Spring naar de content

Dan maar vroeg naar bed…

Wie nu jong is, weet niet beter dan dat je voortdurend met alles en iedereen in contact staat via internet. Hoe is het om die digitale levensader af te sluiten?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Kevin van Vliet

Je hoort weleens horrorverhalen van vrienden en collega’s die noodgedwongen even zonder smartphone moeten leven. Een zakkenroller, de wasmachine, de overstap naar een nieuwe provider – het kwaad is zo geschied. En dan zit je dagen, soms zelfs weken zonder mobiele communicatie. Afschuwelijk. Alsof je een vijfde ledemaat verliest. Wat zeg ik: een dierbare.

Flauwekul, vond ik altijd. Zelf leefde ik in de veronderstelling dat het bezit van een mobiele telefoon niets bijdraagt of afdoet aan mijn levensgeluk. Ook al hoor ik tot de generatie die is opgegroeid met Pokémonkaarten en flippo’s, ik kocht mijn eerste smartphone pas twee jaar geleden. Daarmee liep ik achter op menige kleuter, die al een iPhone onderkwijlt voordat papa de zijwieltjes van zijn fiets verwijderd heeft. Mijn eigen vader heeft al vanaf het moment dat hij de zijwieltjes van mijn zwart-oranje kinderfietsje schroefde een heldere opvatting over de mobiele telefoon: “Als ik je er maar mee kan bellen.” En zo dacht ik er ook altijd over, tot ook ik twee jaar geleden overstag ging onder druk van mijn omgeving. Al gauw verklaarde ik mijn vader voor gek, hardop dan, want heimelijk bewonder ik zijn standvastigheid, verslaafd als ik inmiddels ben aan alle mogelijkheden die ik ooit versmaadde. Snel een spelletje bij de koffieautomaat, het nieuws lezen op de wc, muziekje aan in de badkamer. Ik heb zelfs ooit onder de douche mijn energieleverancier te woord gestaan. Nooit ga ik meer zonder de opladers van mijn smartphone en laptop de deur uit, zoals een alcoholist altijd een kurkentrekker bij zich heeft. Een dieptepunt bereikte ik toen ik laatst in een winderig bushokje mijn MacBook als oplaadpunt gebruikte voor mijn iPhone.

Hoe overheersend de rol van de smartphone in ons leven is geworden, realiseerde ik me onlangs toen ik met een vriend nachtelijk Amsterdam afstruinde op zoek naar een zak chips. We raakten verzeild bij Kokkes Avondverkoop aan de Overtoom.

Wachtend op onze beurt merkte ik een briefje op achter de toonbank: “Als u aan het bellen bent, helpen wij vast iemand anders.” Dat vond ik de meest klantonvriendelijke mededeling die ik ooit had gezien, maar al snel begreep ik dat Kokkes gelijk had. Staan bellen terwijl een winkelier zijn best doet jou te helpen is inderdaad onbeschoft. Kennelijk doen we het zo vaak tóch dat zo’n briefje nodig is.

We grijpen voor van alles en nog wat naar onze smartphone. Als hij rinkelt, lijkt niet opnemen niet eens een optie. En we gebruiken hem als opslagplaats van ons sociale leven: een groot deel van onze communicatie staat erin, plus onze contacten en afspraken staan. Op de weer-naar-school-afdeling van de HEMA zag ik een meisje haar moeder uitlachen. “Agenda? Ik heb toch een telefoon?”

Het zou arrogant zijn om te beweren dat ik in staat ben in het eenentwintigste-eeuwse Nederland een bevredigend leven te leiden zonder de technologische geneugten die deze tijd biedt. Ik denk dat dat maar weinig generatiegenoten gegeven is. Toch was ik zo hoogmoedig om op de redactie van HP/De Tijd voor te stellen dat ik het zou proberen. Een week lang ging ik leven zonder smartphone. Zonder laptop. Zonder tablet. Zelfs zonder televisie. Ik ging, kortom, in digitale retraite.

Maar hoe moeten we je dan bereiken, vroegen familie en vrienden toen ik ze op de hoogte bracht van mijn voorgenomen experiment. En wanneer spreken we je dan weer? Ter voorbereiding schreef ik wat afspraken op in een speciaal voor dit doel aangeschafte papieren agenda. Bij gebrek aan een vaste telefoonverbinding moest alle langeafstandcommunicatie per post plaatsvinden. Voor sterfgevallen en babynieuws opende ik ongevraagd een noodlijn op de 06-nummers van mijn beide huisgenotes.

