Spring naar de content
bron: danny schwarz

Buwalda, Van Roosmalen en Bouzamour: ‘Jack van Gelder sms’te me dat ik een loser ben’

Ze schrijven alle drie een column in de krant en steken daarmee hun nek uit. Peter Buwalda (de Volkskrant), Marcel van Roosmalen (nrc.next) en Mano Bouzamour (Het Parool) over de soms extreme reacties op hun schrijfsels, de kracht van een goede column en de worstelingen bij de totstandkoming ervan. ‘Ik ben na het schrijven de psychose nabij.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nathalie Huigsloot

Is er een column waar jullie heel veel reacties op hebben gehad en die er blijkbaar met kop en schouders boven uitstak?

Peter Buwalda: “Ik heb een keer een politieke column geschreven, de dag na de aanslag op Charlie Hebdo. Normaal krijg ik vijf of zes reacties en nu waren het er vijf- of zeshonderd. Tot doodsbedreigingen aan toe. Ook door respectabele mensen, met een eigen Wikipediapagina. Zoals ene Koolmees, een componist, ik weet niet meer wat hij precies schreef, maar hij wilde dat ik doodging.”

Marcel van Roosmalen: “Ik weet nog dat veel mensen heel boos waren over die column. Ze lazen een soort vergoelijking. Ik snap de woede van die mensen nooit. Gooi die krant weg als het niet bevalt.”

Mano Bouzamour: “Hoe vond je het?”

Buwalda: “Ik bedacht me wel dat ik niet graag iemand zou zijn die iedere week een dwarse mening geeft. Ik zat toch die hele verdere week reacties te lezen. Ik weet niet, ik vond het niet geweldig of zo.”

Bouzamour: “Heb je ze beantwoord?”

Buwalda: “Nee, ik reageer daar nooit op, maar je zit dan wel op je handen. En jullie?”

Van Roosmalen: “Ik heb ooit een column geschreven over Giel Beelen. Ik had me echt geërgerd aan hem. Hij zat bij DWDD en hij was ‘tegen kwetsen’. Daarna begon hij te huilen. Ik vond dat zelf eigenlijk helemaal niet zo’n goede column, maar daar kreeg ik echt enorm veel reacties op. Ook van hem, ’s nachts op Facebook. Ging hij me berichtjes sturen met ‘lekker makkelijk, hè?’”

Buwalda: “Echt?”

Van Roosmalen: “‘Lekker makkelijk om iemand die al op de grond ligt te schoppen,’ dat soort dingen. Ik was me eerlijk gezegd van geen kwaad bewust. Maar de meest boze reacties heb ik gehad op een column over rapper Appa, die was ook niet eens zo goed. Ik had geschreven dat hij een zionist was, een beetje flauw. Daar reageerden echt een heleboel woedende Marrokkanen op, die ook niet meer ophielden. Als die eenmaal aan het Facebooken zijn, stoppen ze nooit meer. Ik moest dood gespiest. Ik had zelf een Jodenkop, het ging maar door.”

Bouzamour: “Ik heb een boel columns waar ik heel veel reacties op krijg. Ik heb een keertje de redactie van het televisieprogramma Bureau Marokko van Frank Evenblij en Erik Dijkstra gelyncht. Dat was een heel geestige column. Ik had een mail gekregen van een redacteur van het programma, vol met spelfouten en afschuwelijke vragen. Dus ik gaf ze ervan langs in die column, en die is vervolgens een half miljoen keer gedeeld en geliket.”

Van Roosmalen: “Ik ken hen, zij voelden zich door die column enorm voor lul gezet.”

Buwalda: “Maar jij vond dat programma helemaal niks of zo?”

Bouzamour: ”Nee, helemaal niks. Ze stelden allemaal van die heel stomme vragen. De titel van mijn column was: ‘De f van flikker een eind op met je frivoliteit.’”

Buwalda: “Jullie hebben natuurlijk vaker last van boze reacties dan ik, omdat jullie altijd over de actualiteit schrijven.”

Van Roosmalen: “Eigenlijk wil ik dat het liefst zo min mogelijk doen. Ik erger me vaak aan mijn eigen mening. Als ik hem de volgende dag teruglees, vind ik het vaak niet mijn beste column. Ik krijg er af en toe ook een gevoel van schaamte bij.”

