Spring naar de content

Dubbelinterview Matthias Giesen en Kees Torn: ‘Wij houden niet van leut’

Na meestercartoonist Matthias Giesen heeft HP/De Tijd nu ook ex-cabaretier en woordmagiër Kees Torn gestrikt. Tijd voor een dubbelgesprek met de twee oude vrienden. ‘Nico Dijkshoorn is de vleesgeworden middelmaat.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Boudewijn Geels

Telefoon. “Ja, met Kees,” zegt een hoge mannenstem. “Sorry, ik haal Eindhoven niet bijtijds. Ik heb me verslapen.”

Dat kan de beste overkomen, dus ook een ex-cabaretier. Alleen, het is kwart over twee ’s middags.

“Eh ja, ik ben in slaap gevállen,” verklaart Kees Torn zich nader. “Had ik dus toch een wekkertje moeten zetten. Ik kom uit Voorburg, dus ik ben wel even onderweg. Is vijf uur ook goed?”

Ja, dat is ook goed. Vermits de gastheer, cartoonist Matthias Giesen, geen andere activiteiten heeft gepland. Maar die kans is niet bijster groot.

Giesen wílde in eerste instantie helemaal geen interview, want een interview is gedoe. Je huis moet aan kant, je moet er enigszins verzorgd uitzien voor de foto, je moet impertinente vragen beantwoorden, en het allerergste is dat zo’n interview uiteindelijk ook nog wordt afgedrukt. Te vrezen gevolg: meer aandacht en dus meer gedoe. Dus verzocht Giesen HP/De Tijd vriendelijk maar zeer dringend om geen interview te hoeven geven.

Het verzoek werd afgewezen.

Na veertien jaar onnavolgbare cartoons tekenen voor dit blad is het moment daar om Giesen eindelijk aan de lezers voor te stellen. Aanleiding: HP heeft nu ook zijn oude vriend en schrijvende evenknie Kees Torn als medewerker gestrikt. Voor dit nummer schreef Torn, die op 5 mei ‘definitief’ stopte als cabaretier, het gedicht op pagina 5. Vanaf volgende maand heeft hij zijn eigen pagina.

Torn en Giesen hebben veel gemeen. Ze zijn praktisch even oud (45 en 44), studeerden tegelijk aan dezelfde kunstacademie, zijn allebei verzot op Angelsaksische humor en staan ieder op hun eigen terrein bekend om hun oog voor detail. Niemand zet met meer liefde en aandacht een tobbende econoom c.q. een verhandeling over een lekkende badkamerkraan op papier dan Matthias Giesen en Kees Torn.

Ook hebben ze allebei een hekel aan reizen. Mede daarom stopte Torn 5 mei als cabaretier. Maar Giesen is de overtreffende trap. Af en toe een ommetje richting slijter en sigarenboer, dat is het wel zo’n beetje.

De tekenaar gebruikt het woord zelf: kluizenaar.

Wanneer hij hier, in de Eindhovense volkswijk Tongelre, voor het laatst is geweest? Kees Torn denkt even heel diep na. “De laatste jaren niet meer. Eigenlijk sinds ik mijn rijbewijs kwijt ben. Maar daar wil ik liever niet over praten.”

Waarna de winnaar van het Leids Cabaret Festival (1994) en de Poelifinario (2007) vertelt dat de politie binnen vijf jaar vier keer constateerde dat hij het na afloop van een theatervoorstelling niet droog had gehouden. “Ik ben niet de enige, hoor. Mijn collega’s Jeroen Zijlstra en Maarten van Rozendaal mogen ook niet meer rijden.”

“Een hel,” noemt Torn het treinen door Nederland. Ook erg: al die diners in treurige provincierestaurants. Dus is hij sinds mei, na negen solo-theaterprogramma’s, cabaretier-af. “Ik voel me bevrijd.”

Aan Giesen de vraag hoe erg het is dat zijn vriend is gestopt met optreden. De lange, professoraal ogende cartoonist zwijgt even, fronst zijn wenkbrauwen en zegt dan met diepe stem: “Eh, het is een groot verlies voor de cabaretwereld, lijkt mij. Maar een aanwinst voor de schrijvende wereld.”

Torn: “Dat moet je nog maar afwachten!”

Giesen: “Kees en ik hebben jarenlang gecorrespondeerd. Ik heb hier honderden brieven liggen. Daar kan zo een kaft omheen, zo geestig zijn ze.”

Dan wendt hij zich op plechtige toon tot Torn. “Ik heb jouw proza altijd sterk gewaardeerd. Je theatershows uiteraard ook, maar ik heb daar nooit zo… Ik ben niet zo iemand die dan midden in het publiek gaat zitten en heel hard gaat zitten lachen.”

Torn: “Ik heb jou volgens mij nog nóóit horen lachen. Er staat een rem op. Je kunt wel heel vrolijk worden van cartoons van bijvoorbeeld Kamagurka, maar dan komt er haast geen geluid. Ik lach zelf ook niet snel, hoor. Zeker niet om iemand die op het podium gaat staan om leuk te doen.”

Lacht Giesen inderdaad nooit hardop? De tekenaar: “Jawel. Gisteren nog. De Vlaamse tv had een item over het rookverbod in Belgische cafés. Een van de voorstanders zei: ‘Natuurlijk mag er in cafés niet gerookt worden; er komen immers ook kinderen.’ Toen dacht ik: ha, in België wel ja. Die logica, daar zie ik dan de humor van in. Ik heb het ook bij wegpiraten en onbeschoft gedrag op straat. Daar schiet ik van in de lach. Zo van: wat ís dat voor een buitenaards wezen dat zo tekeer gaat? Maar schuddebuikend naar André van Duin kijken, dat dan weer niet.”

