Spring naar de content
bron: Paul Tolenaar

Beroepsouwehoeren Gijp en Spanjer: ‘Liegen is een vorm van creativiteit’

Ze zijn net een getrouwd stel. Hartsvrienden Maarten Spanjer en René van der Gijp maken elkaars zinnen af en kennen elkaars verhalen als hun eigen broekzak. Een gesprek met twee beroepsouwehoeren over de kunst van het verhalen vertellen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nathalie Huigsloot

Eerst even wat smalltalk als de heren elkaar treffen op het terras van de Harbour Club in Vinkeveen. René van der Gijp komt net van een interview met Casper van Eijck, specialist op het gebied van alvleesklierkanker. 

Spanjer: “Daar is Rutger Hauer ook aan overleden hè, aan alvleesklierkanker.”
Van der Gijp: “Weet ik, hij heeft Casper nog gebeld. ‘Je bent altijd welkom, lieve jongen,’ zei Casper. Maar dat heeft hij niet meer gehaald. Rijkie had het ook hè?”
Spanjer: “Ja, bij Rijk (de Gooyer – red.) is het ook heel snel gegaan. Casper kan je leven hooguit nog een beetje verlengen.”
Van der Gijp: “Ja, meer kun je sowieso niet doen. Dat doen wij ook al ons hele leven. Hahaha! Wij zitten zwaar in de verlenging.”

Maar goed, we gingen het hebben over…
Van der Gijp: “Waar gaan we het over hebben, lieverd?”

Over de kunst van het verhalen vertellen. 
Van der Gijp: “Ja ja, gaan we doen.”

Kunnen jullie het eerste verhaal van elkaar nog herinneren?
Van der Gijp: “Dat is wel heel lang geleden. Ik heb Maarten leren kennen bij Willem van Hanegem thuis. Daar was ik bij toeval. Ik was 21 en jij begin 30? Zoiets?”

Werden jullie vanaf het eerste begin tot elkaar aangetrokken vanwege die kunst van het verhalen vertellen?
Spanjer: “Ja, dat denk ik wel.”
Van der Gijp: “Ook wel vanwege de kunst van het ergens naartoe gaan en dat er dan altijd wel iets geks gebeurde. Het liep altijd uit de hand. En dat vond ik leuk.” 

René van der Gijp (58) is een oud-profvoetballer en speelde onder andere met het Nederlands elftal vijftien interlands. Hij is analyticus bij Veronica Inside. De biografieën Gijp en De wereld volgens Gijp die Michel van Egmond over hem schreef werden bestsellers. – Foto’s: Paul Tolenaar

