Spring naar de content
bron: ANP

Hoe roze zijn onze priesters?

Onlangs verscheen het verbluffende boek Sodom van de Franse socioloog Frédéric Martel. Uit zijn uitgebreide onderzoek bleek dat de Rooms-Katholieke Kerk op het hoogste niveau voor een groot deel uit homo’s bestaat – terwijl ze homoseksualiteit intussen veroordelen vanaf de kansel. Hoe zit dat in Nederland?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Bert Nijmeijer

Zoals Frédéric Martel het beschrijft, is het priesterschap het ultieme homoberoep. Het biedt dat deel van de jongens een weg uit hun homo-onvriendelijke omgeving. “Een nieuw leven, tussen jongens, in gewaden,” schrijft hij. “Nooit meer lastige vragen over vriendinnetjes; medescholieren die slechte grappen maakten, zouden onder de indruk zijn; respect in plaats van pesterijen; de status van uitverkorene tegenover die van verdoemde.” Kuisheid en de celibaatsgelofte ten opzichte van vrouwen waren geen probleem.

Zo werd het Vaticaan een homomagneet en ’s werelds grootste homoclub, schrijft Martel, bevolkt door geestelijken – en erg lichamelijken – in alle stadia tussen in en uit de kast. Het toneel van ‘speciale vriendschappen’ en betaald jongensbezoek, en het begin van vele taxiritten naar station Roma Termini, waar migrantenjongens wachten op klandizie.

Sodoma – Het geheim van het Vaticaan is een eyeopener voor wat je eigenlijk al wist. Alles valt op zijn plaats: de misbruikschande die de kerk tot in zijn wortels aantast (die heeft niet alles maar ook niet niets met homoseksualiteit te maken), de rekkelijke roomse moraal, de aan het zicht onttrokken, exclusieve mannengemeenschappen.

Volgens Martel, een Franse socioloog, zelf homo, zijn homoseksuelen in het hart van de katholieke kerk niet alleen in de meerderheid; in de curie, de pauselijke hofhouding, loopt hun aandeel op tot tachtig procent. Hoe hoger in de boom, hoe hoger de homodichtheid, zo luidt een van de ‘wetten van Sodoma’. Een ander is dat hoe homofober een bisschop of kardinaal zich toont, hoe harder hij zich uitspreekt tegen gelijkgeslachtelijke liefde, hoe groter de kans is op een dubbelleven.

De schrijver onderbouwt het niet met cijfers, maar met aantallen. Hij interviewde in vier jaar ongeveer 1500 personen, schrijft hij, onder wie kardinalen, bisschoppen en nuntiussen (pauselijke ambassadeurs), die eensluidend vertellen dat hun omgeving grotendeels ‘van de parochie’ is. In Sodoma wordt evenveel onthuld als in vier jaargangen Privé, alsof Martel een gordijn wegtrekt en de Kerk op heterdaad betrapt, met de billen bloot.

Je kunt Sodoma, 670 pagina’s in de Nederlandse vertaling, samenvatten met: er zijn heel veel homo’s in het Vaticaan. Wat geeft dat? Niets. It’s a mixed up, muddled up, shook up world et cetera. Maar niet volgens de leer. De verkettering van homoseksualiteit door het kerkelijk gezag zou, uitgeschreven, geen boek opleveren, maar een bibliotheek. Het leed dat homo’s werd aangedaan is groot. En dan blijken ze het zelf! Die cynische hypocrisie is het schandaal. Dat het feest begint als de eredienst is afgelopen.

Het boek kwam uit in de week van de misbruikconventie in Rome, waarin paus Franciscus maatregelen aankondigde – te weinig en te laat, vonden slachtoffers. Publicitair prima timing en een trap in de maag van de Rooms-Katholieke Kerk, door eigen wangedrag toch al in de hoek waar de klappen vallen. Als Sodoma insloeg als een bom, zoals het een explosief boek betaamt, dan was het een stille bom. Een extra laagje klam zweet, een nog nauwere boord voor een al benauwde geestelijkheid.

Voor Harry Oosterhuis, docent aan de Universiteit Maastricht, komt de boodschap van Frédéric Martel niet als een verrassing. Hij beschreef meer dan een kwarteeuw geleden al hoe katholicisme en homoseksualiteit in elkaar grepen als yin en yang. ‘De januskop van het katholicisme’ noemde hij het in een lezing in ’93, over de vrome voorzijde en roze achterkant, over de ‘elastische kronkels van de katholieke moraalleer’ en de kunst om ‘de leer op het leven af te stemmen’.

