Spring naar de content
bron: Ilvy Njiokiktjien

Wat doe ik hier? Ik wil naar huis!

Bij gewone stervelingen bederven zaken als ongedierte, ranzige kipkluifjes of bijnadoodervaringen al snel de ideale droomvakantie. Maar voor schrijvers is het allemaal materiaal. Auteurs Tommy Wieringa, Esther Gerritsen en P.F. Thomése over reizen en schrijven. ‘Je hoeft tegenwoordig echt niet meer ergens naartoe om erover te kunnen schrijven. Met een beetje inlevingsvermogen en Google Earth kom je er ook.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Nathalie Huigsloot

Met verbijstering ziet hij hoe naast zich op de achterbank Vic zit te genieten van elk moment in dit nieuwe, onbekende land. Zij wel. Ze laat zich overweldigen door de hitte, de stoffige aarde, de ongeremde lichamelijkheid waar ze in terecht zijn gekomen en die in niets herinnert aan thuis. Hij benijdt haar vermogen om vrij te kunnen zijn, zich te verliezen. Hij verliest zichzelf nooit. Hij blijft altijd met zichzelf opgescheept, waar hij ook is.’ Uit: De onderwaterzwemmer van P.F. Thomése

Herkennen jullie zijn gevoel als jullie op reis zijn?

Esther Gerritsen: “Ik vraag me überhaupt in elke nieuwe situatie altijd af: wat zijn hier de regels? Wat is hier de bedoeling? En in het buitenland, op reis, is dat helaas een soort XL-ervaring. Dan kan ik echt denken als iemand raar kijkt: misschien is het dragen van blauwe schoenen hier heel beledigend. Alles kan.” 

Frans Thomése: “Wat voor mij reizen lastig maakt, is dat je je routines verliest. Zorgvuldig opgebouwde vanzelfsprekendheden die je moet prijsgeven. Sommige mensen vinden dat heerlijk. Die kunnen niet wachten uit hun gevangenis te stappen en vrij te zijn. Ik vind het omgekeerde. Ik ben thuis vrij en een gevangene in vliegtuigen, bussen en huurauto’s.” 

Gerritsen: “Ik vind de huurauto nog wel een van de fijnste manieren van reizen. Want dan heb je toch een soort beschutting. Het is een minihuis waarmee je op reis bent.” 

Thomése: “Dan kun je net doen alsof er niks aan de hand is.” 

Gerritsen: “Ja.”

Welke routines mis je als je op reis bent?

Thomése: “Nou, eigenlijk de routine van onzichtbaar zijn. Wij schrijvers verdwijnen over het algemeen het liefst in onze bladzijdes. Daar vinden we onze vrijheid. En als jij je onderwerpt aan het regime van allerlei gewoontes, verplichtingen, voorschriften en verwachtingen, dan raak je dat kwijt. Als ik op reis ben, kan ik echt niet wachten tot ik in een hotel mijn laptop kan openklappen. Dat vind ik dan toch hét moment.” 

Gerritsen: “Ja, dat is het lekkerst.” 

Tommy Wieringa: “Waar voor mij het reizen aanvankelijk over ging, was om te verdwijnen. Toen ik 21 was, trok ik voor een half jaar door Zuid-Amerika. Via Venezuela ging ik op een gegeven moment met de boot naar Aruba, waar ik ben opgegroeid, en daarna naar Curaçao. Wat ik toen ongelooflijk prettig vond, was dat niemand wist waar ik was. Dat ik onder de radar was. Ik kon links of rechts gaan, niemand die het wist. Toen voelde ik me echt ontstegen aan de wereld, terwijl ik er toch middenin was. De laatste keer dat ik dat gevoel had, was toen ik voor mijn meest recente roman naar Oekraïne ging. Op een gegeven moment zag ik al die puntjes bereik op mijn telefoon wegvallen. Toen had ik na lange tijd weer even die sensatie van totale onvindbaarheid.” 

