Spring naar de content
bron: anp

Klassiek zonder kapsones

De purist haalt er zijn neus voor op, maar het grote publiek staat ervoor in de rij: de klassieke concerten van Pieter Jan Leusink en zijn Bach Choir & Orchestra. Hoe flikt hij dat toch: ruim honderd Matthäuspassions, Messiahs en Requiems in nog geen halfjaar tijd, zonder ook maar één eurocent subsidie? Op pad met de maestro en zijn muze.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Smit

Zondagochtend 4 februari. Een beige metallic Mercedes C320 CDI zoeft met gezwinde snelheid over de N305 door de Flevopolder richting Amsterdam. Achter het stuur zit Pieter Jan Leusink, oprichter en dirigent van het Bach Choir & Orchestra of the Netherlands. Naast hem sopraan Olga Zinovieva, zijn muze.

Zinovieva, de in Siberië geboren leading lady van het gezelschap, is een tikkeltje nerveus. Nog ruim twee uur en dan begint in Het Concertgebouw een uitvoering van Wolfgang Amadeus Mozarts Krönungsmesse en Requiem. Met ‘Et incarnatus est’, een solo uit de Grote Mis van Mozart, moet de sopraan de zaal in één keer zien te pakken.

Oké, het is niet voor het eerst dat ze dit doet. Dit is de derde uitvoering in een reeks van vijftien. Maar Het Concertgebouw blijft speciaal. Dus traint Zinovieva in de auto alvast haar stembanden. Ze blaast en zingt door een slangetje dat eindigt in een grote beker met water.

“Het is nog vroeg, mijn stembanden slapen nog,” vertelt ze. “Op deze manier maak ik ze wakker.”

Leusink (59), klein van stuk, zwarte broek, zwart T-shirt, zwarte bretels, staat intussen de verslaggever te woord. Open en zonder meel in de mond.

HP/De Tijd wil weten: wie is deze man? Hoe wordt hij gepercipieerd? En, vooral: wat gaat er schuil achter zijn succes? Een dag in het kielzog van Pieter Jan Leusink – bij hoge uitzondering.

Is Leusink nerveus? “Neuh.” Heeft hij er zin in vandaag? “Neuh. En als je mij nu vraagt: vind je het leuk? Neuh, eigenlijk ook niet. Zo zit ik nu eenmaal in elkaar, zo ben ik opgevoed. Een soort zelfbescherming. Als je ergens niets van verwacht, kan het ook nooit tegenvallen.”

Maar waar dóet hij het dan voor: what makes Leusink tick? “Ik wil mensen iets meegeven, een bijzondere ervaring. Dat ze worden meegenomen, enthousiast raken en na afloop zeggen dat ze een fijne avond of middag hebben gehad. Daar geniet ik van.”

Rond half een parkeert de maestro zijn bolide naast Het Concertgebouw. Hij groet de portier en daalt linea recta de trap af naar de kamer van de gastdirigent. Even is er lichte paniek: zijn sigaren liggen nog in de auto. Maar in de artiestenfoyer, waar de andere solisten, de koor- en orkestleden een voor een binnendruppelen, is daar bij de lunch – soep en een broodje – niets meer van te merken.

Iedereen is present, meldt de concert manager. Op naar het heilige der heiligdommen, de concertzaal. Tijd voor de zitrepetitie. Leusink zet iedereen op scherp. Kritisch. Zoon Martinus – solist en tenor – blijft niet gespaard. “Het moet hárder, je moet meer projecteren, we zijn hier niet in de kerk. Dat was gisteren!” Ietwat sarcastisch. Wanneer concertmeester en eerste violist Igor Ruhadze moppert dat zang en muziek onvoldoende synchroon lopen en erop aandringt bepaalde delen opnieuw te repeteren: “Daarvoor is het nu te laat. Dat weet je. Maar als jíj vindt dat het beter moet, doen we dat toch.” En met humor. Ook het geluid van het koor behoeft meer fortissimo, vindt Leusink. Breed gebarend: “Ik wil laaaa, laaaa, laaaa, ik hoor la, la, la, la, la, la. Het is geen carnaval.”

Aan het eind drukt de dirigent iedereen op het hart zich helemaal te geven – alsof het de eerste en niet de derde uitvoering betreft. Met de vinger priemend naar de nog lege zaal: “Het is dankzij hen dat wij hier staan.”

Het Concertgebouw is uitverkocht deze matineevoorstelling. Net als de Janskerk in Utrecht gisteravond en de Leidse Marekerk de avond dáárvoor. En net als veruit de meeste van de ruim honderd concerten die Leusink met zijn Bach-koor en -orkest dit jaar geeft – volgend jaar worden dat er zelfs 130! Vaste prik: de Matthäuspassion, de Messiah en Mozarts Requiem. Daarnaast is er ruimte voor drie tot vier andere projecten – dit jaar onder meer Moscow Nights, een serie concerten met bekende werken van Russische componisten en (in december, samen met pianist Jan Vayne) Classical Christmas, een uitvoering met wereldberoemde kerstklassiekers.

