is een land van praktisch,” zegt Lampe. “Een Nederlander kijkt naar de prijs en naar: hoe vaak kan ik het aan.” Het moet comfortabel zijn en niet snel slijten. De vereisten komen samen in de spijkerbroek. Nederland is een land van spijkerbroeken, Amsterdam is denimstad. “De markt voor dat cognackleurige jasje van duizend euro is erg klein. In de P.C. Hooftstraat zie je vooral Amerikaanse en Aziatische toeristen bij de kassa staan.

“Amsterdam probeert zich te profileren als modestad, net als andere steden. Iedereen organiseert een Fashion Week, omdat mode in de mode is. Maar Amsterdam wordt geen Parijs. De internationale pers gaat gewoon niet naar Amsterdam. Iedereen die ertoe doet, gaat naar Parijs. Voor jonge ontwerpers geldt: als je groot wordt, moet je weg.”

Nederland heeft een handjevol topontwerpers, genoemde Ronald van der Kemp, na een uitstap naar Parijs weer terug in Amsterdam, Viktor & Rolf, Iris van Herpen (Parijs), het koppel Rushemy Botter en Lisi Herrebrugh, die bij het Parijse modehuis Nina Ricci werken, Jan Taminiau, van de jurken van Máxima. Talent Ninamounah Langestraat (nog in Amsterdam). Ook andere talenten, zegt Lampe, ‘doen hun ding’ voorlopig in eigen land, waar de schijnwerpers minder fel zijn en ze zich vrijer en blijer kunnen ontwikkelen. 

Mode recyclet en citeert, maar is er ook echte innovatie, in de zin dat er iets compleet nieuws wordt bedacht? “De vernieuwing zit niet zozeer in de inhoud, als wel in de vorm,” zegt Lampe. “De shows zijn meer een manier geworden om het merk in het hoofd van de klant te houden. Veel merken verdienen meer met parfums en tassen dan met kleding. Het is spannend hoe het systeem zich op lange termijn houdt. De aandacht voor duurzaamheid en slachtoffers in de keten groeit. Het systeem van nu is steeds minder houdbaar.” 

George Maas

Twee jaar geleden nam styliste en zakenvrouw Danie Bles het merk en de organisatie van de Amsterdam Fashion Week over van de Telegraaf Media Groep. Sindsdien is ze ‘op zoek naar een format en invulling die recht doen aan Amsterdam’. Tijdstip en focus verschoven van couture (januari, juli) naar confectie (februari, september); het concept see now, buy now (zien en meteen kopen) deed zijn intrede. 

“Je moet je niet willen vergelijken met Parijs,” zegt ze. “Parijs is Parijs en Berlijn is Berlijn. Wij gaan geen Parijs worden.” Het gaat erom ‘je eigen verhaal te vertellen’, je probeert ‘de relevantie op te zoeken’, met ‘de goede pers, internationale gasten’, door ‘relevant te zijn voor de consument’. 

De toekomst is aan ‘nieuwe creaties van bestaande middelen’, denkt Bles. Mode is ‘herborduren en herborduren’. Nederland is goed in ‘het streetverhaal’. Ook op straat zijn we op zoek naar ‘eigenheid’, met bescheiden succes. “Het is zonde dat iedereen zo op elkaar lijkt. Ik kan dat niet oplossen.” Voor eigenheid is zelfvertrouwen nodig, het idee dat ‘als je je best doet, het good enough is’. Onderneem dingen, zegt Bles, ga naar de film, het museum, kijk buiten de sociale media. Ontwikkel een persoonlijkheid. “Kijk om je heen.”

Twintig jaar geleden kon je aan mensen zien uit welk land ze kwamen. Nu lijkt iedereen op elkaar.

Peter Stigter, modefotograaf

Op Bles’ website prijst ze merken, geuren en champagnes aan, er komen influencers voorbij die hetzelfde doen, er is een item over de ‘hysterische’ stylist Fred van Leer, onder andere jurylid van het programma Holland’s Next Top Model. Hij maakte een lijn voor het merk Shoeby. We zien een vrouw in spijkerbroek en blouse (‘tijdloze icons’). De ruffles zijn big dit voorjaar, zegt Van Leer. 

In de mode wordt het wiel doorlopend opnieuw uitgevonden, en er worden steeds nieuwe woorden voor ‘wiel’ bedacht. Een heerlijke tekst van Gert Jonkers, hoofdredacteur van het stijlblad Fantastic Man: “Balenciaga ging door op het vorig seizoen ingeslagen pad van de verering van de doodgewone man, maar nu met nog meer aandacht voor écht tamelijk lelijke kleren: een te groot mosterdgeel colbert, een driedubbele afritsbroek in gebleekt denim, een iets te lang colbert, suffe schoenen.” 