Noem eens iets?
Van der Gijp: “Dan zat Maarten bij mij achter in de auto met de dochter van de voorzitter van de Zwitserse voetbalclub waar ik toen speelde en dan ging-ie aan haar zitten. Dat meisje wilde dat niet, en toen zei Maarten tegen dat meisje: ‘Du bist eine Torte die vorbeikommt und wo ich nicht in mag happen.’ Hahaha! Of we gingen ’s middags om een uur of vijf met Theo van Gogh eten en dat duurde dan tot vijf uur ’s ochtends.”
Spanjer: “Wij zonder coke. Hij mét.”
Van der Gijp: “Dertien uur lang! Dat kon ik alleen met Maarten, het verveelde nooit.”
Spanjer: “René zei altijd: ‘Doe even je struikelact,’ en dan moest ik struikelen en in mijn val het tafellaken met borden en tafelbestek meenemen. Dan lag hij weer helemaal in een deuk.”
Van der Gijp: “Hahaha!”
Spanjer: “Dan werd ik altijd bezorgd overeind geholpen door de eigenaar. Want dat was de sport, ze moesten niet kwaad op je worden maar vragen: ‘Heb je je bezeerd?’ Dat gebeurde ál-tijd. In al die keren is er nooit iemand kwaad geworden. Op een gegeven moment heb ik wel gezegd: ‘René, ik kan ook nog andere dingen dan alleen maar struikelen.’”
Van der Gijp: “We zijn sowieso door allerlei fases heen gegaan. We hebben een tijd gehad dat we samen bij Maarten aan de overkant tennisten met altijd wel een feestje na afloop. Maar op een gegeven moment heb ik best wel een andere thuissituatie gekregen. Ik had zo’n dertig jaar lang alleen met mezelf rekening te houden. Nu heb ik drie honden en een kind thuis zitten.”
Spanjer:“Hij had toen nog geen boot, en ik wel. Nu is het omgekeerd. Maar dan gingen we varen.”
Van der Gijp:“Met Rijk.”
Spanjer: “Ik kan me nog herinneren dat we al een paar flessen wijn op hadden toen er een platbodem van de Hells Angels voorbij voer.”
Van der Gijp: “Hahaha ja!”
Spanjer: “En als ik drink, heb ik altijd het rare idee dat alles wat ik doe leuk is voor de mensen.”
Van der Gijp: “Hij vergeet erbij te zeggen dat we twee meisjes van Yab Yum bij ons hadden.”
Spanjer: “Die hadden we niet uit Yab Yum.”
Van der Gijp: “Jawel. Waar had je ze anders vandaan?”
Spanjer: “Weet ik veel, uit de kroeg of zo?”
Van der Gijp: “Nee joh, gek! Op die boot met die meisjes voeren we langs de Hells Angels en die hadden zo’n heel grote, Hollandse vlag achterop staan en Maarten pakte die vlag. ‘Die past veel beter op mijn boot!’ zei hij.”
Spanjer: “Ik dacht: dat vinden zij ook leuk.”
Van der Gijp: “Ik zei: ‘Die hebben heel andere humor dan wij hoor, Maarten!’ Ik weet ook nog dat wij met PSV tegen Utrecht speelden. Hiddink kwam de laatste vijf minuten voor de wedstrijd niet meer in de kleedkamer en toen stapte Maarten ineens binnen en hield een toespraak als Rinus Michels. Hij vertelde dat wij deel uitmaakten van een machinerie en dat we allemaal radertjes waren in een geheel, dat weer een bijdrage moest leveren aan dat geheel om de functionele doelstellingen te halen, namelijk het winnen van de wedstrijd. Koeman en ik lagen in een deuk. Bij Ruud (Gullit – red.) rolden de tranen over zijn gezicht. Hiddink hoorde het rumoer, trok de deur open, en zag Maarten. Die heeft Maarten toen opgetild en hem zo die kleedkamer uitgedragen. Dat zijn dingen, die vergeet je niet. Daarna is dat nooit meer gebeurd. Jezus wat heb ik gelachen zeg, ach ach ach. Met Rijk hebben we ook veel gelachen.”
Spanjer: “Dan kwam er een kaal onderwereld-figuur langslopen.”
Van der Gijp: “Maarten waarschuwde hem nog dat-ie die man niet moest beledigen omdat hij gevaarlijk was, en dan riep Rijk: ‘Hé Vleespetje, gaat-ie goed?’ Rijk was ook zo’n verhalenverteller. Dat zijn kleurrijke types die een beetje uit de samenleving verdwijnen. Dat zijn allemaal mensen die de oorlog bewust hebben meegemaakt en die na die oorlog schijt aan de boel hadden. Allemaal rebellen waren dat.”

René zei altijd: doe even je struikelact. Dan moest ik struikelen en in mijn val het tafellaken, de borden en het bestek meenemen.