Lange tijd was het christendom helemaal niet zo homofoob, schrijft Oosterhuis (en voor de reformatie was het christendom in het Westen vanzelf uitsluitend katholiek). In de middeleeuwen bood het klooster ‘bij uitstek de mogelijkheid om gelijkgeslachtelijke voorkeuren te bevredigen’. Mannen werden van mannentaken als trouwen en oorlog voeren ontheven, vrouwen ontsnapten aan het slopende bestaan van middeleeuws echtgenote en moeder.

In de loop van de twaalfde en dertiende eeuw werd het pad van goede zeden smaller, maar voor de negentiende eeuw kwamen mannen niet of nauwelijks met het strafrecht in aanraking vanwege homoseksualiteit, schrijft Oosterhuis. Moraaltheologen vermaakten zich ondertussen met verbods- en biechthandboeken, vol vermanende, maar expliciete beschrijvingen van hetero- en homoseks, ‘soloseks, overspel, incest, beeldenschennis, pedofilie, bestialiteit, necrofilie en opwindende heiligschennis zoals onanie voor het beeld van de heilige maagd’.

Heerlijke lectuur natuurlijk, door wie dat kon met rode oren gelezen. Het past in de in later eeuwen gecultiveerde ‘katholieke preoccupatie met seksualiteit’. De katholieken waren altijd met seks bezig, meer dan andere zuilen. Zedenmisdrijven waren in Nederland onder de rivieren talrijker dan erboven, in de katholieke gezondheidszorg was seks een favoriet onderwerp en in onderzoek uit de jaren zestig bleken ‘gelijkgeslachtelijke ervaringen’ van katholieke jongeren een veelvoud van protestantse of niet-kerkelijke jeugd.

Kerkhervormer Luther vond niet voor niets dat dominees moesten trouwen, zegt Oosterhuis. “Ze moesten deelnemen aan het leven. Het celibaat, het gedoe in de katholieke kerk, het zou seksuele afwijkingen kweken.” Het gangbare idee is nog steeds dat juist de gelofte van onthouding een mens in het nauw brengt. Een mens is, onder andere, voor seks geschapen. Bij abstinentie broeit het onder de kazuifel tot het moment dat de priester het niet meer houden kan, en de begeerte als een ongeleid projectiel een weg naar buiten zoekt.

In de week van verschijnen van Sodoma stond een groot artikel over hetzelfde onderwerp in The New York Times. Kop: ‘It’s not a closet, it’s a cage’. Geen kast, maar een kooi. Homoseksuele priesters ‘spraken zich uit’. Het voelde als een doodvonnis toen hij besefte dat hij gay was, zegt een van hen. Gays in de kerk én de kerk zelf bevinden zich in een impossible contradiction, schrijft de krant. De leer jaagt de ‘neigingen’ de kerk uit. “And yet, thousands of the church’s priests are gay.”

In het artikel wordt melding gemaakt van een groep Nederlandse homopastors, die de unusually bold step hadden gezet om paus Franciscus een brief te schrijven, waarin ze ertoe opriepen om homoseksuele mannen tot het priesterschap toe te laten: “Actueel functioneren er binnen onze kerk als priester ontelbaar vele mannen die homoseksueel zijn.” Afwijzing wortelt in bekrompen wensdenken en leidt tot verdringing, met alle kwalijke gevolgen van dien.

Frans Bossink is voorzitter van het Werkverband van Katholieke Homo-Pastores, dat de brief verstuurde. Hij is geen priester maar geestelijk verzorger in een ziekenhuis, wat men zonder celibaatgelofte mag zijn. Getallen noemen is lastig, zo niet onmogelijk, maar Bossink heeft ‘een zeer sterk vermoeden’ dat het percentage homoseksuelen onder priesters ruim boven het gemiddelde ligt. “Ik ken veel mensen van wie ik het weet, of merk.”

De Rooms-Katholieke Kerk in Nederland is klein, en krimpt met de dag. (In een portret in NRC Handelsblad werd de Nederlandse aartsbisschop en kardinaal Wim Eijk ‘de baas van bijna niets’ genoemd. Wereldwijd groeit de Kerk nog, vooral in Afrika en Azië, maar niet zo hard als de islam.) Op de nog actieve seminaries worden een handvol tot enkele tientallen priesters en diakenen opgeleid, de meeste afkomstig uit India of Zuid-Amerika.

Wat moet een Nederlandse homo nog in de kerk, als hij in andere beroepen en roepingen zijn aard en voorkeur vrijelijk mag belijden? Waarom de kooi in als je ook op zo’n vrolijke Amsterdamse boot kunt staan?

