Spring naar de content
bron: anp

Bloedverwanten: Frits en Barbara Barend

Samen interviewden Barend & Barend bij de inmiddels opgeheven zender Het Gesprek, samen leidden ze de talkshow Barend & Barend bij RTL 7. Sinds 2009 maken Frits Barend (februari 1947) en Barbara Barend (juni 1974) de sportglossy Helden. Samen. Onafscheidelijk en vol energie. De Barends doen het op hun eigen manier: rechtsom.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie

Barbara Barend: “Als kind ging ik niet slapen voordat ik een soort knuffeldood van mijn vader had gekregen. Dan ging-ie me kusjes geven in mijn nek. En elke keer zei ik: o, dat wil ik niet – weg, weg, weg, weg, weg! Dat was een soort spelletje. Hij was een lieve papa, met zijn onvoorwaardelijkheid.

“Ik kon ook stout zijn, ik mócht stout zijn. Ik mocht in bomen klimmen, ik viel uit bomen. En ik brak mijn arm en mijn been. Dan waren mijn ouders bezorgd in plaats van boos dat ik weer in een boom was geklommen. Ik was een klein jochie. Dat vonden mijn ouders prima. Ik liep in tuinbroeken, want ik wilde geen rokje. ‘Nou, dan draag je geen rokje. Het zal mij een zorg zijn.’ Ik wilde voetballen. ‘Nou, dan ga je voetballen.’ Het is de natuur dat ik wat stoerder ben uitgevallen dan de meeste vrouwen. Ik heb altijd atypische meisjesdingen gedaan. Dat is ook wel opvoeding, omdat mijn zus en ik heel veel zijn gestimuleerd om vooral zelf na te denken.

“Ik vond het niet zo erg dat mijn ouders allebei werkten, dat we door de week vaak oppas hadden of dat oma er was. Als het weekend was – of bij belangrijke dingen, zoals sporten – gingen ze eigenlijk altijd allebei mee. Of de een, of de ander. Het enige wat ik heel erg vond, was als-ie zo lang wegging voor een groot toernooi. Dat vond ik echt verschrikkelijk. In mijn herinnering duurde dat járen. Ik was dertien, veertien jaar. Ik was er ziek van. Ik kon niet meer naar school. Ik had pfeiffer, zei ik, maar dat was natuurlijk helemaal niet zo. Ik miste hem gewoon heel erg. En in mijn herinnering was hij maanden weg.

“Frits is onvermoeibaar, al is hij de laatste tijd wat rustiger. Vroeger mocht-ie me nog corrigeren, toen ik een kind was. Tegenwoordig mag dat niet meer, nu ben ik een volwassen vrouw. Nu moet-ie alleen maar lijdzaam toekijken. Als er iets is, bel ik niet meer mijn vader of moeder: ik heb nu een eigen gezin. Frits, mijn moeder en mijn zus zijn mijn familie geworden, en mijn vrouw en kinderen zijn mijn gezin. Maar het heeft misschien wat lang geduurd voordat ik dat zo zag, omdat wij altijd heel hecht zijn geweest.

“Mijn vriendinnen noemen me altijd Fritsje Twee als we op vakantie gaan. Fritsje Twee regelt alles, Fritsje Twee weet al drie dagen van tevoren waar we naartoe gaan, heeft het restaurant al gereserveerd. Maar Fritsje Twee zit ook de hele dag achter de computer, op d’r telefoon, is met zesendertig dingen tegelijk bezig en verandert voortdurend van plan. Ik lijk heel erg op Frits; ik heb dingen met hem gemeen waar ik me bij hem enorm aan erger.

“Wij werken samen op onze eigen manier. Als ik in een gesprek zit en hij komt met iets, zeg ik: wacht even pap. Of nee, ik zeg meestal Frits. Het werk dat we nu doen vind ik heel lekker. Ik word nu ook niet meer de hele tijd met hem vergeleken. Vroeger werden er wel spelletjes gespeeld die achteraf te maken bleken te hebben met mijn achternaam. Simpelweg omdat ik een Barend was. Alsof ze Frits tegenover zich hadden.