Vervolgens stelde ik een out of office auto-reply in. (Althans, dat was de bedoeling. In plaats daarvan had ik een functie in de diepste krochten van Apple ingeschakeld waarmee allemailtjes die ik ooit had ontvangen automatisch werden beantwoord. Een nogal paniekerige start.) Op Facebook kondigde ik aan dat ik een week lang sociaal ging vasten. Succes, schreef iemand. Sterkte, wenste een ander. Ik moest maar gaan punniken, vingerhaken en breien, vond een derde. Grappig bedoeld natuurlijk, maar ik begon me af te vragen of ik mijn project niet wat had onderschat. Ik maakte een lijstje van alle digitale verworvenheden die ik zou gaan missen. Bellen, sms’en, chatten, mailen, twitteren, facebooken, googelen, internetbankieren, reizen plannen, fotograferen, spelletjes spelen, muziek luisteren, films kijken, televisiekijken. Mijn dagelijkse nieuwsbehoefte kon ik nog enigszins bevredigen met de Volkskrant en nrc.next. En ik regelde een radio, zodat ik niet terechtkwam in een tijdperk dat zelfs de oudste HP-lezer niet meer heeft meegemaakt. De vergelijking met een tijdreis ging overigens niet helemaal op – mijn omgeving veranderde immers niet mee. Eerder zou ik de enige niet-drinker zijn op een carnavalsbal.

Niettemin begon ik vol goede moed aan mijn experiment, en om alle inzichten die ik zou opdoen te bewaren, hield ik – met pen en papier – een dagboek bij.

De gids

Maandag. Ik heb afscheid genomen van mijn geliefden op WhatsApp en tweemaal de dienstregeling van mijn bus gecontroleerd. Mijn laptop is dichtgeklapt, mijn telefoon staat uit.

Deze ochtend reis ik licht naar mijn werk. Normaliter luister ik muziek in de bus, nu lees ik: Peter Buwalda’s Bonita Avenue. En ik observeer mijn omgeving. Tegenover mij is een blond meisje in de weer met haar telefoon, zoals eigenlijk iedereen om me heen, en ze gedraagt zich alsof ze thuis is. Herhaaldelijk ongegeneerd gapen, in haar neus pulken, zich omstandig uitrekken. Af en toe kijkt ze op van haar telefoon. Ik zie haar denken: waar ben ik intussen? Had ik er niet al uit gemoeten?

De eerste echte hinder ondervind ik pas die middag. En dan tel ik de bus die voor mijn neus wegreed niet eens mee. Want ook al heb je als smartphone-bezitter doorgaans een voorspoedige reis dankzij apps als NS Reisplanner, 9292, Bustijden en Live OV, dat betekent nog niet dat je nooit een aansluiting mist.

Ik stap op de fiets naar het ziekenhuis voor een controle bij de oogarts. Er staat me bij dat het ziekenhuis niet ver van mijn huis is, zo’n tien minuten fietsen. Dat klopt, weet ik na een half uur. Alleen staat het ziekenhuis niet waar ik dacht dat het stond. Ruim twee uur later – spoedgevallen hadden voorrang – stap ik moe maar gezond verklaard weer op de fiets. Na honderd meter breekt de hemel open boven Amsterdam. Stortregen, bliksem, takken – het hele pakket. Voordat ik überhaupt een schuilplaats in het vizier heb, ben ik al doorweekt tot op mijn onderbroek, dus besluit ik door te fietsen. Het is immers maar tien minuten.

Zouden mensen vroeger vaker nat zijn geregend? Het KNMI heeft het nooit becijferd, maar ik vermoed van wel. Als ik op mijn smartphone het weerbericht had gecheckt, had ik beslist mijn regenpak meegenomen.

Met behulp van verkeersborden probeer ik de snelste weg naar huis te vinden. Maar tot drie keer toe fiets ik verkeerd. Het is diep triest dat ik in mijn eigen wijk verdwaal zonder smartphone.

