Spring naar de content
bron: Paul Tolenaar

Driegesprek: ‘De dood is niet verkeerd’

Femke van der Laan, columnist en weduwe van Eberhard van der Laan, schrijver Judith Maassen en zanger Bob Fosko over de dood en de zin van het leven. ‘Het leven is geen drama.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nathalie Huigsloot

De dood kwam bij alle drie dichtbij. Judith Maassen, schrijfster van het boek Het nabestaan van Anna Portier (en zus van cabaretier Theo Maassen), was 21 toen haar 16-jarige broertje stierf aan de gevolgen van leukemie. Ook haar beide ouders, haar beste vriendin, haar zwager en haar man stierven. Bij Femke van der Laan kwam de dood langs toen haar man Eberhard van der Laan, destijds burgemeester van Amsterdam, stierf aan de gevolgen van longkanker. Ze schreef in Het Parool columns over haar rouw en haar drie kinderen, nu gebundeld in Stad vol ballonnen. Bob Fosko, de zanger van De Raggende Manne, die eigenlijk Geert Timmers heet, ging eind november 2018 wegens buikpijn naar zijn huisarts. Stress, dacht hij, misschien een beginnende maagzweer. Het bleek slokdarmkanker met uitzaaiingen naar onder meer zijn lever, stadium 4.

Femke van der Laan: “Weten ze hoe lang je nog hebt, of heb je daar niet naar gevraagd?”

Bob Fosko: “Ze durfden er geen uitspraak over te doen, omdat ze je soms heel lang aan de praat kunnen houden. Eberhard heeft natuurlijk ook zes jaar lang kanker gehad. Of niet?”

Femke van der Laan: “Nee, in 2013 is er bij hem prostaatkanker geconstateerd, maar daar is hij voor behandeld en van genezen. Zijn longkanker had daar niks mee te maken. Maar tegen de tijd dat we erachter kwamen dat hij longkanker had, zat het overal. Vaak halen mensen bij wie longkanker wordt geconstateerd het einde van het jaar niet.”

Fosko: “Ik geloof dat ik het einde van het jaar wel kan halen… Ik weet het allemaal niet.”

Maassen: “Ik hoop het voor je, jongen.”

Fosko: “Ja… Ik moet zeggen: ik heb me er vrij snel bij neergelegd dat het ophoudt.”

Wat was je eerste reactie toen je de diagnose ongeneeslijke kanker kreeg?

Fosko: “Voordat je dat onderzoek ondergaat, hou je er al rekening mee dat dat een van de mogelijke uitkomsten is. Dat is het dus, denk je dan als je de uitslag hoort. Pech, jammer, goh. Natuurlijk had ik liever gehad dat het iets anders was geweest, maar ik had al rekening gehouden met het feit dat het niet goed zou zijn.”

Heb je wel even gehuild of geschreeuwd?

Fosko: “Helemaal niet. Sterker nog, dat mijn tijd gelimiteerd is gaf me, gek genoeg, een gevoel van vrijheid. Je hoeft je ineens geen zorgen meer te maken om je ondernemerschap. In mijn vak is het op het moment echt helemaal knudde. Ik weet niet of het te maken heeft met mijn leeftijd of dat ik uit de mode ben geraakt. Misschien ben ik wel te ouderwets voor deze tijd. Dus ik had daar gewoon geen zin meer in.”

Wanneer voelde voor jullie de dood het dichtstbij?

Fosko: “Het staat persoonlijk ver van mij af, maar ik heb in mijn leven al veel met de dood te maken gehad. Daardoor is het een oude vriend. Het valt me op dat veel mensen niet nadenken over het feit dat ze op een dag doodgaan of dat mensen hun zullen ontvallen. Er rust een taboe op.”

Maassen: “De dood kwam voor mij het dichtstbij toen mijn jongste broertje stierf. Ik was negentien toen hij leukemie kreeg, hij was dertien en drie jaar later overleed hij. Daarna stierven er nog veel meer mensen in mijn omgeving. Als laatste mijn man, zijn dood kwam op een andere manier heel dichtbij. In de periode dat iemand echt heel ziek is, ben je zo met elkaar. Ik kan me nog heel goed herinneren dat er een moment was waarop hij heel erge pijn kreeg en ik voelde hoe we uit elkaar raakten. Daarvoor was het bijna alsof we met zijn tweeën doodgingen, want je maakt datzelfde verhaal mee. En ineens komt er dan een moment dat je denkt: o nee, hij gaat dood en ik blijf achter. Je hebt een heel andere klus te klaren.”