Thomése: “Reizen als jeugdige is natuurlijk iets heel anders dan nu, hè. Ik ben al 57, dus het valt allemaal iets anders dan toen ik twintig was.” 

Wieringa: “Maak je nog wel dezelfde soort reizen?” 

Thomése: “Nee, natuurlijk niet, want ik mis de kinderen. En als ik mijn kinderen bij me heb dan mis ik mijn thuis. Het is altijd gedoe. Reizen is voor mij altijd heel veel gedoe en op zijn best heb je nergens last van.” Wieringa: “Ja, je voelt je zo vaak ellendig onderweg. Ik vind het echt een uitvergroting van al je klachten als je alleen bent en ver weg. Je denkt dat je jezelf kan achterlaten, maar het is juist een verheviging van alle kwalen.”

Ik ben heel veel naar Amerika geweest en dan alleen maar rijden, rijden, rijden. Ik hou zo van autorijden

Esther Gerritsen

Welke kwalen verhevigen?

Wieringa: “Vroeger waren het andere dingen, maar momenteel zie ik vooral insluipers en zo. Dat heeft toch met die kinderen te maken. Het zijn nu minder angsten over mezelf, ze zijn meer verplaatst naar dierbaren. Eigenlijk een soort buitenboorddoodsangst.” 

Thomése: “Je bent natuurlijk op verschillende leeftijden verschillende mensen. Ik ben ook die jongen met zijn rugzak on the road geweest en ik ben nu een family man die zijn gezin weer veilig thuis probeert te krijgen. Ik weet nog, ik was twintig, en begon mijn allereerste grote reis in Toronto bij mijn oom. Heel voorzichtig. Vanuit daar ging ik met de bus naar New York. Dat was toen al een echt cowboygevoel. Uiteindelijk kwam ik in een goedkoop hotel terecht waar ik de kamer deelde met een paar anderen, waaronder een Fransman die de hele tijd foto’s van zijn kinderen uitstalde bij onze spullen. Dan barstte hij in tranen uit en bleef maar huilen. Zó’n treurige man. Zo’n man ben ik eigenlijk zelf geworden.” 

Wieringa: “Kinderen zijn echt de dood voor het reizen. Die van mij zijn nu drie en vijf, en ik wil helemaal niet meer twee weken of een maand weg, laat staan drie maanden. Elke keer zeg ik weer: ‘Ik ga nooit meer zo ver weg.’ En toch zat ik vorige week in Sydney vanwege een festival. Gekkenwerk. Wat doe ik hier? Ik wil naar huis!” 

Gerritsen: “Ik ging vorig jaar naar Buenos Aires en het was voor het eerst na de geboorte van mijn kind dat ik zo ver alleen vloog. Nou, ik heb gehuild tijdens het opstijgen en gehuild toen we landden. Ik had zo’n sterk gevoel van: ik wil hier niet zijn. Je voelt de afstand van je geliefde en denkt: dit is te ver. Niet te doen.” 

Wieringa: “Je zit hier dus eigenlijk aan tafel met een volstrekt voor het reizen verloren gezelschap.” 

Thomése: “Sentimentele ouders.” 

Gerritsen: “Het zijn niet eens neurotische fantasieën over neerstorten of zo, maar ik voel gewoon lichamelijk dat ik niet zo ver van haar vandaan wil zijn. Ik was ooit op reis toen mijn broer ziek werd. Ik was in Spanje en hoorde dat hij kanker had en heel snel geopereerd moest worden. Toen waren we even vertwijfeld. Wat doen we? Gaan we meteen terug? Eerst reden we nog een dagje door, tot ik lichamelijk gewoon voelde dat ik de andere kant op moest. Het gaat echt om de afstand, niet om de lengte in tijd. Want ik zie mijn dochter wel vaker langer niet, ik heb coouderschap met mijn ex-man, dus ik zie haar om de week een hele week niet, en ik was niet eens een week in Buenos Aires.” 