Het vertier

Dinsdag Om elf uur ’s ochtends hoor ik eennieuwsbulletin op de radio. “Acht op de tien Nederlanders gebruiken internet op vakantie.” Een campingeigenaar vertelt dat de antennes die hij voor zijn gasten heeft aangeschaft optimaal worden benut. “Internet is een eerste levensbehoefte geworden,” verzekert hij de luisteraar. “Bijna belangrijker dan stroom.” Ik hoor ook dat menige Nederlander zakelijk e-mailverkeer onderhoudt op vakantie. Ik sla de Van Dale er eens op na. “Vakantie: vrije tijd die jaarlijks wordt toegekend aan personen in verschillende beroepen of betrekkingen. Synoniem: rusttijd.” Even voelt mijn internetloze werkweek meer aan als rusttijd dan de vakantieweek van kamperend Nederland.

Op mijn vrije middag wijd ik aan me aan de roman die mijn eerste bestseller moet worden. Verder doe ik boodschappen, lees de krant, puzzel wat, loop zo’n vijf kilometer hard en maak de keuken schoon.

Het hoogtepunt van de dag is de thuiskomst van mijn huisgenotes. Geen van bovengenoemde activiteiten geeft evenveel voldoening als een echt gesprek. Ik merk dat ik geniet van de eenvoudigste conversatie, en dat ik zonder aanwezigheid van mijn telefoon veel geconcentreerder luister.

Als ik ’s avonds op een terras iets drink met een vriendin, zie ik dat ze steeds afgeleid is als haar telefoon, die op tafel ligt, begint te trillen. Ik ben trouwens allang blij dát die telefoon op tafel ligt – om ons heen zie ik allerlei jonge mensen die met elkaar in gesprek zijn terwijl ze ieder een telefoon in de hand hebben. Zouden ze nog weten hoe hun handpalm eruitziet?

Wanneer ik thuiskom is het stil en donker. Iedereen slaapt al. Ik besluit nog even een puzzel uit de krant te maken. Twee uur voor mijn reguliere bedtijd slaap ik zelf ook.

De boodschapper

Woensdag Als ik ’s ochtends de keuken binnenloop, zie ik tot mijn grote vreugde dat de bar vol kleurige post-it-briefjes hangt, het communicatiesysteem dat een van mijn huisgenotes heeft bedacht als alternatief voor ons groepsgesprek op WhatsApp. Op een van de papiertjes staat de vraag of ik vanavond mee-eet, op andere lees ik leuke berichtjes.

Er is ook post. Een kaart van mijn ouders: of ik nog niet heb gezondigd, en of ik van plan ben om langs te komen in het weekend. Ook oma heeft de gelegenheid aangegrepen om me een kaart te schrijven. “Geen e-mail, geen Facebook, geen Twitter, geen telefoon, geen postduif, maar een kaartje.”

Een van de redenen dat ik twee jaar geleden toch maar een iPhone heb gekocht, was om aan sociale uitsluiting te ontkomen. Ik kon wel bellen met mijn telefoon maar dat antieke communicatiemiddel gebruikten mijn vrienden allang niet meer. Zij waren overgestapt op het snelle, kosteloze WhatsApp, waarmee je met z’n tweeën, maar ook met een hele groep kunt communiceren. Volgens de meest recente cijfers heeft WhatsApp in Nederland 2,6 miljoen gebruikers tussen de 16 en 64 jaar, weet ik omdat ik dat voorafgaand aan mijn digitale vastenweek heb gegoogeld. Wie geen WhatsApp heeft, loopt allerlei berichten mis, van de mededeling dat een Brits meisje van twaalf is bevallen van een kind tot de uitnodiging voor een avondje bowlen waar je toch al niet zo’n zin in had.

Wanneer ik rond zes uur van mijn werk kom, schiet me te binnen dat ik die ochtend op post-its had gelezen dat mijn huisgenotes die avond niet thuis zijn. Bij gebrek aan sociaal contact besluit ik de ramen maar te gaan te zemen. Eerst die in de woonkamer en keuken, dan die in mijn eigen kamer. Nu ik toch aan de gang ben, doe ik meteen ook maar de buitenboel.

Het duurt even voordat ik me realiseer hoe idioot ik bezig ben. Wat zouden mijn vrienden aan het doen zijn? Normaliter zou ik ze bellen (of whatsappen) en waarschijnlijk ergens met ze afspreken. Onpraktisch genoeg woont geen van hen dichtbij genoeg om op goed geluk langs te gaan. Ineens begrijp ik waarom koffie drinken bij de buren voor vroegere generaties zo’n belangrijk sociaal gebeuren was.

