Cremer versus Cremer (****)
Wekelijks gaat Thom Goderie op expeditie in de natuurlijke habitat van de Nederlandse socialite, en onderwerpt hij premières, vernissages en andere feestelijkheden aan een smakelijke analyse. Deze week: de opening van de expositie Cremer in verf, 1954 –2014 in Museum de Fundatie.
Uit alle windstreken kwamen ze aangewaaid, in hun glanzende Bentley’s, brullende Maserati’s en Renault Clio’s of gewoon per trein, in een strak pak, of een artistiekerige tuinbroek. Op zaterdag 18 april was Zwolle voor één dag de hoofdstad, ‘nee, de kunsthoofdstad van Nederland’, sprak de Belgische kunstenaar Jan Fabre vanaf het podium voor het Zwolse museum de Fundatie.
Voor de statige museumgevel vroeg voormalig Jiskefet-acteur Michiel Romeyn zich af of de enorme blauwe koepel op het dak van het museum goed- of kwaadaardig was. In theater Odeon (recht tegenover de Fundatie vanwaar een lange rode loper naar het museum liep) opende museumdirecteur Ralph Keuning de tentoonstelling met de woeste woorden: “De schilderijen van Cremer vreten je op en spugen je uit. Het is de strijd van de schilder met zijn werk, doek en materie.” Gevolgd door de woorden van Jan Fabre: “Ik heb Cremer beter leren kennen door het utopische werk ‘De Zee van Antwerpen’. Antwerpen heeft weliswaar geen zee, maar het blijft mooi werk.”
Hierna vertrok de bonte stoet over de rode loper naar het museum om de tentoonstelling te gaan bekijken. Strafadvocaat Theo Hiddema, die iets verlaat was, had er volkomen vrede mee, omdat hij zo nog snel een glas witte wijn kon drinken en een sigaretje kon paffen. “En nu gaan we prentjes kieken,” zei hij tegen HP/De Tijdhoofdredacteur Tom Kellerhuis.
De vele gasten hadden de smaak te pakken en zetten na de tentoonstelling de middag voort op het terras van Theater Odeon onder het genot van een andere nieuwe creatie van de meester: zijn Terra Umbra-wijnen. Hier kwam binnenhuisarchitect Jan des Bouvrie met een geweldig idee voor directeur Ralph Keuning. Zou het niet prachtig zijn snel een expositie te maken van zijn vriend Paul De Lussanet, samen met schilder Aat Veldhoen én Jan Cremer?
Later die middag legden we dat idee aan mister Cremer himself voor. Dat leek de meester geen goed idee. Cremer: “Tijdens een kunstroof in de vakantiewoning van Des Bouvrie in Saint-Tropez is een keer alle kunst weggehaald op die van de Lussanet na, hiervan waren alleen de lijsten weg, maar zijn werk hadden ze laten liggen,” lachtte de schilder. En tja, zo bleef het nog lang onrustig in de kunsthoofdstad van Nederland.
In Zwolle kan men nog tot en met 23 augustus genieten van Cremer in verf, 1954 – 1914. Van Woestijngevecht tot Dutch Tulip Field, van Red Horse tot Barbare. Net als de gasten komt het werk uit alle windstreken, van eigen beheer tot uit depots van verscheidene musea en privé-collecties.
Eindoordeel:
De middag was van een on-Nederlandse allure. Ik dank ‘Ik Jan Cremer’ en sluit me aan bij de mening van Fundatie-directeur Ralph Keuning: “Jan Cremer krijgt met deze tentoonstelling nu eindelijk zijn plek in de kunstgeschiedenis.” En zo is het maar net.