Maarten Spanjer

Kennen jullie inmiddels elk verhaal van elkaar, waardoor je af en toe ook denkt: o, daar krijgen we die weer?
Van der Gijp: “Ja, zeker.”
Spanjer: “Alleen René wil er nog wel eens een variatie ingooien. Als het over naar de hoeren gaan gaat, komt mijn naam vaak naar boven, maar gaat het over de enorme lengte van een geslachtsdeel…”
Van der Gijp: “Dan komt Gullits naam naar boven. Weet je nog dat we in Monaco waren met die zakenman André Pool? Die man had alles betaald. Hij was zo trots dat er allemaal bekende Nederlanders waren dat hij alles de hele tijd filmde. Dus André Pool met Maarten, André Pool met mij, André Pool met René Froger, André Pool met Reinout Oerlemans.”
Spanjer: “Op een gegeven moment zei hij: ‘Hou jij de camera effe vast,’ want hij wilde heel graag op het podium tussen de beroemdheden staan.”
Van der Gijp: “Toen zijn wij naar buiten gegaan met die camera.”
Spanjer: “Willibrord Frequin was daar ook bij.”
Van der Gijp: “Toen hebben we allemaal reten en piemels staan filmen. Dus daar stond Reinoud Oerlemans in zijn blote kont en wij met die camera erbovenop. Maarten ging de pielemuis van Willibrord filmen. Dus die Pool wordt de volgende ochtend wakker…”
Spanjer: “En laat die film trots aan zijn schoonfamilie zien.”
Van der Gijp: “‘We gaan even kijken wat ik tot nu toe heb opgenomen,’ zei hij, zag de beelden en werd helemaal gek. Woedend kwam hij het hotel binnengestormd. ‘Ik trek me terug als sponsor, ik betaal niets meer!’ riep hij.”
Spanjer: “Toen sprak ik de historische woorden, ‘André, wij gaan dit tot de bodem toe uitzoeken, dit verhaal gaat nog een staartje krijgen. Hier zijn de daders nog niet mee klaar.’ Toen heeft hij de boel uiteindelijk toch gesponsord, haha.”
Van der Gijp: “Dat waren toch topdagen, man.”
Spanjer: “Wat René en ik gemeen hebben, is dat wij allergisch zijn voor ijdele en patserige mensen. Die kwamen bij ons altijd een beetje aan de beurt. BN’ers die zich ineens heel groot gingen voordoen ook.”
Van der Gijp: “Als we zoiets op tv zien, bellen we elkaar meteen op. Dit moet je echt zien. Die minidocumentaire over Lee Towers bijvoorbeeld. Dan staat hij voor zijn kledingkast, haalt er een pak uit en zegt heel serieus: ‘Dit is bijvoorbeeld een pak dat ik nooit gedragen heb.’ Dat vind ik zo mooi.”
Spanjer: “Ik kan me ook herinneren dat je me belde na de documentaire over Paul de Leeuw.”
Van der Gijp: “Och, wat was die goed. Dat Paul dan na zo’n programmaatje in de douche staat en helemaal kapot is en de mensen om hem heen tegen de documentairemaker fluisteren: ‘Laat hem maar even. Laat hem maar even.’ Dan denk ik: als mij dat zoveel kracht zou kosten, dan zou ik het niet doen.”
Spanjer: “Kun je je nog herinneren dat hij door de gangen liep en er zo’n slaafje op hem afkwam met zijn colbertje en hij zei…”
In koor: “Ik wil een pak! Ik wil een pak! Ik wil een pak!”
Spanjer: “Toen dacht ik: die man is niet goed. Die heeft medische hulp nodig.”
Van der Gijp: “Die Hazes-documentaire was ook geweldig. Dat die kapper elke keer zei: ‘Het is niet druk, maar lekker vol.’ Haha, er stonden zestien mensen in dat stadion.”
Spanjer: “Een goed verhaal moet altijd tragikomisch zijn. Dat zie je ook bij mensen die graag vertellen over hun succes in zaken of met de vrouwtjes. Dat zijn altijd vervelende, saaie verhalen. Het is veel leuker om over een mislukking te vertellen. Daar moeten mensen altijd veel eerder om lachen. Alleen tragisch werkt ook niet. Kijk maar naar het seksdagboek van Heleen van Royen, dat is heel tragisch en niet grappig.”
Van der Gijp: “Er gebeuren zoveel leuke dingen. Ik moest samen met Johan Derksen en de zenderdirecteur van RTL een gesprek hebben, maar dat werd steeds verzet omdat een van hen weer niet kon. Na drie maanden zitten we eindelijk bij elkaar en opent die directeur het gesprek met: ‘Jongens, ik heb onderzoek laten doen naar het programma,’ waarop ik zeg: ‘Die onderzoeken zeggen mij niks, want ik weet nu al wat er komt. De kijkers worden ouder, het jongere publiek haakt af, wat moet je met dat gelul?’ Die directeur wordt zo boos dat-ie na vijftien seconden wegloopt. Hebben we drie maanden gedaan om daar te gaan zitten en dan duurt dat gesprek vijftien seconden, hahaha! Helemaal onder het zweet rent hij naar zijn auto toe. Dan kun je mij wegdragen.”
Spanjer: “En dat verhaal dat jij een lezing hield, is misschien ook nog wel aardig. Met die directeur met die sigaar.”
Van der Gijp: “Na afloop stak die directeur van dat bedrijf een enorme sigaar op en zei tegen Maarten: ‘Jij kan toch ook goed voetballen?”
Spanjer: “‘Nou, dat valt wel mee,’ zei ik.”
Van der Gijp: “Hij gooit die bal naar Maarten en hij kopt hem keihard naar die man terug. Recht op zijn sigaar.”
Spanjer: “Ik waarschuwde hem nog. Maar nee, boem!”
Van der Gijp: “Die sigaar ging diep bij hem naar binnen terwijl die man achteroverviel.”
Spanjer: “Rochelend. Zijn bril was kapot.”
Van der Gijp: “‘Die neem ik wel mee,’ zei Maarten, ‘ik woon toch tegenover een glasbak’. Hahaha! Ik moet wel heel eerlijk zeggen: met wat wij allemaal overhoopgehaald hebben, zou je nu moeilijker wegkomen. Er ging ook altijd wel behoorlijk wat drank doorheen.”