Buiten was het donker, maar slapen deden ze niet die eerste nacht samen in het ziekenhuis. Ze zwegen vooral. Ze lagen met z’n tweeën op een eenpersoonskamer; er was een bed voor haar neergezet en ’s nachts schoof ze dat tegen het zijne aan. Als ze iets zeiden, zeiden ze: ‘Niet weggaan.’ Hun stemmen klonken rustig en ze verbaasden zich over die rust. Ze klinken niet anders dan dat ze een vakantie met elkaar bespraken. Dezelfde klank, hetzelfde ritme. Zo gewoon was het dus. Misschien het gewoonst van alles. Waar je het meest bang voor bent is gebeurd. Vanaf dat moment kan er in zekere zin niets meer gebeuren. Je hoeft nergens meer bang voor te zijn. Alle andere dingen verbleken bij dat ene. Je bent op de top van de berg van je leven. Dit is het dus.

Uit: Het nabestaan van Anna Portier, Judith Maassen

Heb je dat zelf ook zo ervaren?

Maassen: “Ja, er ontstaat ook weer een soort alledaagsheid en een gewoonheid in zo’n periode. Mijn man had alvleesklierkanker, hij is vrij kort ziek geweest, een halfjaar. Wij hadden de afspraak dat we er na het avondeten niet meer over praatten. Om nog iets anders te hebben, lucht. De simpele waarheid is natuurlijk: zolang je niet dood bent, leef je. Dus hij leefde ook nog gewoon, en wij samen leefden ook nog. Ik weet wel dat ik op een gegeven moment dacht: oké, dan lig je de hele tijd in je bed, dan gaan we zo verder. Ook goed.”

Van der Laan: “Ja, je gaat er gewoon in mee. Je denkt er niet eens over na.”

Wanneer kwam voor jou de dood het dichtstbij?

Van der Laan: “Dat vind ik heel moeilijk te zeggen. Die is er gewoon altijd. En altijd al geweest. Ik vind het ook niet iets ergs. Ik kan er met een enorme lichtheid naar kijken.”

Komt dat doordat je het al vaker hebt meegemaakt?

Van der Laan: “Nee, totaal niet. Zo dichtbij had ik het niet eerder meegemaakt.”

Hoe komt het dan?

Van der Laan: “Omdat het voor mij niet definitief is afgelopen na dit leven.”

Geloof je in God?

Van der Laan: “Nee, niet in God in de klassieke zin van het woord, maar wel in een geheel.”

Op de dag dat je zoontje tien jaar werd, liepen jullie samen over het strand. Je vroeg je af of hij aan zijn vader dacht, op zijn eerste verjaardag zonder hem, en of je dat moest benoemen. Ineens rende hij naar voren en riep in de wind: ‘Papa, ik ben tien!’ Geef je je kinderen mee dat hij nog ergens is?

Van der Laan: “Totaal niet. Daar zijn we alle vier heel erg verschillend in. En de oudste twee kinderen van Eberhard ook weer. De oudste van mij en Eberhard wil er niks van weten. Dood is dood. Weg is weg. Ze weet dat ik daar totaal anders over denk, maar dat kan heel goed naast elkaar bestaan. Als ik niet geweten zou hebben dat het hierna verdergaat, zou ik het allemaal een stuk minder aangenaam vinden. Ik kan met bewondering kijken naar mensen die nergens in geloven. Hoe doe je dat? Dat lijkt me naar.”

Fosko: “Ik werd gebeld door een collega die zei: ‘Hoe gaat het met je? Zelf lig ik ’s nachts heel vaak wakker omdat ik bang ben dat ik doodga.’ Daar heb ik nog nooit wakker van gelegen.”

Maassen: “Ik ben vooral bang voor de dood van anderen.”