Thomése: “Ik heb dat een keer ervaren toen mijn vader gestorven was. Mijn moeder had net een reis geboekt, ging mijn vader ineens dood. Zonde om die reis af te zeggen, was de teneur, en: misschien is het juist ook wel goed. Nou, dat was het helemaal niet. We gingen naar een huisje van een dominee, ergens in een suburb in het zuiden van Londen. Met mijn zusjes, mijn moeder, en ik had mijn toenmalige vriendin bij me. Maar daar had ik zo’n hekel aan gekregen. Doordat mijn vader dood was had ik genoeg van haar gezeur. Waar bemoei jij je mee? dacht ik steeds. Toen heb ik het op die boot heen al uitgemaakt.” 

Gerritsen: “Wie maakt het nou uit op de heenweg op vakantie. Dat is echt een timing van…”

 Thomése: “Dat was een spontane daad. En toen kwamen we daar bij die dominee en kregen we de eerste nacht allemaal jeuk. En de tweede nacht bultjes. Hadden we allemaal schurft. En mijn moeder die… Ja, die is nogal… Nou ja, niet iemand die graag met schurft geassocieerd wil worden. We hebben twee weken lang zitten krabben, heel vies, maar we mochten het aan niemand vertellen.” 

Wieringa: “En nu vertel jij in HP/De Tijd dat je moeder de Engelse schurft heeft gehad.” 

Gerritsen: “Maar had jij ook dat het heel gek voelde om daarna zo ver op reis te gaan?” 

Thomése: “Ja, dat was heel raar. Die reis was oorspronkelijk ook voor hem geboekt, dus het was een totaal pijnlijk en heel slecht idee. En dan de hele tijd die exvriendin er nog bij. Ik weet nog dat ik aan die railing heb gestaan en haar nog net niet erover heb gegooid.”

Hebben jullie veel neurotische trekjes als jullie reizen?

Thomése: “Vliegtuigangst was voor mij wel de grootste eigenlijk. Dus het neerstorten. En ik heb ook nog steeds dat als ik in de auto stap, ik overtuigd ben dat ik ga verongelukken. Ik zorg daarom altijd voor een paar sms-berichten aan mijn vrouw, die ook nog gelezen kunnen worden als het te laat is.” 

Wieringa: “Al die bezweringen. Ik was woensdagnacht in Abu Dhabi en sms’te toen iets aan mijn moeder waarvan ik zeker wist dat als het vliegtuig zou neerstorten, zij de laatste regel als ‘profetisch en troostend’ zou opvatten. Ik vind het maar een krankzinnige toestand, dat vliegen. Ik ben me altijd erg bewust van de leegte die aan mijn zolen trekt. Dat wordt extra geactiveerd door recente rampen.” 

Thomése: “Ja, het is een slecht jaar voor luchtreizen.” 

Wieringa: “Afschuwelijk ja. Ik had trouwens wel een heel goede vlucht. Ik had een blauwe KLM-deken om me heen gewikkeld en zat als een mummie ingepakt te slapen. En toen ik wakker werd, vond ik een KLM-papiertje aan mijn computer gekleefd, met de tekst: ‘Als je net zo leuk bent als je schrijft…’ en dan een 06-nummer en ‘#durftevragen’. Opeens was het hele vliegtuig een soort casino van erotische mogelijkheden. Het kon iedereen zijn. Ik hoopte natuurlijk heel erg dat het de wel zeer aantrekkelijke stewardess was die me bij binnenkomst had begroet.” 

Thomése: “Of het was een vent die jou wou naaien.” 

Wieringa: “Ik heb alleen maar een beetje om me heen gekeken en verder niks. Zo’n briešfje is leuk, maar alles wat daarna komt is lullig.”

Hoe reislustig ben jij, Esther?