Hoever vind je dat je mag gaan met liegen, als je een verhaal vertelt?
Van der Gijp: “O, heel ver.”
Spanjer: “Ja, liegen is een vorm van creativiteit. Maar je mag alleen liegen over details, de hoofdlijn moet kloppen.”

Ik had zo’n dertig jaar lang alleen met mezelf rekening te houden. Nu heb ik drie honden en een kind thuis zitten.

René van der Gijp

Wat zien jullie bij collega-verhalenvertellers nogal eens misgaan?
Spanjer: “Te langdradig worden en je verliezen in niet ter zake doende details. En je moet je niet laten afleiden door anderen. Vrouwen hebben daar nog weleens een handje van. Ik heb een vriendin gehad die net voor de clou zei: ‘Nee Maarten, dat was niet om twaalf uur, het was tien voor twaalf.’”
Van der Gijp: “Ik weet het niet zo goed. Ik moet heel eerlijk bekennen – dat heeft Maarten minder – dat ik het niet trek om te luisteren naar mensen die niet in mijn inner circle zitten.”
Spanjer: “Ja, dat is heel gek bij hem. Dan kan hij zich heel asociaal afsluiten.”
Van der Gijp: “Ja, interesseert me geen reet.”
Spanjer: “Mensen hebben de neiging om te verwijten: god, je hoort jezelf wel heel graag praten, maar vaak verveel ik me als mensen over hun werk gaan vertellen of over wat ze verdiend hebben. Dus dan begin ik zelf maar een verhaal. Dat heb jij ook wel. Dat je dan denkt: laat ik het voortouw dan maar nemen en een goed verhaal vertellen.”
Van der Gijp: “Bij mij is het vooral een behoorlijke ernstige vorm van desinteresse. Gewoon pff. Ja, maar dan echt pff.”

Heb je dat altijd al gehad?
Van der Gijp: “Altijd gehad. Je doet mij er ook geen plezier mee om me naar een verjaardag te nemen waar ik vijftig procent van de mensen niet ken. Die gaan dan tegen me aan lullen, en bij het tweede woord denk ik: ah, hou maar op. Dat denk ik: o jee, Pauw begint nu, wat had ik nu lekker op mijn bankje kunnen zitten kijken. Zij (wijst naar zijn vriendin Minouche, die bij het gesprek zit – red.) kan heel makkelijk twee uur met iemand die ze niet kent op het strand gaan zitten praten. Dat kan ik echt niet.”

Ook niet als diegene iets heel heftigs te vertellen heeft, bijvoorbeeld: ik ben net bijna door een haai opgegeten?
Van der Gijp: “Boeit me echt niet, boeit me echt niet! Ook niet als zo’n iemand begint over zijn vrouw die terminaal is. Ik maak zelf al zat mee, laat me met rust. Mijn zoon heeft lymfeklierkanker gehad. Ik heb genoeg aan wat er om mij heen hangt. Dat is meer dan genoeg plezier en meer dan genoeg ellende. Meer heb ik niet nodig.”
Spanjer: “Ik heb René ook zelden over zijn eigen problemen horen praten. Ik wist helemaal niet dat hij op een gegeven moment allerlei angsten had en een maand niet bij Veronica Inside zat. Dat heb je nooit verteld.”
Van der Gijp: “Maar toen Daan (Daniëlle, de overleden partner van Van der Gijp – red.) stierf, of toen die kleine lymfeklierkanker had, hadden we toch altijd wel contact met elkaar.”
Spanjer: “Dat wel natuurlijk.”
Van der Gijp: “En toen Diny omviel bij jouw boekuitreiking, belden we ook regelmatig over hoe het met haar was.”
Spanjer: “Ja, maar dan denk ik wel: laat ik het kort houden, want anders gaat-ie zich weer vervelen.”
Van der Gijp: “Echt?”

Wie is Diny die omviel?
Van der Gijp: “Maartens vriendin die is overleden; dat was het begin van haar alzheimer.”