Heb je de mensen die je hebt zien sterven verschillend zien gaan?

Maassen: “Ontzettend verschillend. Ik heb iedereen op een heel eigen manier dood zien gaan. Mijn moeder vond het het allerfijnst als Theo en ik bij haar waren. Zij heeft het weken uitgehouden zonder eten en drinken. Zo lang kan een mens het eigenlijk helemaal niet volhouden, maar omdat wij steeds om haar heen waren, wilde ze niet gaan. Toen zijn wij af en toe ook maar even weggegaan, zodat zij kon vertrekken. Ook rouw is overigens als een vingerafdruk; het heeft veel gemeenschappelijks, maar het is ook heel persoonlijk.”

Rouw is als een vingerafdruk; het heeft veel gemeenschappelijks, maar het is ook heel persoonlijk.

Judith Maassen

Fosko: “De dood is niet iets waar ik naar uitkijk, maar ik vind het prima zo. Ik probeer de tijd die ik eventueel nog heb te benutten om te zijn bij de mensen van wie ik hou. Bij vrienden, familie, mijn kinderen, mijn vrouw Vera.”

Van der Laan: “Heb je verdriet om Vera?”

Fosko: “Dat wel. Ik heb er verdriet om dat ik Veer moet achterlaten. Ook omdat ze tegen mij zei: ‘Wat moet ik nou zonder jou? Ik weet niet of het zonder jou nog wel de moeite waard is.’ Wij zijn veertig jaar bij elkaar, dus dat is best een ding. Als het moment daar is dat ik afscheid moet nemen, zal dat wel een dingetje zijn. Ook voor mij. Om haar los te laten en dat zij mij moet loslaten. Ze is niet alleen, dat is natuurlijk wel fijn, met drie kinderen en vier kleinkinderen, maar toch raak je je maatje kwijt na veertig jaar.”

Femke schrijft over de verdubbelaar die optreedt bij het overlijden van iemand.

Van der Laan: “Ja, als je rouwt kun je al huilen omdat het regent of omdat je op moet ruimen na een etentje. Rouw gaat ten koste van je weerbaarheid, het ligt allemaal een beetje open. Het is letterlijk en figuurlijk rauw.”

Maassen: “Kennen jullie dat gedicht van W.H. Auden, ‘Stop all the clocks’? Als er iemand doodgaat van wie jij heel veel houdt, is dat in je eigen wereld een enorme gebeurtenis. Tegelijkertijd gaat de wereld gewoon door. Ik herinner me dat wij in de begrafeniswagen zaten met de kist van mijn broertje en dat je mensen zag lopen met Albert Heijntassen. Iedereen ging gewoon boodschappen doen, alles ging gewoon door. Dat is zo gek, en tegelijkertijd zo logisch. Hoe was dat voor jou, Femke? Want door de positie van jouw man had jij bijna een omgekeerde situatie. Vanuit je raam zag je dat de wereld letterlijk meehuilde. Het lijkt me troostend, maar misschien is dat helemaal niet zo.”

Van der Laan: “Ik snap heel goed wat je bedoelt, maar ik weet het antwoord niet. Ik heb alleen dit meegemaakt. Ik heb geen man gehad die doodging en geen burgemeester was. Maar het klopt, de stad stond even stil. En dat is iets wat je in grote dankbaarheid aanvaardt.”

Heb je later wel zo’n Albert Heijntassen-moment gekend? Nadat mensen de bloemen op de stoep voor jullie huis hadden neergelegd, moesten ze alsnog naar de supermarkt.

Van der Laan: “Ja, maar je gaat zelf ook je boodschappen doen. Ik heb het weleens vergeleken met een kind krijgen. Als je net bent bevallen, heb je het idee dat iedereen aan je kan zien dat je echt wel een kind hebt. En ik had echt wel een dooie. Je denkt: zie mijn dooie! Je denkt dat je heel bijzonder bent en dat iedereen het aan je ziet. Maar op een gegeven moment wordt dat kind ouder en gaat het leven gewoon door en zie je dat andere mensen ook kinderen hebben gekregen.”

Merk jij iets van een verdubbelaar in je leven, Bob? Dat je bijvoorbeeld je teen stoot en daarom ineens keihard moet huilen?