Tweeënhalf uur eerder dan gebruikelijk lig ik te slapen.

De nieuwsbrenger

Donderdag Mijn hoofdredacteur meldt bij de koffie dat ik Het Parool van gisteren moet openslaan, want er staat iets in over de talkshow van Eva Jinek dat ik beslist moet weten voor het artikel waar ik aan werk, een vooruitblik op het nieuwe televisieseizoen. Nu internet off-limits is, begeef ik me meteen naar de dichtstbijzijnde supermarkt. Het Parool blijkt uitverkocht.

Door naar de AKO. Ook daar geen Parool meer. En de bruine kroeg waar tegen twaalven de barkrukken net van de toog worden getild, heeft hem al weggegooid. Waar ik de benodigde informatie normaal gesproken binnen een minuut bij elkaar had gegoogeld, heb ik nu al een half uur van mijn werktijd verspild aan zoeken. Gelukkig vind ik later die dag het bewuste bericht in een ander dagblad.

Sommige leeftijdgenoten verklaren me voor gek dat ik überhaupt op een krant ben geabonneerd. Al het nieuws staat gratis op internet, het belangrijkste haalt bovendien het Journaal – en ik wil ze toch niet wijsmaken dat ik al die vijftig pagina’s van a tot z lees? Dat klopt, maar de krant is niet louter een nieuwsbrenger. Ik heb hem ook voor de fotografie, de hoofdredactionele commentaren, de lezersbrieven, de puzzel die ik met pen op papier oplos. Alles bij elkaar weegt het gebruiksgenot van een internetkrant niet op tegen dat van het papieren exemplaar, dus reken ik mezelf graag tot de laatsten der Mohikanen. En daarbij: als ik zelf geen geld overheb voor een blad, heb ik geen recht om te klagen als ik straks zonder werk zit.

De noodlijn

Vrijdag “Zonder telefoon ben je nergens.” Zo luidt een slagzin van PTT Telecom uit 1992 waar ik op stuit als in in de archieven van HP/De Tijd zoek naar een artikel uit lang vervlogen tijden. In de advertentie staat een guitige baby afgebeeld, met de mededeling: “Je broer belde dat je oom bent geworden, maar je had *21 niet ingeschakeld.” Ik begrijp dat de toetsencombinatie *21 de manier is om een telefoongesprek door te schakelen naar een andere nummer (voor het astronomische bedrag van ƒ1,95, bijna een euro).

Die avond tref ik thuis een wat ontregelde huisgenote. Mijn vrienden en familie hebben haar bestookt met berichtjes. Ben ik soms oom geworden? “Nee, iedereen wil weten waar je dit weekend uithangt,” antwoordt ze. “En je moeder vraagt of je vanavond komt eten.”

Ik besluit mijn familie en vrienden in Harderwijk, waar ik vandaan kom, een teken van leven te geven en stap die avond op de trein. Onderweg stop ik in Utrecht, waar ik op goed geluk bij een vriend langsga. Mijn onverwachte verschijning maak ik goed met een fles sauvignon blanc.

De ontmoetingsplek.

Zaterdag Vanavond naar de kroeg, een van de weinige plekken waar je makkelijk nieuwe mensen kunt leren kennen. Anders doe ik dat vaak via Tinder, de app voor ‘geosociaal netwerken’. Je geeft je seksuele voorkeur aan, kiest een leeftijdscategorie, plaatst een profielfoto en de app selecteert een aantal potentiële vrienden, relaties en bedpartners. Personen in wie je niet geïnteresseerd bent swipe je naar links, personen die je graag beter wil leren kennen naar rechts. Daarnaast maak ik ook dankbaar gebruik van homo-ontmoetingsapp Grindr. (Er is ook een lesbische equivalent, genaamd Brenda.)

Een online vleeskeuring dus. Waarom naar de kroeg als het ook vanaf de bank kan? Als ik het zo omschrijf, klinkt het vrij banaal, maar als ervaringsdeskundige weet ik dat het prima werkt. Een vriend van mij heeft zijn relatie zelfs te danken aan een app.