“Mensen voelen zich aangetrokken tot het geestelijk leven,” zegt Bossink. Je vindt er spiritualiteit, esthetiek en ‘intermenselijke vervulling’. Aan het priesterschap gaat de vraag vooraf: “Wil ik mijn relationele leven ervoor inperken?”

Zijn homoseksuele geestelijken in de eerste plaats geestelijke, of is het geestelijke een dekmantel om hun seksualiteit in mannengezelschap uit te leven? In Nederland is een kerkelijke carrière tegenwoordig minder dan elders een vluchtweg, denkt Bossink. Het zou zo kunnen gaan: “Je maakt een idealistische keuze voor het priesterschap. Maar gaandeweg blijkt ook iemands lichamelijke verlangen naar vervulling te zoeken.”

Bossink kent priesters die hun verlangen met succes in het geloof hebben gedoofd, maar ook priesters die ‘verkild’ zijn geraakt, en weer andere die je in een homosauna kunt aantreffen. Voorkomend pikants doet de ronde in het door Martel beschreven roddelcircuit – zijn boek is er in feite het product van. Het zijn topjes van ijsbergen, glimpen van tragische en diep getroebleerde levens.

Frans Bossink kent priesters die hun verlangen met succes doofden, en weer andere die je in een homosauna kunt aantreffen.

Katholieken hebben ook geen patent op misbruik. “Overal waar mensen veel macht en gelegenheid hebben, komt misbruik voor,” zegt Anke Bisschops, pastoraal psycholoog aan Tilburg University, in een interview in oktober op Katholiek.nl. In de Rooms- Katholieke Kerk, op de seminaries en internaten, hadden mensen veel macht en veel gelegenheid, en wellicht tegelijk maar één soort gelegenheid, een strafbare.

Protestanten hebben die scholen nooit gehad, zegt Bisschops. Katholieken mochten tot eind achttiende eeuw geen overheidsfuncties bekleden, en vormden als gevolg daarvan een homogene, exclusieve zuil, met eigen ziekenhuizen, scholen en goede werken. Alles was bekend en nabij, ook de misbruiker. Iemands wangedrag onder ogen zien is moeilijker als je zo iemand kent en – soms – waardeert.

Bisschops was nauw betrokken bij de commissie- Deetman, die het misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk onderzocht. Ze deed tevens onderzoek naar de celibaatbeleving van priesters.

De meeste doen aan zelfbevrediging, ontdekte ze. Sommigen gaven aan geheime relaties te hebben, een manier ‘om het vol te houden’.

Twee jaar geleden bekrachtigde paus Franciscus een omstreden regel uit 2005 die bepaalde dat homoseksuele mannen geen priester kunnen worden, ook niet als ze celibatair leven (dit was de aanleiding voor de brief van de homopastores). Mannen met ‘diepgewortelde homoseksuele neigingen’ kunnen niet worden gewijd, omdat die hen hinderen in hun functioneren. Overigens geldt dat evenzeer voor aanhoudende verlangens naar een vrouw.

De regel is sinds 2005 van kracht en geïnspireerd op de theorieën van Tony Anatrella, schrijft het Nederlands Dagblad, ‘de Franse priester-psychotherapeut die onlangs op non-actief is gezet vanwege het misbruiken van zijn patiënten – waaronder seminaristen – die hij wilde genezen van hun homoseksuele gevoelens’.

De seminaries, ook de Nederlandse (er is nog slechts een handvol over: het Ariënsinstituut in Utrecht, Bovendonk bij Breda, Rolduc, Roermond en de seminaries in Den Bosch en Heiloo) zeven de roze appels eruit met een soort homoscreening waarin de ‘emotionele en affectieve rijpheid’ van de kandidaat wordt getoetst.

De Nederlandse seminaries zijn zo klein geworden, zeggen ze, zo overzichtelijk en transparant, dat homoseksualiteit bij hen eigenlijk niet meer voorkomt, niet merkbaar. “Dat mochten ze willen,” zegt Bisschops.

“Een kerkelijke carrière is nog steeds aantrekkelijk voor homo’s. Homoseksualiteit is in een groot deel van de wereld nog steeds niet geaccepteerd. Maar ook Nederlanders hebben moeite om uit de kast te komen.

Wat het misbruik betreft: “Ik denk dat niemand het op Nederlandse priesteropleidingen nog in zijn hoofd haalt om een vinger uit te steken. Je komt er niet meer mee weg.” Desondanks is Bisschops tegenstander van seminaries als priesteropleiding. Kandidaat-priesters leren meer – vooral op sociaal en emotioneel gebied – als ze naar de universiteit gaan, vindt ze.