Maassen: “O, ik ga ook nog dood! Haha.”

Fosko: “Ik gebruik het wel als een slap excuus. Als ik mijn tekst tijdens een optreden kwijtraak, zeg ik: jongens, ik zit aan de medicijnen, je kan het me niet helemaal kwalijk nemen. Maar dat is geen verdubbelaar.”

Eerder een halveerder.

Fosko: “Ja. Het rare is: de laatste paar jaar waren zwaar, met de ziekte van Vera – zij had dikke darm- en endeldarmkanker stadium 2 – en met ons werk, waarmee het helemaal niet zo goed ging. Hoewel ik inspiratie had en veel projecten heb proberen op te starten, is dat de laatste paar jaar zo ingewikkeld geworden, zo moeilijk, zo ondankbaar. Om niet gehoord en niet gezien te worden. Afgelopen oud en nieuw zeiden Vera en ik tegen elkaar: ‘2019, dat wordt hem.’ Een week later kreeg ik te horen dat ik echt heel ziek was. En toen had ik zoiets van: dan is dit het project waar we onze schouders onder gaan zetten.

“Maar die lullige periode daarvoor maakt dat ik een soort opgelucht gevoel heb. Ik heb ook een uitkering aangevraagd. Ik kan nu toch niks meer. Ik kreeg last van mijn stem, dus met inspreken kon ik ook geen geld meer verdienen. Daardoor kwam er opeens rust, vreemd genoeg. Mensen praten vaak kwaadaardig over kanker. Gadverdamme, die rotziekte. Tja, denk ik dan, het is ook wel een beetje het resultaat van wat ik in mijn leven heb uitgespookt. De pech die je kan hebben als je ongezond gegeten hebt en niet goed gedronken, of eigenlijk te veel gedronken, haha. Maar dat zijn allemaal dingen die ik mezelf heb aangedaan en waarvan ik wist dat het een bepaald risico met zich meebracht. Dan is het een beetje onsportief om daar nu over te gaan zitten zeuren. Maar mijn rust komt vooral doordat ik een beetje klaar ben als muzikant. Mijn werkzame leven is aan het afbrokkelen. Het werkt niet meer.”

Van der Laan: “Ben je als mens geworden wie je wilde zijn?”

Fosko: “Ik weet niet eens of ik mezelf die vraag ooit heb gesteld. Ik heb voorheen kunnen doen wat ik graag wilde, dus in zoverre ben ik geworden wie ik wilde zijn. Ik heb ook geen bucketlist. Mijn vader had toen ik negen was een Opel Rekord station, daar zou ik graag nog een keertje in willen zitten. Dat is het enige wat ik nog leuk zou vinden.”

Van der Laan: “Eberhard was een beetje zoals jij. Hij had naast het burgemeesterschap ook geen bucketlist. Hij deed wat hij het allerliefste deed, en daar is hij gewoon mee doorgegaan. Zo was hij. Het is gegaan zoals hij het wilde. En dat is ontzettend fijn. Dat hij zo lang burgemeester heeft kunnen blijven is echt een heel groot cadeau voor hem geweest.”

Ik hou van Eberhard. Hij en ik kregen acht maanden waarin, eerst langzaam en toen steeds sneller, de lagen van menselijke onvolmaaktheid wegvielen. En toen bleef de liefde over. Werd er alleen nog maar van elkaar gehouden. Een liefde die de dood overstijgt.

Ik heb mijn geliefde zien sterven en dacht daarna: zo, nu hoef ik nooit meer bang te zijn. Dit heb ik doorstaan, waar zal ik nu nog angst voor hebben. Maar zo werkt het niet. Ik ben weer bang. En ongeduldig, jaloers, ijdel, egoïstisch, boos. Ik ben gewoon nog steeds mijn laag onvolmaakte menselijkheid. Maar van de liefde ben ik zeker. En zonder liefde ben ik niets. Dus probeer ik nu, dwars door die laag van onvolmaaktheid, mijn liefde, mijn licht te zien. En bij anderen te zien.

Uit: ‘Preek van de leek’, Femke van der Laan

Is dat de zin van het leven: liefde?