Gerritsen: “Ik ben voor mijn werk op veel verre en rare plekken geweest waar ik anders nooit naartoe zou zijn gegaan. Chili, de Filipijnen, het zijn echt belachelijke plekken waar je als schrijver voor literaire festivals wordt uitgenodigd. Maar tot mijn achttiende ben ik niet verder geweest dan het Drielandenpunt. De eerste keer dat ik vloog was ik 21. Maar ik wilde dat wel altijd als kind. Ik had zo’n romantisch beeld van reizen, maar de eerste keren dat dat gebeurde vond ik het allemaal doodeng. Ik kan me de eerste keer dat ik alleen op vakantie ging, naar Schotland, nog goed herinneren. Mijn moeder zei: ‘Je moet wel elke dag bellen.’ Wist zij veel dat het heel ingewikkeld is om daar een telefooncel te vinden. Dus ik was eigenlijk de hele reis ongerust dat mijn familie ongerust zou zijn.” 

Wieringa: “Jezus, Esther. Je hebt zo’n ingewikkeld leven.” 

Gerritsen: “Ik vind eigenlijk vooral het onderweg zijn heel leuk, en dan in een auto. Ik ben heel veel naar Amerika geweest en dan alleen maar rijden, rijden, rijden. Ik hou zo van autorijden.” 

Thomése: “Het is vele malen beter dan de trein. Ik wilde door die treinen op een gegeven moment niet meer naar lezingen. Ik word er zo depressief van. Toen ik voor het eerst met de trein naar Parijs ging, was dat een erotisch avontuur. Dan fantaseerde je: wat gebeurt er in die andere compartimenten? Je voelde je een soort kosmopoliet als je in zo’n gangpad een sigaretje stond te roken. Dat is helemaal weg. Als ik voor een lezing word uitgenodigd, zeggen ze: ‘Ga lekker met de trein. Dan kun je wat lezen.’ Nou totaal niet, ik zit daar helemaal op van de zenuwen en mensenhaat door al die ellendelingen die telefoneren en vreten.” 

Gerritsen: “Dat heb je allemaal niet met autorijden. In Amerika kun je van het onderweg zijn je vakantie maken. Dat vind ik echt zo geweldig. Ik had vroeger ook altijd discussies met mijn toenmalige man omdat ik nooit wilde stoppen. Ik wilde gewoon geen pauzes nemen.” 

Thomése: “Ik vind het wel typisch, Esther. Jij bent een totale neuroot eigenlijk. Ik ook. En wij houden allebei van Amerika. Amerika is natuurlijk een land van neuroten. Neuroten hebben het ook ontworpen. Alles is daar hetzelfde. Je hebt bijvoorbeeld overal hetzelfde motel, en ook die steden zien er min of meer hetzelfde uit. Waar je ook heengaat, elke keer kom je weer thuis.” 

Is het makkelijker om af te zien op reis omdat je dan denkt: goed materiaal voor mijn boek!

Gerritsen: “Dat is de enige manier om ermee om te gaan als de situatie vervelend is. Om het dragelijk te maken, kun je denken: we kunnen het in ieder geval nog gebruiken.” 

Thomése: “De laatste wat wildere reis die ik maakte was in Shanghai vanwege mijn boek Het bamischandaal. En dan zit ik met één oog mijn verhaal al te registreren. Ik zit mijn personages als het ware voor te doen wat zij dadelijk op de bladzijde moeten gaan doen. En dan geniet ik ineens van de grootste grove vuiligheid en smeerlapperij, want die kan ik gebruiken. Chinezen kunnen echt ontzettend vieze dingen op een heel vieze manier eten, en daar kan ik op zo’n moment dan van genieten. Terwijl, als ik normaal met mijn vrouw zou zijn, zou ik zeker toch maar naar zo’n leuk, trendy restaurant gaan. En nu heb ik daar allerlei heel ranzige kippendingen zitten eten.” 