Weet jij waarom het uit is met Maartens laatste vriendin?
Van der Gijp (denkt heel lang na): “Nee. Ik wil wel gissen, hoor. Weet je, wij hebben allebei wel hetzelfde. Ik kan me heel snel aan iemand storen. Dat heeft hij ook.”
Spanjer: “Dat heb ik veel minder, hoor. Maar wij zijn gewoon graag vaak alleen. Dat hebben we nodig.”
Van der Gijp: “Het is niet zo erg om je aan iemand te storen, maar het is wel vervelend als je met de kinderen op vakantie bent en je gaat je eraan storen. En dan is zij (wijst naar Minouche – red.) altijd degene die tegen mij zegt: laat nou gaan, doe nou niet. Dan word ik heel vervelend, ik kan me dan heel erg in mezelf verliezen.” 

Van mijn eerste tot mijn achttiende was ik het middelpunt van het gezin. Mijn ouders hebben alles voor mij opzijgezet.

René van der Gijp

Weet jij van René wel alles, Maarten? Hou je zijn privéleven in de gaten?
Spanjer: “Wij hebben dat niet zo. Toen ik aan Rijk vroeg of hij mij een goede acteur vond, zei hij onmiddellijk: ‘Nee. Want jij laat nooit het achterste van je tong zien.’ Dat klopt wel. Over je echte gevoelens praten vind ik vaak niet nodig. Het lost niks op. Dat kun je ook in mijn boeken terugvinden: als het een beetje de tragische kant op gaat, probeer ik er altijd een draai aan te geven zodat je erom moet lachen. Ik kan me niet voorstellen dat ik een boek over de dood van mijn moeder zou schrijven of over dat ik in mijn jeugd zou zijn misbruikt.”
Van der Gijp:“Ik kan me heel erg snel storen en als ik op vakantie ben, is dat vervelend.”

Wat is je achilleshiel?
Van der Gijp: “Als ik me aan Johan Derksen, Wilfred Genee of Wim Kieft stoor, dan zie ik die daarna een week niet. En na 24 uur denk ik: ach fuck it, laat gaan.”
Spanjer: “Van conflicten en confrontaties krijg jij vluchtgedrag.”
Van der Gijp: “Ja.”
Spanjer: “Dan maakt Johan Derksen ruzie met Genee, en dan gaat René in de lucht zitten kijken. Of op zijn telefoontje. Dat vind ik ook altijd wel komisch van hem. Dan sluit hij zich af.”

Waaraan stoor je je zoal?
Van der Gijp: “Aan de kleinste dingen, liefie. Maar het is niet zo dat ik er weken in blijf hangen. Ik raak het wel weer kwijt. Ik stoor me eigenlijk aan alles.”

Heb je je al gestoord in de tijd dat je hier bent?
Van der Gijp: “Nee, nee, nee, maar ik ben nu met vrienden onder elkaar, hè.”
Spanjer: “Dat is voor jou heel belangrijk hè? Je hebt lange vriendschappen.”
Van der Gijp: “Heel lange ja.”
Spanjer: “Ik raak ze onderweg ook weleens kwijt.”
Van der Gijp: “Maar dat kan niet. Je moet vriendschap wel als een hele rit zien. Onze vriendschap duurt nu 30 jaar, en je kan niet bij 27 jaar van je fiets vallen en dat de ander dan kwaad wordt, weet je wel.”

Belde jij Maarten meteen op toen Daniëlle overleed?
Van der Gijp: “Nee, joh, hij is gelijk gekomen.”

En dan zit je daar.
Spanjer: “Wij hebben niet veel woorden nodig, want in zo’n situatie komt er vaak alleen een cliché uit. Dan verval je in dingen als: ‘Zo zie je maar hoe betrekkelijk het leven is.’” 

Wat ga je dan doen? De afwas?
Spanjer: “Nee, ik ben heel slecht in afwassen.”
Van der Gijp: “Gewoon drinken! Drinken is een goed medicijn wat dat aangaat, hè lieverd?”