Confectie, vinden de puriteinen. Wie zo vaak optreedt en zo weinig repeteert, kán geen kwaliteit leveren. Badinerende kwalificaties als ‘de kiloknaller van de klassieke muziek’ en ‘de André Rieu van de barok’ vallen hem regelmatig ten deel. Leusink kent die kritiek. De ‘geitenwollensokken-’ annex ‘wortelsapafdeling’, noemt hij deze ‘fijnproevers’. Het doet hem niets, verzekert hij. “Ik houd niet van saai.” Dat geldt volgens hem ook voor zijn publiek. “Mensen willen iets voelen, iets beleven. Wij zorgen voor dynamiek. Dat moet ook, want klassieke muziek heeft slechts een beperkte doelgroep. Wij trekken ruim 100.000 mensen per jaar, onder wie veel jongeren. Die reageren elke keer weer blij verrast.”

Muziek voor de massa of niet: dankzij die populariteit houdt Leusink al ruim twintig jaar de eigen broek op. Dat maakt nieuwgierig. Temeer omdat veel andere klassieke orkesten een kwijnend bestaan leiden. Onder het kabinet-Rutte I is er flink bezuinigd. Gevolg: krimpende budgetten, fusies, het Radio Kamer Filharmonie hield zelfs op te bestaan. Mogelijk wacht binnenkort een nieuwe kaalslag. Er moet meer geld naar populaire muzieksoorten als pop, dance en house, adviseerde de Raad voor Cultuur eind vorig jaar.

Geen wonder dat de belangstelling voor Leusink en zijn Bach Choir & Orchestra toeneemt. Orkestmanagers melden zich, enigszins beschroomd. Hoe doet hij dat toch? Wegbezuinigde musici informeren of er voor hen wellicht nog plek is. Zelfs onder kenners neemt de waardering toe.

Zijn laatste uitvoering van de Messiah, eind vorig jaar, kreeg van de Volkskrant liefst vier van de maximaal vijf sterren. ‘Vol vaart, lichtend, glanzend effectrijk en dramatisch’, recenseerde de NRC een paar jaar daarvoor.

Winners have a plan, losers an excuse. Het A4’tje met deze hyperbool hangt enigszins verstopt op het prikbord. Maar de tekst is veelzeggend. De lat ligt hoog bij Leusink. Niet in de zin dat hij het in de bol heeft, hij is ambitieus.

Talent, zijn opvoeding en toeval vormen daarvan het fundament, meent Leusink, die ons welkom heet op zijn kantoor aan huis in Elburg. Samen met Bach III, zijn hond, een collie. Sigaartje erbij, kopje koffie als ontbijt – het is inmiddels bijna elf uur, maar Leusink is geen ochtendmens, hij gaat meestal pas rond vier uur naar bed.

Hier, in dit voormalige vissersstadje tussen de Veluwe en het Veluwemeer waar hij is geboren en al zijn hele leven woont, ligt de basis van zijn succes. Zijn ouders – vader was visser, moeder huisvrouw – zaten er bij de Reformatorische Kerk. Leusink: “De Taliban, maar dan zonder wapens.”

Woekeren met je talenten en je geld verdienen in het zweet des aanschijns: hij kreeg het van jongs af aan ingepeperd.

Leusink hád talent. Voor voetbal – hij speelde nog een blauwe maandag bij de jeugd van Go Ahead Eagles, maar bleek voor een profcarrière net niet goed genoeg. En voor muziek. Al op zijn dertiende dansten zijn vingers en voeten iedere zondag over de klavieren en pedalen van het kerkorgel.

Muziek: daar lag zijn toekomst, besloot Leusink. Hij volgde het conservatorium, speelde veel orgel en begon begin jaren tachtig het Stadsknapenkoor Elburg. Bepaald geen vetpot. Een toevallige ontmoeting met Sir David Willcocks in 1984 zorgde voor een kentering. “Je hebt goud in handen, maar bent te ingetogen. Je moet meer uit jezelf halen,” adviseerde deze Britse koordirigent.

De kritiek van de ‘wortelsap afdeling’ doet Leusink niets. ‘Ik hou niet van saai.’

Leusink nam die kritiek ter harte en ging op sensitivitytraining. “Mijn jeugd leek veel op die van Jan Siebelink, de schrijver van Knielen op een bed violen. Ik ben erin begonnen. Na vijf pagina’s heb ik het weggelegd, ik had genoeg gelezen. Eigen initiatief is uit den boze, christelijke waarden en normen zijn alles. Door die trainingen heb ik me van dat juk bevrijd. Die trainingen hakken erin. Eerst worden al je zekerheden weggemaaid. Daarna leer je naar jezelf te luisteren, te doen wat je zelf wilt, je niet alles meer persoonlijk aan te trekken.”