Gerritsen: “Ja, alles is te doen als het research is.”

Chinezen kunnen echt ontzettend vieze dingen op een heel vieze manier eten, en daar geniet ik op zo’n moment dan van

Frans Thomése

Huist er ook wel een beetje een Columbus in jullie? Dat je iets wil ontdekken wat niemand eerder heeft gezien.

Wieringa: “Ik heb daar vroeger wel onder geleden, ja. Dat de wereld al gekoloniseerd was en dat alles al gezien was. Ik ben blij dat ik daar op een gegeven moment van verlost was. Maar in Ethiopië kun je nog wel echt goed verdwalen, dat is een fantastisch land. Met een Engelse vriend trok ik dagenlang door het Simien-gebergte, leeg en schoon. Op een gegeven moment stuitten we daar op een radeloze vader met een zoon. Hij zag onze huidskleur en dacht: doktoren! Die jongen had een gat in zijn hoofd, echt, je keek gewoon op het kloppende weefsel.” 

Thomése: “Zaten er ook vliegen op?” 

Wieringa: “Ja, dan voel je jezelf echt voor lul staan, hoor, dat je niks weet en niks kunt. Ik heb het maar volgegoten met jodium en er een pleister overheen geplakt.” 

Thomése: “Wat zoek jij als je zo’n reis boekt?” 

Wieringa: “Ik was niet zozeer op zoek, maar heb wel iets gevonden. Iets wat volgens mij mijn schrijven heeft gered. Want ik schreef romans die tamelijk autobiografisch waren en zat daarin muurvast. Het was al mijn derde roman die ik toen aan het schrijven was. Ik was onderweg in Ethiopië, door de Ogaden-woestijn, een soort hete hel, en gezeten op zakken suiker zag ik iedereen qat kauwen. En toen werd mij dat ook aangeboden. Dat moet je in je wangen stoppen en daar eindeloos op kauwen, langzaam treedt er dan een onaardse vrede in je brein. Ik keek uit over de steenwoestijn. Het was niet een visioen. Het was veel te helder. Maar toen heb ik een heel sterk inzicht gehad in hoe het nu verder moest en wat ik met fictie zou aankunnen in plaats van altijd maar weer de tredmolen van het autobiografische. Thuis heb ik de hele boel weggeflikkerd en ben opnieuw begonnen. Voor mij is het echte schrijven daar begonnen. Ik was er niet naar op zoek, maar ik dank god op mijn blote knieën dat het is gebeurd.”

Moet je ergens zijn geweest om er goed over te kunnen schrijven?

Thomése: “Niet per se. Voor Het bamischandaal ben ik dus wel naar China gereisd, omdat ik in dat boek met stereotypen speelde, en dan wil ik wel de werkelijkheid erachter kunnen gebruiken. Ik wil dat je ziet dat ik niet alleen maar van die poepchinezen opvoer als een soort infantiel gedrag, wat het ook wel is, maar dat er tegelijk een geraffineerd literair spel met betekenissen wordt gespeeld, waardoor je niet meer weet wat ‘echt’ is en wat niet. Maar bij die Afrikaanse episode in De onderwaterzwemmer piekerde ik er niet over om erheen te gaan. Want dat weet ik zeker: als ik dat doe kom ik met al die ellende in aanraking en dan weet ik de uitkomst daarvan wel: dan gaat dat een veel te grote rol spelen in mijn boek.” 

Wieringa: “Ja, want je research moet een plek krijgen, want je gaat goddomme niet voor niets naar Afrika.” 

Gerritsen: “Tom Waits zei ooit: ‘Ik maak typische New Orleans-muziek, maar ik ben er nog nooit geweest. Ik ga er ook niet naartoe, want ik maak het voor mensen die ook een beeld van New Orleans hebben zonder er te zijn geweest.’” 