Hebben jullie een beetje dezelfde jeugdverhalen?
Van der Gijp: “Nee, Maarten komt uit een totaal ander gezin dan ik. Van mijn eerste tot mijn achttiende was ik het middelpunt van het gezin. Mijn ouders hebben alles voor mij opzijgezet.”
Spanjer: “Een groter verschil kan je niet bedenken. Wij waren met acht kinderen, en ik mocht op een gegeven moment niet meer mee op vakantie omdat ik niet meer in de auto paste. Dan werd ik ondergebracht bij mensen die ik niet kende.”
Van der Gijp: “Mijn ouders hebben werkelijk alles gedaan om het mij maar een beetje naar de zin te maken. Mijn vader was in staat om te gaan zingen in de kamer als hij zag dat ik niet helemaal in de wedstrijd zat. Ik moet weleens lachen als Minouche tegen mij zegt: ‘Joh, we kunnen niet heel de dag doen waar René van der Gijp zin in heeft.’ Ik zeg: ‘Nee, maar dat ben ik mijn hele leven lang al gewend.’ Het is best moeilijk om andere dingen te doen als je gewend bent om wat René van der Gijp in zijn hoofd heeft, allemaal uit te voeren. Als iemand dan zegt: ‘Zullen we naar een ander strand gaan,’ denk je: wat, een ander strand?! Maar dat is niet de bedoeling! Mijn vader heeft het ook wel voor zijn kiezen gehad natuurlijk. Hij moest het van zijn instelling hebben, van keihard werken, van doorzettingsvermogen, en dan krijg je een kind dat redelijk getalenteerd is en met al die dingen niks heeft. Niks met instelling, niks met doorzettingsvermogen, maar die probeert alles op talent te doen.”
Spanjer: “Dat hebben we ook wel een beetje gemeen. Terwijl andere acteurs probeerden van een drol een gebakje te maken, maakte ik van een drol een nog grotere drol.”
Van der Gijp: “Wij zijn een koning in het volledig vernietigen van wat we doen, om dat zo klein te maken dat het helemaal geen ene fuck meer voorstelt. Terwijl, er zijn heel veel mensen die zijn opgegroeid met het voetbalprogrammaatje van ons en die daar nog een keer naartoe willen voordat ze sterven. Als je dan ziet wat het met die mensen doet, heb ik daar wel heel erg veel plezier in. Op onze redactie zeggen ze altijd: nu even een stop hoor, want het is allemaal wel heel zwaar. Dan denk ik: wat is zwaar? Man wordt met een ziekenwagentje gebracht, wordt in een kamertje gelegd, en wij gaan er even heen. Dat doet mij zo’n deugd, weet je. En niet alleen die zieke mensjes, maar ook als ik over straat loop. Je ziet dat je mensen echt een plezier doet met gewoon een beetje lullen over voetbal, een beetje onzin roepen, een beetje met een witte pruik op gaan zitten.”
Spanjer: “Mensen maken zich daar dan druk om. De lichtvoetigheid is een beetje uit de samenleving verdwenen. Je moet tegenwoordig op je woorden en je grappen passen.”
Van der Gijp: “Lieve schat, ik zal je heel eerlijk zeggen: welke bevolkingsgroep vindt mij nou het allergeweldigst? Marokkanen. Als wij door de stad lopen, komen Marokkanen aan alle kanten uit de auto. René, René! Terwijl wij grappen over ze maken waarvan ik denk: o, die kan je eigenlijk niet doen. Maar die Marokkanen vinden dat prachtig joh.”

Maarten Spanjer (66) is oud-tv-presentator (onder meer van Taxi), acteur en schrijver. Van zijn hand verschenen onder meer de boeken Maarten maakt vrienden, Gisteren liep ze nog en – zijn recentste – Geluk is een herinnering. – Foto’s: Paul Tolenaar

Een oudemannenkwaal is dat je op een gegeven moment geen punt meer kan zetten en maar door blijft lullen. Een andere is dat je vergeet aan wie je wat verteld hebt. Hebben jullie daar al last van?
Spanjer: “Heb ik wel last van, ja. Nog pijnlijker wordt het als je heel enthousiast een verhaal aan iemand vertelt en je halverwege ineens denkt: mijn god, dat verhaal heb ik van hem! Dus dat fenomeen kennen we wel. En René kan vaak moeilijk een punt zetten. Dan gaat-ie maar door en door.”

Aan je hoofd te zien ben je daar niet zo bewust van.
Van der Gijp: “Jawel, jawel, jawel.”
Vriendin Minouche: “En in herhaling vallen.”
Van der Gijp: “Nee, zeker lief, tuurlijk ben ik me daarvan bewust.”

Jij vertelde onlangs op een boekpresentatie per ongeluk twee keer dezelfde anekdote in een speech, Maarten.
Spanjer: “Daar heb ik wakker van gelegen!”
Van der Gijp: “Nee joh.”
Spanjer: “Jawel, ik ben zelfs naar de huisarts gegaan en heb een alzheimertest gedaan. Maar die vragen waren zo makkelijk. Dan stond er bijvoorbeeld a, b, c, en dan moest ik dat aanvullen. Daarna zei die man: je hebt nog helemaal geen alzheimer.”