In ‘de emancipatie van lelijke kleren’ staat Balenciaga bepaald niet alleen, schrijft Jonkers. ‘Mooie’ mode en een teveel aan goede smaak worden bestreden met ‘overalls, werkmankloffies, cargo pants, zakkige colberts en ergonomische schoenen, dikwijls in een kotskleurig palet en met een pasvorm from hell’. Volgens de stijldictaten moet de mouw van het overhemd twee centimeter onder de blazer uit piepen, mag een broek niet op de schoen stoten. “Die perfectie wordt een keer saai.”

Wie de stijlrubriek van Arno Kantelberg in het Volkskrant Magazine oppervlakkig leest, kan de indruk krijgen dat Kantelberg ook van de stijldictaten is, dat in zijn ‘wekelijkse prediking’ de inderdaad vrij eenvormige perfectie van het maatpak voor mannen wordt beleden. Dat het maar op één manier kan. Dat is niet zo, zegt hij. “De rubriek is juist bedoeld om van de standaard af te wijken.”

Maar let op: je kunt alleen succesvol van de regels afwijken als je ze kent. Daarbij is het speelveld voor mannen beperkt, en krimpt het nog met het klimmen der jaren. Gevorderde leeftijd vraagt een zekere ingetogenheid, en een alternatief, misschien, een keer, voor de spijkerbroek-gympen-T-shirts van eeuwige jochies die ten slotte ook 45 worden. 

De rubriek van de ‘stijlpastoor’ en het blad Esquire waarvan hij de hoofdredacteur is, gaan over stijl (wat in Esquire deels overlapt met ‘status’). Stijl is anders, bijna tegengesteld aan mode. “Ik doe niet aan mode,” zegt hij. “Stijl is eeuwig, mode vervliegt.” Stijl is variëren op een onveranderlijk thema, mode verspringt als een stoplicht van kleur. “Mode is meer een vrouwenhobby.”

De aandacht voor duurzaamheid groeit. Het huidige systeem is steeds minder houdbaar.

Bergje Lampe, modejournalist en -docent

Is er een stijlstandaard, een autonome stijl die boven de partijen staat? Nee, er is iets te kiezen, zegt Kantelberg. Hij noemt Jules Deelder, ‘iemand die heel erg zichzelf is’. Die kan nagellak opdoen, en ja: het past bij hem. “Je moet het wel volhouden, overtuigend zijn.” Phil Tilli, de gitarist: mod-kapsel, bovenste blouseknoopje dicht. “Ziet er fantastisch uit.” Dj Eric Corton ging van de ene op de andere dag van een T-shirt naar altijd een driedelig pak. 

George Maas

“Ik zeg nooit dat iets fout is. Oké, een driekwartbroek is fout. Die snijdt het silhouet bij de kuiten af, waardoor je een lachspiegeleffect krijgt.” Maar een modieuze misser maken is menselijk. “Het is ook ingewikkeld. Het is desinteresse waar ik wat strenger op ben.” Nederlanders doen hun best niet, zegt Kantelberg. “Vanuit een soort opstandigheid: wij hebben schijt aan hoe het hoort.”

Tot de jaren vijftig droegen jongens een kniebroek en een pet, die ze op hun achttiende verruilden voor een pak, een stropdas en een hoed. “Nu zijn er geen regels meer.” Gympies uit op je 45ste? “Je moet niks.” Een jongere generatie mannen heeft die interesse in mode wél. In Amsterdam zie je jonge jongens in dure merken, Balmain, Philipp Plein, Alexander McQueen, urban en street-spullen voor prijzen die niet van de straat zijn. Sneakers van 600, 700 euro. “Allemaal spuuglelijk.”

“Ik dacht vroeger: je moet wel een enorme airhead zijn om in de mode-industrie te willen werken,” zegt Peter Stigter. Via zijn vrouw, beslist geen airhead, kwam hij in de catwalkfotografie terecht. “Mode gaat zó over mensen,” leerde hij. “Het is een tweede huid die we ons aanmeten. En het leuke is dat we hem zelf mogen kiezen.”

“Het mooie van deze tijd is: als je op je 45ste nog als skater door het leven wilt, dan kan dat. Ik vind het weird, grow up, maar het mag. We laten ons minder aan trends gelegen liggen, anything goes. Mode is geen dictaat meer. De modeweken van Parijs of Milaan geven de toon niet meer aan.”

Wat geven ze dan wel aan? “De grote labels kopen aandacht en visibility. De catwalk is een verkoopkanaal geworden, een bewegende catalogus. Je kunt online de show bekijken, de kledingstukken aanklikken en je krijgt meteen de prijs te zien. Maar als autoriteit op het gebied van modetrends is de catwalk failliet.

“Ik ben 56. Ik heb de modewereld zo lang zo belangrijk gevonden, maar de laatste jaren vraag ik me af of dat nog zo is. We zitten in een catch 22. De industrie wil verkopen, maar het gaat ten koste van te veel. Het wezen van de business botst met eisen van duurzaamheid en eerlijke productie. Waarom moeten wij maar kopen en kopen? Welke leegte moeten wij vullen?”