Van der Laan: “Dat is een deel ervan. Ik denk dat de zin van het leven is om jezelf ten volle te ervaren en te leren kennen. En dat de comfortabelste manier van je leven leiden is als het in lichtheid en liefde gaat. Als mensen de lichtheid en de liefde in zichzelf en in anderen kunnen zien.”

Fosko: “Het is wel een belangrijk begrip hè, liefde. Daar kom ik ook de hele tijd op uit. Dat is het belangrijkste.”

Van der Laan: “Maar het is niet zo dat ik nu bij tegenslagen denk: er is iemand dood, dus het valt wel mee. Zo is het leven ook niet bedoeld. Het leven wil echt geleefd worden. Als iemand overlijdt, sta je er een tijdje buiten, maar ik denk niet dat het voor jezelf gezond is om er altijd maar buiten te blijven staan. Je bent erna wel anders. Er komen lagen bij.”

Ik werd wakker zodra de eerste lettergreep van ‘mama’ over haar lippen kwam. Hij werd eruit geperst. Hij kostte kracht. Ze was naar beneden gekomen, naar mijn kamer, naar mijn bed. ‘MA-ma.’

Ik hoefde niet te vragen wat er was. Het geluid dat uit haar kwam, herkende ik. Het was het nieuwe verdriet. Het diepe verdriet. Niet de tranen van een kapotte knie of van ruzie met een vriendinnetje of van iemand die haar zin niet krijgt. Het was ook niet het geluid van langer geleden; van honger of niet kunnen slapen. Het was het geluid van verlies. Het geluid van pijn.

Het was een eindje na middernacht en ik moest troosten, maar het enige wat ik kon bedenken om te zeggen was dat het goed zou komen. Het komt goed. Dus hield ik mijn mond. Want het komt niet goed.

Het is ook tegen mij gezegd: het komt goed. Als troost. Maar het goed waar het verdriet in mijn armen en ik naar op zoek zijn, komt niet meer terug. Het wordt niet meer zoals het was. Deze knie geneest niet meer, deze ruzie gaat niet over, deze honger wordt niet gestild.

Het wordt niet meer normaal.

Uit: Stad vol ballonnen, Femke van der Laan

Maassen: “Ik herken het heel erg dat niet alleen degene van wie je houdt weg is, maar ook de persoon die je was. Je bent niet meer diegene die je daarvoor was. Je word je bijvoorbeeld erg bewust dat je heel belangrijke dingen niet in de hand hebt.”

In jouw boek boort de hoofdpersoon gaatjes in het lijk van haar overleden man. Waar kwam die gedachte vandaan?

Maassen: “Die boor speelt een belangrijke rol in mijn boek. Ze boort onder andere een gat in een schildpad om daar een soort hond van te maken voor de buurjongen. Dit klinkt misschien een beetje raar, maar dat is autobiografisch. Mijn vader boorde een gat in het schild van mijn schildpad, zodat daar een touw doorheen kon en ik hem uit kon laten. Die scène waarin zij gaatjes boort in het lijk van haar geliefde is in mijn ogen een scène van liefde. Ik weet niet of jullie dat herkennen, maar als je erbij bent als iemand sterft, is dat een ongelooflijk onbegrijpelijke overgang. Bij de dood is er iets, althans in mij, waardoor ik heel sterk de drang voel om iets te doen om de tijd terug te draaien. Het klinkt gruwelijk, maar wat zij met het boren probeert, is om heel letterlijk iets te laten vloeien. Bloed, misschien een kreet ontlokken, om hem maar weer tot leven te wekken.”

Had je dat gevoel bij je broertje en bij je man?

Maassen: “Ja, ook tijdens het ziekteproces. Is er niet iets wat dit kan omkeren? Het gaat zo ongenadig een bepaalde kant op en je kunt niks doen.”

Fosko: “Ziek zijn en doodgaan kun je gewoon niet beïnvloeden. Mijn oudste zoon heeft als credo: kan niet bestaat niet. Hij denkt dat je met positieve energie weer beter kunt worden en zegt dat ik niet bij de pakken moet neerzitten. Hij wil de opties om eventueel nog langer te blijven leven ook in het extreme gaan onderzoeken.”