Denken jullie dat, met jullie, de kunst van het verhalen vertellen langzaamaan verloren zal gaan?
Van der Gijp: “Nee.”
Spanjer: “Ik ben het niet helemaal met je eens. Als je meer dan de helft van je tijd op je telefoon zit te loeren.”
Van der Gijp: “Ja, dat is heel slecht.”
Spanjer: “Kijk naar voetballers en humor in de kleedkamer. Tegenwoordig zitten ze allemaal met die koptelefoons op, afgesloten van de wereld. Je hebt aanlopen nodig om iets leuks te verzinnen.”
Van der Gijp: “Ik heb het daar vaak met Minouche over. Dat telefoongebruik is verschrikkelijk, hè?”
Minouche knikt. 

In je boek Geluk is een herinnering beschrijf je je jeugd in een gezin met acht kinderen, een invalide moeder met reuma en een vader met losse handjes. Ik kan me voorstellen dat je dan eerder de koning van het relativeren wordt dan wanneer je, zoals René, een prinsje was.
Van der Gijp: “Ja, mijn ouders namen alles heel serieus. Wat dat aangaat heeft Maarten een enorme invloed op mij gehad. Ik denk wel de grootste. Op mijn karakter, op mijn manier van doen. Meer dan mijn ouders.”
Spanjer: “Dit hoor ik voor het eerst.”

Terwijl andere acteurs probeerden van een drol een gebakje te maken, maakte ik van een drol een nog grotere drol.