Buwalda: “Ik vind het ook niet zo fijn lezen, een mening. Ik vind mijn mening niet zo belangrijk. Hoe die geformuleerd is wel. Maar de inhoud van het pakketje interesseert me minder. Ik kan een dag later ook weer wat anders vinden namelijk. Hetzelfde geldt voor mijn column over Charlie Hebdo. Als de deadline een kwartier later was geweest, had ik weer een iets andere mening gehad.”

Bouzamour: “Waardoor werden ze boos op je? Kwam dat door de zin waarin je zei dat je niet alles hoeft te zeggen wat er in je opkomt?”

Buwalda: “De strekking was dat ik het hysterisch vond hoe er mondiaal aan de vrijheid van meningsuiting werd gehangen. Die stond niet onder druk. Dat vind ik nog steeds.”

Van Roosmalen: “Dat vind ik nu dus met die hysterie rondom die opvang over vluchtelingen.”

Buwalda: “Als ze zo’n MH17 uit de lucht schieten, roept er toch ook niemand om voortaan laag over Oekraïne te vliegen omdat de vrijheid van openbaar vervoer onder druk staat? Nee, dan vlieg je er effe omheen. De daders zijn gewoon gekken. Stapelgek. Die hele profeet bestaat niet eens, dus doe gewoon even kalm aan. Ik had er ook met Wouter Bos ruzie over. Die was ook boos. Ik heb altijd op die man gestemd. Begint die me op een columnistenbijeenkomst van de Volkskrant keihard de mantel uit te vegen.”

Van Roosmalen: ”Echt waar?”

Van Roosmalen: ‘Ik moest dood gespiest, ik had zelf een Jodenkop, het ging maar door.’

Buwalda: “Ja. Achteraf sprak ik hem en zei: ‘Oké Wouter, stel nou dat ik een boek schrijf tegen de profeet, en jij staat bij Scheltema met al je kleine Woutertjes Bos in de rij voor een handtekening van mij en er gaat een bom af. Ben je dan nog steeds zo enthousiast over mijn vrijheid van meningsuiting? Ook daar ging die column over. En de meeste mensen zijn het daar uiteindelijk mee eens. Want als Wilders zegt dat we in de Tweede Kamer een museum voor Mohammed-cartoons gaan inrichten, zegt iedereen: ‘Nou, laten we dat maar niet doen.’ Maar de dag na Charlie Hebdo wilde niemand dat horen.”

Bouzamour: “Ik heb een keer iets geschreven over de sportschool Fit For Free, waar ik weg wilde maar niet kon, omdat ik aan een jaarabonnement vastzat. Iets van twee weken na het hele Charlie Hebdo-gebeuren schreef ik er een heel bloederige column over, dat ik het een ontzettende klotesportschool vond en dat de gemaskerde gebroeders uit Parijs beter daar binnen hadden kunnen vallen.”

Buwalda en Van Roosmalen: “Hahaha!”

Bouzamour: “Mensen werden daar echt heel boos om. ‘Hoe kan je dat nou zeggen, godverdomme!’ En toen dacht ik: de hele discussie gaat er toch juist om dat je kan zeggen én schrijven wat je wil? Maar er braken Twitteroorlogen uit, op Facebook beschoten voor- en tegenstanders elkaar een weekend lang. Ik kon er alleen maar om lachen.”

Ja, moeten jullie er vooral om lachen als er zo veel ophef ontstaat, of hebben jullie ook wel de neiging om onder jullie dekbed te duiken?

Bouzamour: “Ik reageer in ieder geval niet, op welke berichten dan ook.”

Buwalda: “Ik ook niet. Ik vind dat ook niet leuk voor de lezer. Die wil gewoon weer een fris, nieuw stukje de week erna. Daar ben ik voor.”

Van Roosmalen: “Ik heb wel een keer gereageerd. Toen had ik een column geschreven over Gordon, waarna hij me een scheldbrief stuurde. Die zette de krant online, waardoor ik het gevoel kreeg dat ik daarop moest reageren. Maar dat had ik niet moeten doen, het wordt zo’n gebed zonder end. Gordon schreef dat het algemeen bekend is dat jij en je vakgenoten laffe mensen zijn, die achter een bureautje met het grootste venijn mensen de grond in boren terwijl ze zelf over geen greintje talent bezitten. Behalve als het erop aankomt om iemand op veilige afstand een mes in zijn of haar rug te duwen.