Leusink gooide het roer om. Hij koos voor een meer professionele, zakelijke koers. Het Stadsknapenkoor werd het Holland Boys Choir. Later voegde hij daar het Bach Orchestra en Bach Choir aan toe. Daarnaast begon hij met een vriend een bedrijfje in kinder-cd’s, onder meer over de avonturen van Beertje Pippeloentje. Die werden via Etos in groten getale verkocht. In het Bachjaar 2000 nam hij binnen een tijdsbestek van nog geen jaar met zijn jongenskoor alle 200 Bachcantates op. Ook dat werd een doorslaand succes. Meer dan zes miljoen cd’s gingen er over de toonbank. Dat maakte van Leusink een man in bonis.

Achter die zakelijke activiteiten zette hij vervolgens een punt. Het jongenskoor hield in 2009 op te bestaan. Inmiddels richt hij zich volledig op het Bach Choir & Orchestra. Op eigen kracht, dus zonder subsidie. Niet dat hij daar mordicus tegen is. “Het Concertgebouworkest werkt ook internationaal, dat kan niet zonder. Maar bij veel andere gezelschappen heb ik mijn vraagtekens. Soms zit er niet meer dan anderhalve man en een paardenkop in de zaal.”

Bovendien: wie subsidie wil, moet aan allerlei eisen voldoen, weet Leusink uit ervaring. Onlangs nog vroeg hij voor het eerst in zijn leven subsidie aan, bij de provincie. Voor het Festival Klassieke Muziek Elburg, een festijn met eeuwenoude composities van grote meesters dat vorig jaar voor het eerst plaatsvond. Dit op verzoek van de gemeente. Leusink ving bot. Geen punt: hij houdt het liever helemaal in eigen hand. Muzikaal en zakelijk.

Muzikaal is hij de principaal van een orkest en koor met in totaal 41 leden. Een gemengd gezelschap. Met veel relatief jonge muzikanten uit de gehele wereld – onder meer Rusland, China, Brazilië en de Verenigde Staten – die in Nederland het conservatorium hebben gedaan en zijn blijven hangen, een complete blazerssectie die werkte voor Joop van den Ende in de musicalwereld, maar ook een paar zangers uit het voormalige Holland Boys Choir, onder wie zoon Martinus (die het zelfs tot solist schopte) en een schoonzoon.

Zakelijk is het kantoor aan huis het epicentrum. Van hieruit bestookt hij de media. Met zeven medewerkers, onder wie zijn dochter en stiefdochter, en paginagrote advertenties in de kranten en online. Fanatiek. Of het nu wordt geschreven met een e of een ä: wie ‘Matteüs-/ Matthäuspassion’ googelt, belandt geheid bij Leusink. De domeinnaam matthauspassion.com is zelfs van hem.

Dat vercommercialiseren van klassieke muziek is geen eenvoudige klus, weet hij.

“Goed bekeken is de Matthäuspassion het enige klassieke stuk dat hypet.” En het is kostbaar: van de omzet, ongeveer zeven miljoen euro per jaar, gaat een derde op aan marketing. Daarbij eist Leusink waar voor zijn geld. Advertenties moeten aan bestelde tickets ongeveer anderhalf keer de kosten opbrengen, anders stopt hij ermee.

Leusink ís fanatiek. Hij eist veel van zichzelf. En van zijn medewerkers. Dat valt hun soms zwaar, weet de dirigent. “Niet iedereen aardt in mijn omgeving. Ik ben niet zo van het poldermodel, ik verlang loyaliteit van mijn mensen, ze moeten zich conformeren. Ik ben nogal direct, ik zeg waar het op staat. Sommigen nemen dat persoonlijk. Jammer. Dat is spel. Ik doe dat uit liefde. Met een doel: mensen beter maken. Maar daar kan niet iedereen even goed mee omgaan. Bij sommigen zit het ego in de weg.”

Leusink heeft daar geen boodschap aan. Zijn aanpak werpt volgens hem duidelijk vruchten af. “Het niveau ligt steeds hoger.” Prettig, vindt hij. “Als we nu beginnen met de repetities van Mozarts Requiem, kan ik direct hoger instappen. Met meer ruimte voor nuances en interpretaties. Dat komt de kwaliteit ten goede.”

Olga Zinovieva, de sopraan met wie hij inmiddels ook een relatie heeft, is een van de vruchten van die benadering. Of ze misschien bij hem mocht auditeren, informeerde deze Russische sopraan zo’n tien jaar geleden. Ze volgde destijds de masteropleiding aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Leusink zei ja – ze had talent, wist hij. Maar voor het grote werk was ze nog niet klaar. “Haar Duits was een drama en met barok en Bach had ze weinig affiniteit. Ik heb haar geadviseerd: ga aan je Duits werken en veel luisteren en studeren. En kom dan over een maand of drie maar eens terug.”