Van der Laan: “Ja, je moet ertegen vechten, zeggen ze dan.”

Heb jij veel mindfulnesscursussen gedaan waardoor je zo gelaten kunt omgaan met de dood, Femke?

Van der Laan: “Ik heb nog nooit mindfulness gedaan. Ik ben te ongeduldig voor dat soort dingen. Ik ben ook heel slecht in mediteren. Daar word ik eerder agressief van. Ik denk dat het in mijn karakter zit, dat ik zo gebakken ben. Dat lichte heeft er bij mij altijd in gezeten, en ik merk dat ik het steeds meer word. Dat lichte kan laconiek overkomen, maar dat is het heel erg níet. Ik haal niet overal mijn schouders over op. Zeker niet. Maar het leven is geen drama. Dat is het gewoon niet. Althans niet voor mij.”

Had je dat vanaf het allereerste moment dat je Eberhards diagnose hoorde? Of voelde je eerst wel iets van verzet?

Van der Laan: “Nee, ik besefte meteen: dit is hem, het is klaar. Maar dan voelt het natuurlijk niet licht. Je weet ook meteen: dit moeten we aan de kinderen vertellen. Dat is uitgesproken ellendig. Maar me verzetten? Nee. Tegen wat? Tegen uitgezaaide longkanker? Nou, heel veel succes.”

Fosko: “Ik kom nu vaak in het ziekenhuis en dan zie ik mensen die met het hele gezin komen en die erg gefocust zijn op: wat kan het ziekenhuis voor mij doen? Die hebben heel sterk dat directieve. Zo van: jij moet mij beter maken. Daar moet ik dan wel een beetje om lachen. Wat denk je nou? Ik kan me herinneren dat een goede vriend van mij een gesprek had in het ziekenhuis. Hij had dezelfde aandoening als ik, maar dan stadium 3. De dokter zei tegen hem dat hij een heel erg zware operatie aan zijn maag zou krijgen; vijftien procent van de patiënten overlijdt op de operatietafel. En als het niet zou helpen, gingen ze hem palliatief behandelen, legde de dokter uit. Daar werd hij heel boos over. ‘Dat hebben jullie van tevoren niet tegen mij gezegd,’ riep hij. Hij heeft toen zelfs een aanklacht ingediend tegen het ziekenhuis. ‘Wat denk je nou?’ zei ik tegen hem. ‘Je hebt kanker, een serieuze ziekte, dus de kans dat je eraan overlijdt is aanwezig. Dan kun je het iemand toch niet kwalijk nemen dat hij zegt: we gaan je zo goed mogelijk helpen totdat het geen zin meer heeft?’ Hij snapte dat helemaal niet. ‘Jullie hoef ik ook niet meer te zien in deze kamer!’ riep hij tegen de verpleegkundigen.”

We hadden het er net over dat je schil van onvolmaaktheid na de eerste diepe rouw toch terugkomt. Maar denk je dat je van de dood over het geheel genomen liever wordt?

Van der Laan: “Ik denk het wel. Zachter. En je krijgt de overtuiging: het komt uiteindelijk allemaal wel goed. Alles vindt uiteindelijk zijn weg wel. Het wordt wel anders, maar er komt een nieuw goed. Als je heel erg verdrietig bent, dan is dat er alleen maar. Net als wanneer je een huilbaby hebt. Dan weet je wel dat het kind op zijn achttiende niet meer huilt, maar als je daar middenin zit, zie je dat niet. Zo is het ook met rouwen om een dierbare. Maar nu weet ik: het komt allemaal wel weer op zijn pootjes terecht.”

Terwijl je ook kunt denken: alles loopt uiteindelijk verkeerd af.

Van der Laan: “Nee, want de dood is niet verkeerd.”

Maassen: “Ik heb zelf niet het gevoel dat ik zachter ben geworden door mijn ervaringen met de dood. Misschien zelfs integendeel. Ik heb geen kinderen, omdat mijn man een gendeficiëntie had waardoor hij heel makkelijk kanker zou kunnen ontwikkelen. Dan is het niet zo’n heel goed idee om kinderen te krijgen. De periode na zijn dood haatte ik iedere kinderwagen en iedere bakfiets in de stad. Godverdomme. Het leek net alsof ik allemaal levens zag die liepen zoals ze hoorden te lopen. Dat kon ik heel erg moeilijk vinden.”