Van Roosmalen: “Even voor alle duidelijkheid: ik had dus geschreven dat ik zijn liedje niet mooi vond, hè.”

Buwalda: “Haha.”

Van Roosmalen: “Het ging niet over zijn privéleven of wat dan ook. Hij beweerde in die brief ook dat hij een abonnement op de NRC had, dat leek me sterk. Maar dat is inderdaad een reactie die je wel vaker krijgt, ‘dat het wel lekker makkelijk is’. Zelf heb ik er best veel moeite mee om een column te schrijven.”

Voelen jullie van tevoren aan of iets veel reacties gaat opleveren?

Buwalda: “Bij die Charlie Hebdo-column dacht ik wel: even kijken wat er gaat gebeuren.”

Bouzamour: “Meestal heb je dat gevoel wel, toch? Je weet wel wanneer iets veel stof doet opwaaien. Dan besef je: nu heb ik iets te pakken, nu gaat er iets gebeuren. Ik zat laatst in Griekenland met vrienden die quads wilden gaan huren om de bergen in te gaan en ik wilde eigenlijk niet mee omdat ik mijn column voor die dag nog moest schrijven. ‘Joh,’ zeiden zij, ‘het is elf uur ’s ochtends, ga mee man! Op die bergen zal je vast wel wat inspiratie krijgen.’ Dus ik ging mee.”

Buwalda: “Op je columndag? Dat zou ik nooit doen.”

Bouzamour: “Ik had er ook spijt van, want een van die quads ging kapot. En ik had mijn telefoon wel bij me, daar schrijf ik m’n columns meestal op, maar mijn batterij begon leeg te raken. We werden pas om elf uur ’s avonds opgehaald, waardoor ik nog maar drie uur had om mijn column te schrijven. Toen heb ik echt een heel geinig en fel stuk geschreven over Ebru Umar. Zij had weer allemaal mensen beledigd die week en ik dacht, weet je wat, ik pak haar maar effe aan. Nou, die mevrouw was een week lang kwaad. Ze heeft columns geschreven over mij, over de hoofdredacteur, over het verraad van de verzetskrant omdat ze een Marokkaan in dienst hadden, dat soort briljante dingen. Maar dan denk ik wel: ik heb haar precies waar ik haar hebben wil. Wie klappen uitdeelt, moet ook kunnen incasseren.

“Als je graag reacties wilt uitlokken, kan dat ook door het woordje ‘seks’ erin te gooien. Ik zie dat weleens bij Theodor Holman, dan staat zijn column op nummer één omdat er een titel met ‘neuken’ boven staat. Ik heb weleens een column geschreven over de Koranschool waarop ik acht jaar heb gezeten, en noemde de juffrouw daarin een Koranschoolteef, dat doe je dan wel bewust. Heb ik van de kleine grootmeester Youp van ’t Hek geleerd.”

Van Roosmalen: “Mij verbaast het soms echt wel dat een column zoveel bij een ander kan losmaken. Ik schreef er laatst een over Jack van Gelder, dat ik blij was dat hij stopte. Eerlijk gezegd had ik niet één argument waarvan je zegt: goh, daar haal je Jack van Gelder mee onderuit. Dus ik was er helemaal niet trots op. Maar mijn verbazing was wel groot…”

Buwalda: “Dat Jack helemaal gek werd.”

Van Roosmalen: “Ja, Jack werd helemaal gek. Hij heeft me gesms’t dat ik een loser ben. Hij schreef: wat ben je toch een zielepoot, och och och wat wilde je me graag interviewen voor de VARAgids, maar dat wilde ik niet vanwege jou, gek hè, mafkees? Echt zo.”

Buwalda: “Jezus, die laat zich wel kennen. Maar zo werkt het. Zodra je een mening hebt, komen mensen in actie. Dat spreekt iets in ze aan, dat is de terreur van de democratie van de mening.”

Van Roosmalen: “Ja, ik heb heel veel stukjes geschreven die ik mooi vond, bijna geen reactie. Maar als je een mening hebt, of als je iemand een lul vindt…”

Buwalda: “Dan zijn de rapen meteen gaar.”