De uiterste rechtervleugel van het Vaticaan, schrijft Martel, zal zijn boek gebruiken voor wat ze altijd doet: homoseksuelen de schuld geven van de misbruikschandalen en de crisis in de kerk. Terwijl, schrijft hij, onderzoek keer op keer aantoont dat er geen verband is tussen homoseksualiteit en kindermisbruik. Homo’s misbruiken minderjarigen niet vaker dan hetero’s.

Katholiek uiterst rechts zelf heeft op het gebied van misbruik bepaald geen schoon geweten, lezen we in Sodoma.

Misbruik komt niet door homoseksualiteit, maar door segregatie, zegt Anke Bisschops. Door situaties zonder toezicht, waarin wie kwaad wil, kwaad kan.

“Mannen misbruiken veel meer dan vrouwen. Vrouwen misbruiken anders. Ze gebruiken wreedheid, psychologische mishandeling.” In de over het land verspreide ‘liefdesgestichten’ van de Zusters van de Goede Herder werden tot in de jaren zeventig meisjes opgesloten om dwangarbeid te verrichten, onthulde NRC Handelsblad.

Het komt ook niet door het celibaat. De gedachte is, als gezegd, dat onthouding bij een man een houdbaarheidsdatum heeft, waarna de bom barst. De uitleg verschuift de verantwoordelijkheid naar ‘de mannelijke natuur’: ze kunnen er niets aan doen. Het is ook niet fair tegenover geestelijken die, wellicht met pijn en moeite, hun celibaatgelofte wél gestand doen of het anderszins voor elkaar krijgen om hun poten thuis te houden. De meerderheid, mag je hopen.

“Ik ben heel content met mijn celibaat,” zegt Jan-Jaap van Peperstraten, pastoor van Heemstede, bekend als ‘de twitterpastoor’ (hij twittert veel). “Ik ervaar het als een positieve realiteit, een uiting van toewijding.

De jammerklachten in de pers bevreemden mij. Het is teleurstellend als een priester die de goede strijd gestreden heeft, afstand doet van celibaat en priesterschap. Drie maanden na zijn wijding bleek een opleidingsgenoot vader te zijn geworden. Dat heeft mij verdriet gedaan.”

Van Peperstraten heeft ‘een flinke hap’ uit Sodoma genomen. “Het boek is een complottheorie. Alles wordt verklaard uit een coterie van homofobe homoseksuelen. Het is een geïmmuniseerd betoog, immuun voor kritiek. Het is niet falsificeerbaar. Als iemand toegeeft, is het bewijs. En als iemand ontkent ook. Het is ook een freudiaans boek. De enige verklaring voor iemands gedrag is zijn psychoseksuele huishouding.”

Die prachtige gebouwen van het Vaticaan, de tot eerbiedige stilte stemmende kathedralen overal zijn toch niet gebouwd voor de vleselijke lusten van heren op leeftijd, hoopten we. In Sodoma worden kerk en geloof verder afgebroken. Gelovigen en andersoortig spirituelen koesteren de illusie dat het kruis meer betekent dan wat mannen hebben hangen op één meter hoogte. Dat het bij de boodschappers van de hemel voornamelijk draait om seks, op alle manieren die God verboden heeft, is een van de meest ontluisterende aspecten van Sodoma.

Het mecenaat achter het boek zou heel goed een internationale homolobby kunnen zijn

Antoine Bodar, priester

Als in Rome gebeurt wat er volgens Martel gebeurt, en volgens de ruim 1500 mensen die het hem hebben verteld of ingefluisterd, gebeurt het in de nabijheid van Antoine Bodar (1944), Nederlands bekendste priester, die meestentijds in Rome woont. Onder zijn ogen, maar buiten zijn zicht. “De inhoud van het boek is niet helemaal onwaar, beluisterde ik via een goed geïnformeerde bron hier in Rome,” mailt hij.

“Aanvankelijk was ik zeer geschokt. De paragraaf over Stazione Termini heb ik met schaamte gelezen, niet wat betreft de prostitués maar wat betreft de kennelijke klandizie uit de clerus. Het valt niet te ontkennen dat zich daar priesters in vrijetijdskleding vertonen, zoals het voorkomt dat plotseling en in stilte een priester uit Rome is verdwenen – verwijderd klaarblijkelijk. Maar ik blijf van mening dat het geen regel is, maar uitzondering.”

Vóór zijn gang naar het priesterschap in 1985 was Bodar praktiserend homoseksueel. Sindsdien leeft hij in onthouding. “Ik betreur het dat mensen in dit boek worden verengd tot hun seksuele oriëntering,” schrijft hij. “Dat is een verarming van de menselijke persoon, alsof iemands seksuele voorkeur het meest wezenlijke aan hem is. Ik bestrijd dat.”