Wieringa: “Maar dat is wel leuk aan deze tijd, je hoeft er tegenwoordig ook echt niet meer naartoe te gaan. Als je een beetje inlevingsvermogen hebt en een goede internetverbinding…” 

Thomése: “Ja, Google Earth. Daarmee heb ik het ook gedaan.” 

Wieringa: “Ik ben in Turkmenistan geweest, maar toen heb ik niet goed opgelet, dus ik had eigenlijk niets aan die ervaring. Vervolgens had ik voor Dit zijn de namen een Turkmeens landschap nodig en ben ik gewoon gaan inzoomen. Op een gegeven moment vond ik een plaatsje aan het meer van Kara Bogaz, een paar huisjes, er valt niet te leven daar. Ik kon op die hutten inzoomen. En ook de omgeving kon ik zo beschrijven.” 

Thomése: “Dat heb ik ook gedaan voor De onderwaterzwemmer. Ik had een dorp bij een rivier nodig, dus toen heb ik er gewoon eentje gekozen, daar zijn allemaal foto’s van, hè.”

De mannelijke hoofdpersoon in De onderwaterzwemmer is erg achterdochtig. Worden jullie door al jullie reiservaringen wantrouwender of goedgeloviger?

Thomése: “Ik begin altijd met wantrouwen. Ook aan dit interview. Nu ben ik allang weer goedgelovig, ik laat veel te snel dat wantrouwen varen. Daar word ik straks vast voor gestraft als dit gesprek in druk verschijnt.” 

Gerritsen: “Ik vind alles van tevoren een slecht idee en daarna loop ik voorop in de polonaise.” 

Thomése: “Ik ben ook heel snel met een vingertje te lijmen.” 

Wieringa: “Ik word steeds goedgeloviger, maar dat komt ook omdat de wereld zich momenteel aan mij voordoet als een heel welkome, aangename plek. Ik ben dit jaar dertien keer onderweg voor vertalingen, en overal word ik op de luchthaven ontvangen door een man met een bord met mijn naam erop. Ik heb echt een geperverteerd idee van de wereld. Dat je denkt dat iedereen het leuk vindt om je te zien.” 

Gerritsen: “Zoals Doutzen Kroes, die tegen haar agent zei dat in New York iedereen zo aardig is, want iedereen helpt haar altijd haar boodschappen dragen.” 

Wieringa: “Ja, je hele wereldbeeld wordt verpest. Ik snak ernaar om weer eens naar een echt rotland te gaan, waar je als een hond behandeld wordt.” 

Gerritsen: “Ik was vroeger wel naïever dan nu. Toen ik studeerde ging ik in mijn eentje naar een naaktstrand en dat liep nooit goed. Maar ik dacht steeds weer: dat moet toch gewoon kunnen, jongens? En dan was er weer een of andere griezel die me belaagde waarop een ander zei: ‘Kom maar bij mij liggen. Ik bescherm je wel.’ En dat was dan nog erger. Of dat ik aan heel enge mannen mijn nummer gaf, en dan niet het verkeerde durfde op te schrijven.” 

Thomése: “Ik ben ook weleens bij een vreemde meneer in de auto gestapt omdat die zei: ‘Ik kan je wel rondrijden door Washington, want in de oorlog ben ik nog een van jullie bevrijders geweest en ik heb heel veel Nederlandse vrienden.’ Toen reden we helemaal naar een buitenwijk met een flatgebouw. Toen ik daar binnenkwam, voelde ik al: ik heb hier niet zo heel veel zin in. Hij woonde duidelijk alleen. Ik had gedacht: een oudere man is vast een gezellige familieman, maar het bleek een oude, doortrapte gay, die de hele tijd opperde: je kunt hier wel blijven, niks niet naar je hotel, we gaan eerst wat eten. Ik had geen idee waar ik was, dus ik kon niet alleen terug. Uiteindelijk gingen we naar het vuurwerk kijken, het was Independence Day, en ben ik ervandoor gerend. Toen kwam hij me nog achterna, heel vervelend. Maar mijn beeld van een homofiel was gekleurd door een jongen die bij ons achter woonde. Die liep altijd op hoge hakken, had zijn haar opgestoken en stal bh’s van de waslijnen. Dat was mijn idee van homoseksualiteit. Heel geperverteerd. Zo’n keurige middelbare man had ik helemaal niet voor homo aangezien.”