Maarten Spanjer

Heb je dankzij Maarten geleerd om jezelf niet al te serieus te nemen, wat uiteindelijk je unique sellingpoint is geworden?
Van der Gijp: “Ja, door de manier waarop hij in het leven staat, de dingen die hij tegen mij zei, en zo’n Michels-act voor de wedstrijd leerde ik relativeren. Dan dacht ik ineens: we spelen tegen Utrecht joh, kom op man, waar gaat het over? Maar bij Maarten vind ik het soms wel zonde. Wij hebben met het programma op een gegeven moment de Gouden Televizier-Ring gewonnen en dan is je kostje gekocht. Dan moet je heel raar doen wil je niet heel oud op tv worden. Maar dat heeft Maarten natuurlijk gehad toen hij de Gouden Roos won. Alleen is het zo zonde dat hij daar niks mee heeft gedaan.”
Spanjer: “Daar ben jij inderdaad serieuzer in geweest. Toen ik de Gouden Roos won, was dat de laatste keer dat ik die struikelact deed. Mijn toenmalige vriendin zei dat als ik hem zou winnen, ik dat zéker serieus zou nemen. ‘Kom op zeg!’ zei ik. Toen ik hem vervolgens won, zei ik tegen haar: ‘Ik laat je nu zien hoe serieus ik die Gouden Roos neem.’ Ik kom dat podium op, de hele zaal zat vol met mensen, en toen deed ik mijn struikelact. De hele zaal ging van: oooh. Vervolgens kregen de tv-producent en de NCRV ruzie wie die Gouden Roos moest aannemen op het podium. Ze bedachten een compromis: Maarten neemt hem als eerste aan en dan moet hij hem meteen doorgeven. ‘Dat is goed,’ zei ik. Maar dat heb ik nooit gedaan. Ik heb ’m gewoon bij me gehouden.”
Van der Gijp: “Maarten, je kan toch ook zeggen dat de televisie een heerlijke manier is om je hypotheekje af te lossen, om je boot te betalen en je auto te kopen? Het is toch een heerlijke manier om een paar ton te verdienen, lekker over Sneijder zeggen dat-ie niet zo groot is? Is toch prachtig, man? Daar moet je toch van genieten? En dat heb je wel laten liggen. Je kon zulke mooie tv maken.”
Spanjer: “Ja, maar je moet de kans krijgen.”
Van der Gijp: “Ja, pleur op, als je de Gouden Roos gewonnen hebt, hoef je de kans niet te krijgen, die kans is er.”
Spanjer: “Ach man.”
Van der Gijp: “Je kan hem alleen nog zelf verprutsen.”
Spanjer: “Ik had met een hoop idioten te maken.”
Van der Gijp: “Liefie, ja, en ik dan?”
Spanjer: “Ook waar.”
Van der Gijp: “Je kan het alleen zelf verprutsen, man!”
Spanjer: “Op een gegeven moment, ja. Maar jij bent verwend.”
Van der Gijp: “Ik verdien zes ton met zeggen dat de rechtsback van PSV niet zo goed speelt, lekker toch? Wat moet je nog meer? Als je dat talent hebt, dan is het toch een heerlijke manier om je brood te verdienen, Maarten? Kom op man.”
Spanjer: “Jij gaat een conflict uit de weg en denkt: waar gaat het over? Ik ging geen conflict uit de weg. Op een gegeven moment had ik in Taxi een prachtig gesprek met een hoertje. Vervolgens verbood de NCRV om die rit uit te zenden. Ik naar de directeur van de NCRV. ‘Jullie slogan is toch dat jullie er voor iedereen zijn? Maar voor hoertjes dus niet?’ Dat werd een clash. Toen zei ik: ‘Ah man, zoek het uit met dat integere programma van je.’ Vervolgens ben ik weggelopen. Dat is inderdaad niet de manier om iets te bestendigen.”
Van der Gijp: “Ik weet nog dat ik bij jou thuis zat, ik vergeet het nooit meer hè, liefie. Die gozer van Roberto Jacketti en de scooters kwam langs (Erik van der Hoff van televisieproducent Blazhoffski – red.). Hij had het idee dat jij met mensen op Schiphol moest gaan praten, Hello Goodbye heette het. ‘Hallo, noem je dat een goed programma-idee, goodbye,’ zei jij.”
Spanjer: “Dat kan best kloppen.”
Van der Gijp: “Dat is het beste programma van de afgelopen twintig jaar! En jij zei: pleur op met je idee! Het was ook wel snel een kutverhaal in jouw ogen.”
Spanjer: “Het is een afgeleide van Taxi, dacht ik.”
Van der Gijp: Hello Goodbye is in 34 landen verkocht, liefie.”
Spanjer: “Ik heb er nog steeds geen spijt van dat ik Hello Goodbye heb geweigerd. Ik moet er niet aan denken om zoals Joris met een cameraploeg achter me aan door Schiphol te sjokken. Je krijgt een rapport over die mensen, je weet alles al, en dan moet je spelen dat het een spontaan gesprek is. Hou op, alsjeblieft. Daar is geen geld tegenaan te gooien, want dan zou ik elke dag met hoofdpijn thuiskomen. Het gezeur bij de NCRV werd gewoon zo groot dat ik dacht: ik stop er even mee. Maar ik heb me er wel op verkeken wat er gebeurt als je er een tijdje uit bent. Dan lig je er ook echt uit.”
Van der Gijp: “Dat is ook zo.”
Spanjer: “Maar ik had het even gehad. Kijk, jullie worden als prinsjes behandeld hè?”
Van der Gijp: “Ja, maar lieve jongen…”
Spanjer: “Ook omdat het geld oplevert.”
Van der Gijp: “Ja, maar jij zegt: ik had het gehad. Wat nou gehad? Je werkt toch niet in de haven, man. Kom op man. Ik vind het zonde. Wat Beau van Erven Dorens nu heeft gedaan met mensen die onder de brug sliepen, deed jij leuker. En jij deed dat dertig jaar geleden al.”
Spanjer: “Ja, heb ik al gedaan.”
Van der Gijp: “Ik denk dat Maarten best een begenadigd talent is daarin, en dat-ie daar echt veel te weinig uit heeft gehaald. Dat vind ik echt zonde.”
Spanjer: “Ik vind het wel lief dat je dat zegt, maar…”
Van der Gijp: “Dat is toch jammer man!”
Spanjer: “Maar ik heb helemaal niet het gevoel dat ik wat gemist heb. Ik vind het schrijven nu heel leuk, en ben blij als ik 10.000 exemplaren verkoop. Kijk, René heeft plezier in wat-ie doet, en ik was op een gegeven moment mijn plezier kwijt. Dat lijkt me een heel legitieme reden om te stoppen.”
Van der Gijp: “Ja, maar lieve jongen, Maarten. Tuurlijk heb ik er plezier in, maar ik wil ook lekker eten met jou hier. Ik wil een boot hebben, ik wil een Mercedes hebben, ik wil een zwembad bij mijn huis hebben.”

Paul Tolenaar

En dan word je misschien wat minder snel boos op je opdrachtgever?
Van der Gijp: “Ja, snap je wat ik bedoel of niet?”
Minouche: “Stel dat John (de Mol – red.) morgen binnenkomt en zegt: ‘René, ik wil dat jij helemaal links gaat zitten en Johan helemaal rechts.’ Dan gaat Johan een beetje protesteren, maar René denkt op dat moment: niet handig, maar zolang die zes à zeven ton elk jaar gestort wordt, ga ik toch lekker links zitten.”
Van der Gijp: “Ja, waar maak ik me druk om? En dan zeggen mensen na drie weken: ‘Heel gek dat René links zit.’ Nou, dan ga ik weer rechts zitten. Zoek het lekker uit allemaal!”