“Het priesterschap staat allang niet meer in aanzien. Wie zijn seksualiteit wil beleven, wordt gewoon geen celibatair priester. Een praktiserende homoseksueel wordt in ons land meer gewaardeerd dan een celibatair levende priester. Die is pas een vreemde vogel geworden.

“Het boek tast vooral het laatste restje geloof van randkerkelijken aan. De gelovigen worden verder in verwarring gebracht. De Kerk bevindt zich al in crisis door de slachtoffers van seksueel misdrijf, hun aangedaan door geestelijken die de Kerk in die crisis hebben gestort. En nu dit boek. Ik vind het intens verdrietig.

“Martel suggereert meer dan hij kan waarmaken. De Kerk is niet alleen een instituut van slechteriken, carrièristen, machtsmisbruikers en knapenschenders. Al is de Kerk ook een instituut van zondige en zeer zondige bedienaars, ze is ook de gezamenlijke christenheid in Christus, door God gewild volgens ons geloof. Ik zal de Kerk niet verlaten.

“Met het maken van het boek moet veel geld zijn gemoeid. Martel heeft het steeds over zijn medewerkers en zijn vele reizen. Dat maakt me wantrouwend. Het mecenaat achter het boek zou heel goed een internationale homolobby kunnen zijn die de Kerk voor eens en altijd de mond wil snoeren inzake de afkeuring van homoseksualiteit.”

Frédéric Martel verbleef vier jaar lang een week van elke maand in hotels en appartementen in Rome, schrijft hij. Hij deed veldwerk in meer dan dertig landen, waarvan hij de meeste meerdere keren bezocht: Duitsland (vier steden, vier jaar), Saoedi-Arabië, Argentinië (tweemaal), België (gedurende vier jaar), Bolivia, Brazilië (zes steden, vier jaar), Chili, et cetera.

Hij had een team van tachtig medewerkers tot zijn beschikking, onderzoekers, adviseurs, tolken en vertalers. Een Italiaanse journalist werkte vier jaar aan zijn zijde. In elk land had Martel een netwerk van medewerkers. Zijn boek wordt begeleid en verdedigd door een consortium van juristen onder leiding van de Franse advocaat mr. William Bourdon.

“I’m funded by Harry Potter!” mailt Martel. “No, to be serious, the book was funded by publishers, among the biggest in the world: Bloomsbury (publisher of Harry Potter), Robert Laffont in France, Feltrinelli in Italy etc. À bientôt, FM.”

“Alle mannen van de hele stad, jong en oud, waren naar Lots huis gekomen,” staat geschreven in Genesis 19. “Ze schreeuwden naar Lot: waar zijn die mannen die vannacht bij je zijn gekomen? Breng ze naar buiten, want we willen seks met ze hebben.” Lot, die bezoek heeft gekregen van twee engelen, poogt zijn gasten te beschermen: “Ik heb twee ongetrouwde dochters. Die wil ik wel naar buiten brengen. Jullie mogen met hen doen wat jullie willen.”

Leviticus 18: “Een man mag niet naar bed gaan met een andere man zoals je naar bed gaat met een vrouw, want dat is afschuwelijk.” Vers 20 voegt eraan toe: “Ze moeten worden gedood. Ze verdienen de doodstraf.”

Aldus de theorie. Sodoma is een poging om de stroom onthullingen over de troebele praktijk te overtreffen. De inhoud is de overtreffende trap van spectaculair. De geestelijken hebben homoseksfeesten à la Berlusconi en doen aan chemseks. (‘Camseks’ had KRO-NCRV verstaan. In ieder geval: een extra erge vorm van seks.) En wist u dat de vier voorgangers van Franciscus – Paulus VI, Johannes Paulus I en II en Benedictus XVI – ook homo waren?

Straks met Pasen spreekt Franciscus zijn zegen uit over de stad en de wereld. Hij zal bidden om kwijtschelding, vrijspraak en vergeving van zonden, ware en vruchtbare boetedoening en betering van leven. Daarna kunnen bewoners van het Vaticaan met een schone lei verder met waarmee ze bezig waren. Misschien lezen ze erover in Sodoma.

“‘Hij is lid van de parochie,’ fluisterde de prelaat samenzweerderig in mijn oor,” begint het. Een paar zinnen verder: “Hij voegde eraan toe: ‘U gelooft me nooit als ik u zou vertellen wat ik weet.’” Wat volgt is, nemen we aan, anders dan Harry Potter, non-fictie.