Toen lag er wel iets van bitterheid op de loer.

Maassen: “Ja. Veel woede ook wel. Inmiddels heb ik al jaren een relatie met een heel leuke man, dus ook ik heb ontdekt dat het op die manier weer goed komt. Maar dat eerdere verlies gaat wel met me mee. Niet als iets heel zwaars, maar gewoon, als feitelijkheid.”

Van der Laan: “Mijn boek heet Stad vol ballonnen. We nemen allemaal onze dierbaren die dood zijn als ballonnen met een touwtje aan onze pols met ons mee. Dat is niet zwaar, zo’n ballon weegt helemaal niks.” 

Maassen: “Maar ze zijn er wel altijd.”

Van der Laan: “Je wilt het touwtje niet doorknippen. Nooit.”

Kon je het met Eberhard makkelijk over de dood hebben?

Van der Laan: “Nou, nee. Dat was niet zijn favoriete onderwerp. In het begin nog wel, toen het allemaal nog ver weg leek. Naarmate het dichterbij kwam, werd dat voor hem moeilijker. Hij wilde niet dood. Hij parkeerde het onderwerp. Natuurlijk wist hij dat hij doodging. Als je iets niet benoemt, betekent het niet dat het er niet is.”

Fosko: “Een goede vriend van mij zei toen hij stervende was: ‘Ik ben als een kind aan de borst van zijn moeder, tevreden.’ Dat vond ik een heel mooie uitspraak. In de laatste dagen in een hospice zei hij: ‘Mijn hele leven lang is alles goed gegaan. Ik ben zo tevreden, ik heb helemaal geen reden om me te verzetten tegen dit moment, ik geef me over.’ Hij is een daarin een inspiratiebron voor mij. Dat is Eberhard ook voor de Amsterdammers geweest. Als ik hem zag lopen aan de arm van Willem-Alexander, dacht ik: daar sta je toch maar mooi, echt geweldig. Dat vind ik wel bijzonder, dat je elkaar ook op dat vlak kunt inspireren en iets voor elkaar kunt betekenen. Die inspiratiebron wil ik nu graag voor anderen zijn.”

Hebben jullie ook op gekke momenten gelachen? Theo vertelde dat op de dag dat jullie vader euthanasie zou krijgen en de verpleegster bezig was het zakje gif op te hangen, er op het computerscherm van je vader ineens porno verscheen, die hij eerder had bekeken.

Maassen: “Ja, haha. Mijn broertje en mijn moeder leefden toen al niet meer, dus Theo en ik waren daar met z’n tweetjes bij. Mijn vader kon zich heel erg goed neerleggen bij het feit dat hij dood zou gaan. ‘O, ik ga even goed liggen, komen jullie er nog even bij,’ zei hij op het eind. Toen zijn Theo en ik allebei tegen hem aan gaan liggen en heeft hij dat laatste spuitje gekregen. Zijn laatste woorden waren: ‘Wat een juweel, zo tussen je kinderen.’ Daarna zakte hij weg. En hebben we nog een tijdje zo tegen hem aan gelegen tot hij echt dood was. Mijn vader heeft mij gedurende mijn leven veel lessen geleerd, maar de mooiste kreeg ik aan het eind. Zo rustig, gelukkig, tevreden als hij toen was, van: het is allemaal goed. Dat was een prachtig moment.”

Van der Laan: “Ik blijf af en toe wel de denkfout maken dat je de verwerking van je verdriet ziet als een stijgende lijn. Maar soms gaat de lijn ineens naar beneden en denk ik: ik dacht dat ik verder was dan dit. Elke keer weer maak ik die denkfout.”

Moet je er soms opnieuw aan wennen dat hij is overleden? Dat je ’s ochtends wakker wordt en denkt: hé, er was iets, wat was het ook weer? O, Eberhard is overleden!

Van der Laan: “Nee, ik kan het niet even vergeten.”