De mobiele date-mogelijkheden zijn zo succesvol dat in sommige steden veel homobars de deuren sluiten. Zo erg vind ik dat trouwens niet: een kroeg of club uitkiezen op basis van seksuele geaardheid was vroeger misschien noodzakelijk, maar nu homoseksualiteit door de meeste Nederlanders geaccepteerd is, is het niet meer van deze tijd.

Ik verwacht overigens niet dat ik iemand aan de haak kan slaan in de kroeg waar ik vanavond naartoe ga. Harderwijk ligt midden in de biblebelt en ligt qua homo-acceptatie een tikje achter op de rest van Nederland. Veel alternatieven om mijn lusten te botvieren zijn er niet. Ja, pornografie – maar alle makkelijk toegankelijke stimulantia liggen deze week buiten mijn bereik. Ik overweeg nog even om naar de boekhandel te gaan voor een Men’s Health, maar als ik zwalkend de kroeg verlaat, zijn de straten donker en verlaten. 

De groepsactiviteit

Zondag Op de laatste ochtend van mijn experiment ontwaak ik met een flinke kater. Vaag herinner ik me hoe ik de afgelopen nacht buiten de boot ben gevallen. Ik kon als enige geen doldwaze selfies maken en moest een vrouw teleurstellen toen ze mij vroeg een foto van haar en haar vriendinnen te maken.

Die middag spreek ik af met een vriend. Meestal kijken we films en spelen we videogames, maar dat kan vandaag niet. We besluiten een bordspel te doen. Carcassonne, een strategisch legspel waarbij je punten krijgt voor gebied dat je verovert. De middag vliegt voorbij, en los van een poging tot valsspelen door mijn tegenstander bevalt het zowaar.

Het gezelschapsspel blijkt voor herhaling vatbaar. Met een paar goede vrienden sluiten we week af. We spelen Wie ben ik? met namen als Poetin, Shakira en Adolf Hitler in fluorescerend roze, geel en groen op ons voorhoofd geplakt. We drinken en we lachen, en als ik aangeschoten thuiskom is het 01.12. Mijn telefoon en laptop mogen weer aan! Hoeveel ongelezen whatsappberichten, e-mails en sms’jes zouden er op mij wachten? Zouden Tinder en Grindr mij in de afgelopen zeven dagen nog aan leuke personen hebben gekoppeld, en zijn er die avond nog interessante ontwikkelingen geweest op het wereldtoneel?

Ik besluit nog even van mijn rust te genieten en ga naar bed – drie kwartier na mijn gebruikelijke bedtijd. Morgen is er weer een dag.

Hoe is het me in mijn internetloze week vergaan? Ik bennoch een vijfde ledemaat, noch een dierbare verloren – laat ik dat voorop stellen. Ik heb één quasi-belangrijk telefoontje gemist, maar dat was het ook wel. Het gebruik van internet heeft geen existentiële noodzaak, zo is me duidelijk geworden, alleen praktische voordelen. Maar de hinder die het gemis van internet zou opleveren, heb ik behoorlijk onderschat.Mijn smartphone en laptop wijzen me letterlijk de weg. Ze helpen me mijn sociale contacten te onderhouden. Ze houden me op de hoogte van het nieuws. Ze brengen me in contact met nieuwe mensen. Ze bieden me amusement. Zonder de gemakken van internet zijn de avonden een stuk eenzamer.

Maar al met al kan niet zeggen dat mijn digitale vastenweek me een levensles heeft geleerd. Zojuist kwam een van mijn huisgenotes de woonkamer binnenstormen met de mededeling dat ons draadloze internet eruit ligt, en ik betrapte mezelf toch op een lichte paniek. (De huisgenote probeerde te googelen waar het aan ligt, wat natuurlijk niet lukte.) We zijn afhankelijk geworden van de technologie die we omarmden als een veraangenaming van het leven, en dat vind ik geen plezierige gedachte. Als mij twintig jaar geleden een geweldig apparaatje was aangeboden in ruil voor kennis omtrent mijn locatie, stem, bankgegevens en hartslag, dan had ik bedankt. Om van dat besef doordrongen te blijven, neem ik me voor mezelf ook in de toekomst af en toe op internet-rantsoen te zetten. Als ik vlak na mijn digitale vastenweek een weekend met mijn vader ga zeilen, stel ik, volgens zijn filosofie, mijn telefoon zo in dat ik er alleen mee gebeld kan worden. Puur voor het geval ik oom ben geworden.