Van Roosmalen: “Ja, bij meningen, maar ook bij sentimentele dingen. Dat vind ik nog wel het aller-, allerergste. Waar ik echt een enorme hekel aan heb, is de larmoyante column. Mensen die al het wereldleed op hun rug nemen en er een voorraad zieke, gebrekkige familieleden op nahouden. ‘Herkenbaar’ zeggen mensen dan. Daar kan ik gewoon niet tegen! Maar ik ben de enige, dat wordt enorm gewaardeerd.”

Buwalda: “Het is esthetisch niet fraai. Het is lelijk.”

Van Roosmalen: “Ja, lelijk. Dan moet je het daar ook van hebben. Dan heb je dus bij wijze van spreken een zieke broer en dan is dat jouw winning point. Jouw deur naar succes is die zieke broer. Dan moet je eens goed nadenken waar je eigenlijk mee bezig bent. Ik hou zelf meer van columns, of ze nou geslaagd zijn of niet, waarin mensen iets meer hun nek uitsteken.”

Buwalda: “Het moet of een rabiate mening bevatten, of iets zijn wat gevoelens opwekt die gedeeld kunnen worden.”

Van Roosmalen: “Precies, gevoelens die gedeeld kunnen worden. Als je een zieke moeder hebt, moet dat wel erg zijn. Ze willen niet lezen dat je blij bent dat je moeder ziek is.”

Buwalda: “Nee precies, dan krijg je doodsbedreigingen.”

Bouzamour: ‘Ebru Umar was een week lang kwaad op mij. Tja, wie klappen uitdeelt, moet ook kunnen incasseren.’

Bouzamour: “Zonder dat ze daadwerkelijk iets van de situatie weten.”

Buwalda: “Dus geen reacties is eigenlijk goed nieuws. Ik vind het een goed teken als er niet gereageerd wordt.”

Worden jullie wel steeds makkelijker met reacties?

Buwalda: ”Jawel. Maar in het begin schrok ik nog wel als ik Twitter las. Ik ben daar echt gruwelijk beledigd.”

Bouzamour: “Ik word iedere zondagochtend nadat mijn column online is komen te staan door dezelfde rechtse rakkertjes op de korrel genomen. Iedere Fucking Week. Dat is toch niet normaal?”

Van Roosmalen: “Of dat ze je uiterlijk afkraken, dat heeft me wel geraakt.”

Bouzamour: “Ik krijg heel veel te horen dat ik een flikker ben, een nicht met een kutkapsel.”

Buwalda: “O. Bij mij schreven ze: ‘Johnny Cash die na dertig jaar is opgegraven.’”

Van Roosmalen: “Bij mij is het: ‘De kist lonkt.’ Het grappige is dat zij dus eigenlijk meer kwetsen dan jij in je columns ooit hebt gedaan. Want dat soort dingen zet ik niet op papier.” Hoe weet je of een column goed is?

Bouzamour: “Dat is een goede vraag.”

Buwalda: “Als ik hem zelf goed vind.”

Van Roosmalen: “Ja, dat vind ik ook het criterium. En dat gebeurt niet eens zo heel vaak.”

Buwalda: “Ik weet het pas de volgende dag eigenlijk. Als ik hem inlever weet ik nog niet zeker of ik hem zelf goed vind.”

Van Roosmalen: “Het valt mij sowieso altijd heel erg tegen als je jezelf terugleest. Ik verafschuw ook mensen die zeggen: ‘O, ik vind het zo héérlijk om te gaan schrijven.’ Dat vind ik een onnatuurlijk iets.”

Buwalda: “Dat is liegen.”

Van Roosmalen: “Ja, liegen is het!”

Bouzamour: “Ik sta soms te popelen om te schrijven.”

Buwalda: “Ik heb nog nooit gehad dat ik zin had om te schrijven.”

Bouzamour: “Echt waar? Ik wel. Heel vaak zelfs. Dan heb ik heel veel plezier.”

Buwalda: “Ik heb het wel eens geturfd. Je hebt gelukkige en ongelukkige columns. Ik heb er in totaal nu 108 geschreven en er zijn er nog geen twintig van de 108 gelukkig. In de zin dat ze makkelijk tot stand komen. Ik ga altijd wel een keer dood tijdens het schrijven.”