Tot Leusinks verbazing – ‘de meesten houden het dan voor gezien’ – meldde ze zich na drie maanden opnieuw. Hij liet haar weer voorzingen. “Dat klonk al een stuk beter. Ik dacht: er zit een goede kop op, niet onbelangrijk. Als ze bereid is drie jaar lang het pad te volgen dat ik voor haar uitstippel, geef ik haar een kans.”

Zinovieva ging akkoord. Even leek het mis te gaan. Na twee weken brak ze tijdens het repeteren. Ze trok de kritiek niet meer, wilde stante pede vertrekken. “Als je dat doet, is het over en uit,” reageerde Leusink.

Zinovieva besloot te blijven. Ze zong vaak met het koor en in diverse ensembles. In 2011 maakte ze haar solodebuut tijdens landelijke tournees, waaronder vijf concerten in Het Concertgebouw. Inmiddels is ze de ster-sopraan van het Bach Choir & Orchestra.

Dat haar baas en ‘inspirator’ inmiddels ook haar partner is, ziet ze niet als probleem. “Werk is werk en privé is privé.

Als we tijdens het repeteren een aanvaring hebben, ben ik dat thuis alweer vergeten.”

Armen en torso die zwaaien en draaien alsof hij koren maait met een zeis, een wapperend dirigentenmatje in de nek en als de paukenist in beeld komt, maakt hij zelfs een heuse Ali-shuffle – de maestro is in zijn element deze zondagmiddag.

Het tempo ligt hoog: het publiek heeft nauwelijks tijd om op adem te komen. Dat geldt ook voor de koor- en orkestleden en de roerganger zelf. Zo’n anderhalve liter vocht verliest hij gemiddeld per concert, vertelt hij tijdens de pauze in het rookhok, waar drie koorleden hem vergezellen.

Daar wordt stoom afgeblazen – letterlijk en figuurlijk. Als tenor-trombonist Jeroen Drenth langs de rookruimte loopt: “Kijk, daar heb je onze Jeroen. Die is zenuwachtig. Hij moet straks een solo spelen… hè Jeroen?” Jeroen lacht zuinig.

Leusink verliest gemiddeld zo’n anderhalve liter vocht per concert, vertelt hij tijdens de pauze in het rookhok.

De mannen malen er niet om. Ze adoreren Leusink. “Onze tweede vader,” noemt countertenor Arjan Dokter zijn beroemde dorpsgenoot. “Ik ken hem al sinds mijn achtste, toen ik in het Knapenkoor kwam. Een prachtige vent.”

Ook het publiek draagt de kleine dirigent op handen. Solisten, koor, orkest en de roerganger wacht na afloop van het spetterende, ruim twee uur durende concert een ovationeel applaus.

Buiten de concertzaal, bij het signeren, het ‘oogsten’, houdt het enthousiasme aan. Dames en heren op leeftijd, een enkele millennial: iedereen heeft ‘genoten’. Van de muziek en van de dirigent. Een al wat oudere man, die Leusink voor het eerst aan het werk ziet: “De volgende keer gaan we voor een plek op het podium. Dan kunnen we u van voren zien.” Twee Aziatische meisjes willen met hun held op de foto. Leusink geniet. Hier doet hij het voor.

Tegen vijven staat hij gedoucht en alweer bij de portier. Zijn plannen voor de toekomst? “Gewoon doorgaan. Bij topsporters houdt het op na je 35ste. Ik ben nu bijna 60 en mijn top moet nog komen. Veel dirigenten gaan door tot diep in de 80.”

Zit er diep binnen bij Leusink dan ergens toch nog de wens om uit te groeien tot een soort Haitink, Bernstein of Chailly?

“Ik ben geen orkestman. Ik heb weleens een Mozartsymfonie gedaan. Daar kan ik mijn ei niet zo in kwijt. De combinatie koor, solisten en orkest vind ik veel leuker. Bovendien: er zijn er duizend die dat beter kunnen.”

Hij haalt diep adem: “Een goede gezondheid, blij zijn met iedere dag waarop je normaal kunt werken: dáár gaat het om.

Je hoort mensen vaak klagen: ik heb het zo druk. Sodemieter op! Ouders met een kind in het Wilhelmina Kinderziekenhuis: díe hebben het druk!”

Een van de vrijwilligers die hem tijdens de tournees vergezellen, legt de koffers in de achterbak van de auto. Broeeem, daar zwenkt de Mercedes richting Van Baerlestraat. Terug naar Elburg.

Nog twaalf requiems te gaan.