Kun jij het weleens vergeten, Bob? Dat je ’s ochtends wakker wordt en denkt: wat was er ook weer? O ja, ik heb ongeneeslijke kanker.

Fosko: “Toen het nieuws nog heel vers was en ik ’s ochtends het koffieapparaat aanzette, kon ik wel denken: o shit, dat is er aan de hand. Maar nu is dat omgekeerd, in een positief gevoel van vooral nog heel veel mooie dingen mee willen maken. Ik probeer nog zo lang mogelijk op te treden met De Raggende Manne.”

Het klopt. Het klopt. Achter mijn hart. Diep in mijn keel. Het wil naar binnen. Het wil naar buiten. Waar wil je wezen, waar wil je heen? Of weet je het eigenlijk zelf niet? Je weet het zelf niet. Ik blijf niet stil, ga niet zitten, zingen, laat van me horen. Zo lang het kan, zo lang het kan, zo lang het kan.

Uit: het meest recente nummer van de Groep Fosko, geschreven door Bob Fosko, gecomponeerd door Wouter Planteijdt

Wanneer heb je dat liedje geschreven?

Bob Fosko: “Drie dagen nadat ik gehoord had dat het niet goed was. Ik werd wakker met het refrein. Ik dacht: hoe moet ik naar buiten brengen dat ik ziek ben? Toen zei iemand: ‘Daar moet je geen persbericht van maken, maak een lied.’ Het is een heel mooi liedje over vergankelijkheid geworden, vind ik. Maar ja, het is natuurlijk niet vrolijk. Ik merk heel erg dat met name radio-media vooral opgewekte dingen willen. Maar dat maakt me niks meer uit. Ik heb de laatste jaren heel veel afschuwelijke dingen meegemaakt: stress, dingen die me ongelukkig maakten. Door het verschraalde culturele klimaat kwam ik in een situatie terecht waarin ik me helemaal niet prettig voelde. Maar dat heb ik nu achter me gelaten. Godzijdank, want ik ben daar echt een jaar depressief van geweest.”

Is dat misschien ook ergens prettig aan je lot? Dat je het gevoel hebt dat je rol als muzikant is uitgespeeld, maar dat je nu een nieuwe rol hebt om te spelen?

Fosko: “Ja!”

Van der Laan: “De stervende muzikant.”

Fosko: “Ik zou het heel fijn vinden als ik net als die vriend van mij een inspirator voor anderen kon zijn. Dat geldt natuurlijk sowieso voor muzikanten en kunstenaars in het algemeen. Die willen iets geven. Er wordt tegenwoordig in Nederland nogal badinerend over gedaan. We zijn als kunstenaars een beetje uitgerangeerd, maar we hebben echt een betekenis. Het is geen ‘hobby’ zoals Eric Wiebes zegt. Waarom zitten er mensen in de regering die er echt helemaal niks van begrepen hebben? Daar word ik heel verdrietig en ook een beetje kwaad van. Ik vind dat echt heel erg.”

Van der Laan: “Ik voel me ook heel erg bevoorrecht dat ik er iets mee kan doen, dat ik het talent heb gekregen om te schrijven. Door alle reacties kwam ik erachter dat ik troost kon geven met wat ik schrijf. Dat is heel fijn.”

Maassen: “Het voelt voor mij ook heel waardevol als mijn boek troost biedt. Er kwam een vrouw naar me toe die mijn boek had gelezen en die een zoon had verloren. Ze zei: ‘Ik vind het altijd zo ontzettend moeilijk om erover te praten en door jouw boek kon ik er voor mijn gevoel met jou over praten.’ Dat is het geweldigste compliment dat ik heb gekregen. Dat zij door mijn boek een openheid voelde om te kunnen praten over verlies. Het gaat in het leven natuurlijk steeds over geluk, dat jagen we allemaal na. Maar het leven is ook verlies. Het leven is ook pech, ongeluk, ziekte en de dood. Soms lijkt het alsof we verleerd zijn om daarmee om te gaan. Maar het hoort er gewoon bij.”

Van der Laan: “Ja, ervaar dat in godsnaam. Ervaar het allemaal. Ten volle.”