“Frits vindt mij af en toe wel heel bijdehand. Misschien ook wel te asociaal af en toe. Dat ik wat makkelijk ben, voor mezelf kies. Het is niet zo dat ik alléén voor mezelf kies, maar meer voor mijn gezin. Dan moet pa wel even slikken, denk ik. Frits is van een meer behoudende generatie, en ik ben van een generatie die meer iets heeft van: ik leef nu. Ik ben ook voornemens om maanden te gaan reizen. Met de kinderen. Frits kijkt me aan alsof ik gek ben. ‘Hoe dan?’ Weet je, dit is een andere tijd.”

Frits Barend: “Ik ben totaal anders opgegroeid dan Barbara. Naoorlogs, eenoudergezin, armoe, op straat. Ik herken mezelf in allebei mijn dochters: eigenwijs, ergens voor gaan, aanwezig. Dat is ook weleens irritant, hoor. En we vallen allebei op vrouwen.

“Ik kon vroeger wel heel boos zijn, maar daar kan ik me niet zo veel meer van herinneren. We zijn heel hecht. Wat zijn we ideaal, hè? Ik word er bijna misselijk van, haha.

“Mijn oudste dochter, Kim, ergert zich vaker aan mij dan Barbara. Ik heb geen gevoel voor kleding. Heb er geen erg in dat ik naar de kapper moet als mijn wenkbrauwen niet goed geknipt zijn. ‘Papa, je ziet er niet uit,’ is het dan. ‘Zie je dat dan niet?’

“Mijn vrouw, Marijke, had het wel leuk gevonden als Barbara een ander beroep had gekozen. Zij heeft gezegd: ‘Je vader heeft al zo veel ellende over zich heen gehad, en nu krijgen we dat ook met jou nog eens een keer. Kies in godsnaam een ander beroep.’ Dat is ook wel schertsend bedoeld, hoor.

“Als iedereen linksaf gaat, dan moeten wij Barends altijd kijken of we via rechtsaf niet ook hetzelfde doel kunnen bereiken. Zo ben ik ook ooit met Barend & Van Dorp begonnen. In mijn journalistieke werk heb ik altijd geprobeerd om anders te zijn dan het gemiddelde. En daarmee maak je vijanden.

“Barbara wilde op haar zesentwintigste een succesvolle zakenvrouw zijn in New York. Waarschijnlijk om zich af te zetten tegen haar moeder, die wetenschapper is, en tegen mij als journalist. Ze leek dat ook te gaan doen, totdat zij in San Antonio geconfronteerd werd met Dennis Rodman, die met de Chicago Bulls tegen de San Antonio Spurs zou spelen, een wedstrijd waarin de grootste basketballer aller tijden – Michael Jordan – zijn rentree ging maken. Barbara vroeg mij toen om een perskaart voor de wedstrijd. Ik heb altijd een bloedhekel gehad aan van die dilettanten op de perstribune. Dat perstribune vol zat met mensen die er niks te zoeken hadden. Dus ik zeg: ‘Dat doe ik niet. Als jij op de perstribune gaat zitten, dan zul je daar ook wat mee moeten gaan doen.’ Toen heeft ze zelf een perskaart geregeld.

“Ik zou Barbara’s zakelijke inzicht wel willen hebben. Maar ik ben ergens ook blij dat ik het níet heb. Ik heb geen zin in al dat geregel, al die ballast. Het zogenaamde CEO zijn, daar bemoei ik me totaal niet mee. En als er hier een rekening ligt, dan kijk ik er niet eens naar. Daar heb ik nooit interesse in gehad.

“Maar als Barbara een lezing moet houden of een stuk heeft geschreven, zeg ik wel: ik zou die ene zin even anders doen. Kijk maar of je dat wel of niet wil. En misschien moet je vanavond aan dat of dat aspect denken als je dat praatje houdt. Maar zulke dingen ze ook tegen mij. Omdat we in hetzelfde vak zitten.

“Waar ik me zorgen om maak, is de wereld. We zijn heel optimistisch, maar er zijn een aantal minderheden in deze samenleving die voortdurend aan de beurt zijn. Wij zijn joods, en Barbara is onderdeel van de homoseksuele gemeenschap. En dat vind ik wel heel treurig, dat ik me daar ongerust om moet maken.”/