Als je bekend bent, wordt je hele wereldbeeld verpest. Ik snak eigenlijk wel weer eens naar een echt rotland

Tommy Wieringa

Wat is het engste dat jullie op reis is overkomen?

Wieringa: “Mensen. Ja, nee serieus. Mensen zijn natuurlijk veel enger dan dieren, veel enger dan ratelslagen en giftige spinnen. Ik ben een keer echt aan de dood ontsnapt. Ik heb dat nooit opgeschreven, want heroïsche reisverhalen, daar houden we hier niet van. We hebben hier een rijke traditie van reisverhalen waarin alles mislukt. Ze nemen altijd een soort slapstickachtige wending. Vergeten koffers, gemiste vliegtuigen. Die lulligheid zit echt vervelend diep erin, met als hoogtepunt Bob den Uyl. Echt dappere, heroïsche reisschrijvers hebben we niet.” 

Thomése: “Alleen Cees Nooteboom neemt zich serieus, maar die moet naar Duitsland uitwijken, want hier wordt dat niet gewaardeerd. In Nederland vinden we dan toch van: hé, doe maar normaal.” 

Wieringa: “Anyway, het was in GuatemalaStad. Ik kwam terug uit El Salvador en liep ’s nachts over straat naar het huis van een vriend toen er jongens vanuit een rijdende auto stenen naar mijn hoofd gooiden. Ik stak een middelvinger op. Zij reden door en ik zag voor me – ik heb soms van die heldere momenten – hoe zij om de hoek driemaal rechtsaf zouden slaan om zo weer ter hoogte van mij uit te komen en me te grazen te nemen. Ik had een Buck knife bij me, een goed zakmes, en daarmee ben ik onder een lantaarnpaal op een vluchtheuvel gaan staan. En inderdaad, even later zag ik twee lichten die vanuit de zijstraat op me afkwamen. Ik wist dat ik het zou afleggen tegen ze, maar dacht: fuck it, ik neem er in elk geval eentje met me mee. Ik ben heel uitnodigend gaan staan, zo van: kom maar. Dan staat daar een lange, kale man met een mes, ik kan me nu voorstellen dat ze dachten: misschien toch maar niet. Maar zij hadden een auto en Guatemala is vergeven van vuurwapens, dus ik dacht: ze schieten me neer. Tot mijn grote opluchting reden ze weg. Blijkbaar durfden ze de confrontatie toch niet aan door die uitzinnige vergroting van mezelf. En daarna… Ik heb een paar uur zitten trillen… Alles trilde, het kon niet meer ophouden.” 

Thomése: “Ik ben het met Tommy eens: het engste zijn toch mensen. Ik was met mijn vriend J. Kessels in de Mojave Desert op weg naar Las Vegas, in een afgelegen mariniersplaats, daar worden veel militaire oefeningen gehouden. Het is daar bepaald ongezellig, in Barstow, allemaal van die afgetrainde kleerkasten zitten zich daar vol te gooien, terwijl er geen vrouwen zijn om zich op af te reageren. En toen kwamen wij zo’n bar binnen. Zo’n bar waar je tegen van die ruggen aankijkt. En wij wilden ons niet laten kennen.” 

Wieringa: “Shot entree.” 

Thomése: “We hadden besteld en toen begonnen ze al van: jullie zijn vrienden van elkaar, hè? Ze begonnen ons voor homo uit te maken, kort gezegd. Of we het vaak samen deden en of we dat niet heel smerig vonden. En dan denk je: oké, en nu?” 