Van Roosmalen: “Ik stel mezelf ook altijd zulke hoge eisen dat ik er niet aan kan voldoen. Die van morgen vind ik bijvoorbeeld weer mislukt. Omdat ik hem eigenlijk niet grappig vind. En ik vind wel dat hij grappig moet zijn.”

Bouzamour: “Maar dat lukt jou over het algemeen toch aardig?”

Van Roosmalen: “Jawel, maar soms ook niet. En ik heb een karakter dat wat langer stilstaat bij de keren dat het niet lukte dan bij de keren dat het wel lukte.”

Buwalda: “Ik kan mijn columns soms ook heel erg haten. Deze maand komt mijn columnbundel uit en soms lees ik ze terug en denk ik echt dat ik een jaar lang in een soort pseudowereld heb geleefd.”

Van Roosmalen: “Haha!”

Buwalda: “Dat duurt dan een uur of zo en daarna kom ik weer tot rust. Maar die vertwijfeling vind ik heel naar. Dat is bijna manisch. Soms denk je: alles is slecht, en een dag later is alles fantastisch. Heb jij dat niet?”

Bouzamour: “Af en toe heb ik dat. Dan ben ik helemaal verliefd op mijn werk, en de andere dag denk ik: flikker een eind op.”

Van Roosmalen: “Ik baal er ook van dat ik het schrijven van mijn columns niet kan plannen. Ik heb sinds een aantal weken dus een kind, en dan plan ik de column tussen acht uur en twaalf uur te schrijven. Maar zo werkt het dus niet. De eerste letter staat er dan pas om tien voor twaalf op.”

Buwalda: “Haha, ja zo werkt het. Ik heb ooit een keer besloten om een reservecolumn te maken, maar die zet ik dan meteen de eerste de beste keer in. Dat is ook de charme van het columns schrijven. Het moet onder druk. Je moet tijdens het schrijven doodgaan.”

Buwalda: Columns schrijven moet onder druk. Je moet tijdens het schrijven doodgaan.

Van Roosmalen: “Ik lever hem ook altijd op het allerlaatste moment in.”

Buwalda: “Ik ook. Ze staan dan echt al bij de drukkerij. Ik heb ook nog nooit een streamer boven aan de voorpagina gehad zoals andere columnisten dat hebben, omdat die krant dan al weg is.”

Als je kapotgaat tijdens het schrijfproces, waaraan dan?

Buwalda: “Bij mij zit altijd op een derde een soort las in de column. En die overgang kan mij soms twee uur kosten. Dan zit ik helemaal vast en scheld ik alles en iedereen uit.”

Van Roosmalen: “O, dat doe jij dus ook?”

Buwalda: “Ik roep een paar keer per week over het schrijven van een column dat ik het nooit meer ga doen. Oprecht. ‘Waarom?!’ zit ik dan keihard te schreeuwen. ‘Wat is dit voor kutzooi! Waarom doe ik dit überhaupt?’ En dan is het klaar en komt er een soort verlossing en is het geluk ook onmetelijk. Maar hebben jullie weleens gechoket? Dat het gewoon niet lukte? Ik heb één keer niet geleverd.”

Bouzamour: “Nee!”

Van Roosmalen: “Dat heb ik nog nooit gedaan. Ik heb wel slechte dingen geleverd.”

Bouzamour: “Je kunt niet altijd in de kruising schieten.”

Buwalda: “Ja, maar dat wilde ik niet. Ik vond het zo slecht dat ik dacht: dan lever ik maar niet.”

Van Roosmalen: “Maar hoe gaat dat dan, als je niet levert?”

Buwalda: “Dat viel me dus heel erg mee, dat vond ik heel gevaarlijk om te ontdekken. Ze zeiden: ‘O joh, is helemaal geen probleem.’ Ik hing bijna huilend aan de telefoon. Nu word ik ontslagen, dacht ik. Einde verhaal. Maar dat was niet zo. Ze zeiden: ‘Is niet zo erg hoor, dat overkomt Remco Campert ook weleens.’”

Van Roosmalen: “Echt waar?!”

Buwalda: “Maar dat was eens en nooit weer. Voor mij was dat een regelrechte nederlaag.”

Lezen jullie de column de volgende dag in de krant altijd terug?