Wieringa: “Dan kan het zo ontsporen, ja.” 

Thomése: “Op een gegeven moment moesten we van al het bier en alle zenuwen toch wel even pissen, maar dat doe je ook niet samen, want dan weten ze het zeker. Toen ging mijn vriend Kessels als eerste naar de wc en ging zo’n vent erachteraan. Wat doe je dan? Ik dacht: dat moet hij zelf maar oplossen. Hij kwam weer terug. Die man had van alles gezegd, dat hij hem met zijn kop tegen die plee had kunnen beuken en of hij dat weleens had meegemaakt. Toen zijn we gered door een vent te volgen die zag dat wij daar totaal ingesloten dreigden te raken. We belandden in een bikerscafé. Ik heb me nog nooit zo tussen Hell’s Angels op mijn gemak gevoeld. Ik zat er echt van: kom maar op met die mariniers, want ik zit hier tussen deze veel engere gasten.” 

Gerritsen: “Het doet me denken aan die man op het naaktstrand die zei: schat, kom anders met mij mee.” 

Wieringa: “Van de regen in de drup. Dat je daar in Barstow in je kont geneukt wordt door een stel bikers. Eindshot. Fade-out.” 

Gerritsen: “Het gekke is, als ik zit na te denken of ik ooit op vakantie of op reis heel erg bang ben geweest, moet ik denken aan die keer dat ik hier in een illegale taxi stapte, gewoon in Amsterdam. Ik had het niet door, en ineens zat ik in een heel oud busje met twee mannen. Ik, vrouw alleen, in een busje met twee mannen, what were you thinking? Ik was zo bang. Zo bang dat ik ze ging vertellen dat mijn vader ziek was. Ik dacht: ik moet ze laten merken dat ik een mens ben. Uiteindelijk was er helemaal niets aan de hand, maar die angst heb ik op reis nog nooit gehad.” Wieringa: “In Amsterdam is het taxibedrijf wel far worse dan in Johannesburg, hoor.” 

Thomése: “Dan zijn we de hele wereld over geweest, en dan blijkt de Amsterdamse taxi uiteindelijk het gevaarlijkst.”/

Esther Gerritsen (1972): Begon als toneelschrijfster. Debuteerde in 2000 met de verhalenbundel Bevoorrecht bewustzijn. Daarna volgden zes romans: Tussen Een Persoon, Normale dagen, De kleine miezerige god, Superduif, Dorst en Roxy. Haar werk werd meerdere keren genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. Ze is de schrijfster van het Boekenweekgeschenk 2016.

Tommy Wieringa (1967): Brak bij het grote publiek door met zijn roman Joe Speedboot (F. Bordewijkprijs, 2006). Schreef verder onder andere Alles over Tristan (Halewijnprijs, 2002), Caesarion en Dit zijn de namen, bekroond met de Libris Literatuurprijs en de publieksprijs van de Gouden Boekenuil 2013. Schreef voor de Boekenweek 2014 (met als thema ‘reizen’) het Boekenweekgeschenk Een mooie jonge vrouw. Zijn reisverhalen werden gebundeld in Ik was nooit in Isfahaan (2006). Zijn werk wordt wereldwijd vertaald, onder meer in het Hebreeuws, het Koreaans en het Frans, Duits en Engels.

Frans Thomése (1958): Schreef onder andere Het bamischandaal, Izak, Schaduwkind, Vladiwostok! en De weldoener, Nergensman, Het zesde bedrijf, Zuidland en het reisverhaal Grillroom Jeruzalem. Ook in zijn nieuwste roman De onderwaterzwemmer speelt reizen weer een grote rol. Zijn werk is veelvuldig genomineerd en bekroond met onder meer de AKO Literatuurprijs en de Bob den Uylprijs (voor beste reisverhaal), en is in meer dan twintig talen vertaald.