Bouzamour en Van Roosmalen: “Nee, nooit.”

Buwalda: “Ik zit hem de hele dag terug te lezen. Hij ligt naast me als ik zit te werken aan mijn roman, en dan gaat het echt zo: (kijkt steeds even naar rechts en roept dan enthousiast) hé! Maar dat duurt bij mij één dag. Daarna hoef ik hem niet meer te zien. Ik moet even ontgiften, even afkicken van die column. Ik ga er zo diep in, ik ben half gek als ik klaar ben. Ik ben de psychose nabij na het schrijven van een column.”

Je zou denken dat dat minder is als je een roman hebt geschreven waarvan 350.000 exemplaren zijn verkocht.

Van Roosmalen: “Ja, wat kan het je nog schelen?”

Buwalda: “Het enige wat ik kan, is schrijven. Meer heb ik niet. Ik kan op alle fronten in het leven falen, behalve met iets wat geschreven is in drukinkt. Dat moet gewoon goed zijn. Ik heb ook een heel ander idee gekregen over columns schrijven sinds ik het doe. Het is heel moeilijk. Bepaalde columnisten heb ik hoger zitten dan de meeste romanschrijvers.”

Bouzamour: “Het is totaal anders. Ik vlieg meer uit de bocht in een column dan in mijn boek.”

Buwalda: “Ja, je bent eigenlijk de chauffeur en de bijrijder in een rally.”

Bouzamour: “Maar soms zit je ineens in een soort winning streak. Hebben jullie dat ook weleens? Dat je één of twee maanden alleen maar voltreffers hebt?”

Van Roosmalen: “Ja. Maar ook andersom. Ik heb ook weleens gehad dat ik het twee weken waardeloos vond.”

Buwalda: “Haha, dat is kut.”

Van Roosmalen: “Ja. Dan ga ik me ook gedragen als een waardeloos iemand.”

Buwalda: “Ja, je bent een beetje wat je maakt. Die column is eigenlijk een soort verlengstuk van jezelf, daarom is het zo belangrijk. De columns zijn meer mijzelf dan ik.”

Van Roosmalen: “Ja, ik word dan ook chagrijning. Wat ben ik toch een lul, denk ik dan.”

Buwalda: “Mislukt.”

Buwalda: ‘De columns waar ik het meest van hou, zijn meningloos en tijdloos.’

Van Roosmalen: “Dan lees ik af en toe wat van anderen en daar kan ik me dan ook aan ergeren.”

Buwalda: “Ik kan ook wel jaloers op anderen zijn. Een slechte column van een ander is best prettig. Op zijn tijd.”

Bouzamour: “Hebben jullie trouwens favoriete columnisten?”

Buwalda: “Ja. Martin Bril toch nog, Peter Middendorp en Max Pam. Sylvia Witteman. De columns waar ik het meest van hou, zijn meningloos en tijdloos. Ik kan me een column van Remco Campert herinneren waarin hij beschrijft hoe hij er bij de kassa achter komt dat het netje sinaasappels ineens vastzit aan het knoopje van zijn overhemd en hij het er niet meer af krijgt. Waarna hij ergens in een kantoortje wordt neergezet waar de bedrijfsleider het loshaalt. Dat was een hilarisch verhaal. Daar is niets actueels aan. Het zou morgen kunnen verschijnen, terwijl het al twintig jaar oud is. Zo’n column vind ik het hoogst haalbare. Ik kan ook wel jaloers zijn op columnisten die de spijker op het juiste moment op de kop slaan, maar dat is voor mij niet weggelegd.”

Van Roosmalen: “Voor mij ook niet. Ik vind Nico Dijkshoorn echt vaak goed. En Arjen van Veelen vond ik goed. Rob Wijnberg ook. En mijn eigen vriendin (Eva Hoeke, de Volkskrant – red.) vind ik ook goed, en dat vond ik al voordat ik wat met haar kreeg.”

Buwalda: “Dat is lief.”

Van Roosmalen: “Dat is ook echt waar.”

Buwalda: “Ik vind mijn vriendin (Suzanne Rethans, JAN – red.) ook goede columns schrijven, anders zou ik ook niet met haar kunnen zijn.”

Van Roosmalen: “Nee, je gaat toch niet met iemand die slechte columns schrijft?”