En naar Kees Torn?

“Schuddebuikend, nee. Maar wel genietend.”

Ze maken dingen voor fijnproevers. Zelf vatten ze hun stijl als volgt samen: geen stemverheffing en geen uitroeptekens. Torn: “Laat staan dríe uitroeptekens.”

Mogen we het subtiele humor noemen? Giesen twijfelt. “Ik denk dat we allebei erg houden van Angelsaksische humor. Die hoeft, zie Monty Python, niet per se subtiel te zijn.”

Torn, met een vies gezicht: “We houden niet van lól, van léut. Daarom heb ik ook een hekel aan bepaalde ooms van me. Die gingen op feestjes altijd moppen lopen tappen. Eigenlijk heb ik ook een hekel aan feestjes.”

Giesen: “Het mag op het eerste gezicht best heel saai zijn. En dat dan langzaam een glimlach verschijnt, en vervolgens misschien een lach, dat is wel een mooi effect.”

Zelf wisselt hij hyperintelligente tekeningen over middelmatigheid en doelloosheid (een ommuurde ‘mensen-vastloopplaats’ in een park; de nieuwe ‘Depressa V302’, een auto die u ‘sneller en comfortabeler naar de volgende plek waar niets meer uitmaakt brengt’) af met melige ongein.

Zie de tekening op het toilet van zijn ondanks de vermoede opruimwerkzaamheden toch nog knap rommelige arbeidershuisje. “Waarom olifanten zo’n goed geheugen hebben,” staat eronder. Op het plaatje zelf zien we een olifant die met zijn slurf een aantekening maakt op een slagtand. Een andere dikhuid, het ivoor volledig volgekrast, kijkt de toiletbezoeker snaaks aan.

De vraag had Giesen verwacht: waar haalt hij het in vredesnaam vandaan? Schouderophalend: “Ik weet het niet precies. Dat is net zoiets als: waar komt een liedje of een versje vandaan? Vaak word ik wakker met iets. Dan is het dus eigenlijk kant-en-klaar, en hoef ik het alleen nog maar te tekenen.”

Het zijn tijdrovende projecten, die cartoons van hem. “Sommige tekenaars kunnen met een paar pennenstreken een heel bos suggereren. Ik kan dat niet. Dat is gewoon een kwestie van stijl. Al die toestanden op de achtergrond: schilderijen aan de muur, koeien in de wei, daar draait het helemaal niet om, maar als je er eenmaal aan begint, ben je voor je het weet uren bezig. Dat is overigens helemaal niet erg, want zo gaat de tijd sneller om.”

Met de actualiteit heeft hij niet zoveel. “Ik hou het heus wel een beetje bij hoor, maar het levert feitelijk niks op. Ik bedoel: moet ik dan van die Volkskrant-cartoons gaan maken? Zo van: wat is die Assad toch een schurk! Of: wat loopt die Wilders toch vaak weg! Dat de lezer denkt: ja, zo zit het eigenlijk wel.”

Torn, lachend: “Die tekenaar heeft gelijk!”

Ook Torn moet niks hebben van collega’s die ‘graag willen laten zien dat ze de krant hebben gelezen’. “Ik deed ooit een conference van zes minuten over verzonnen actualiteit, met allemaal namen erin. Ging ik me enorm druk over lopen maken. Het publiek bleef heel lang meelachen, om te laten horen dat ze heus wel wisten waar ik het over had. Geleidelijk aan voelden ze nattigheid. Toen het helemaal stil was, zei ik: zoals jullie je nu voelen, voel ik me bij Freek de Jonge.”

Zelf schrijft hij bij voorkeur over heel grote óf heel kleine onderwerpen. “Het microscpische of het kosmische, het spinnetje in de tuin of de oerknal. In elk geval nooit over datgene waar iederéén het al over heeft. Mensen laten lachen over het alledaagse, dát is de uitdaging. Over hoe heerlijk het is om langs al die reisbureaus te lopen en níet naar al die waanzinnig voordelige geweldige vakantiebestemmingen te hoeven.”

Collega-cabaretiers roemen zijn vermogen om te jongleren met taal. Torn, tevens een begaafd pianist, grossiers in (lied)teksten als deze:

Ik wil mijn tijd benutten maar ik zou niet weten hoe

Omdat dit lijf mij altijd tegenwerkt bij alles wat ik doe

Het krijgt het koud, raakt buiten adem

Het wordt hongerig of moe

En ik kom op zo’n manier haast nergens anders meer aan toe

Ik word voortdurend in de weg gezeten

Door dit lijf dat steeds moet eten net wanneer ik bezig ben

Het gaat ook altijd reutelen en zweten

Als ik twee minuten ren

Torn speelde op het podium met zijn imago van verlegen, studentikoze slungel-met-bril. Maar die verlegendheid is schijn; hij gaat er vol in. Hans Teeuwen is, nog behoorlijk positief, ‘een vat vol talent maar gemakzuchtig’. Jan-Jaap van der Wal, Dolf Jansen en Youp van ’t Hek kan hij echter ‘niet verdragen’. “Het is grootste gemene deler-cabaret. Grijze blubber.”

Net als de dichtsels van Nico Dijkshoorn in De Wereld Draait Door. “Dijkshoorn is de vleesgeworden middelmaat. Gekakel. Mensen zijn zo onder de indruk dat hij ter plekke iets opschrijft. Maar dat kan natuurlijk iedereen. Mijn móeder is Nico Dijkshoorn!”

DWDD is zelf ook middelmaat; hét grootste gemene deler-programma op de Nederlandse tv. “Het moet over sport gaan, want iedereen kijkt naar sport. En vooral naar voetbal. Matthias en ik vinden snooker leuk. Dat is tenminste niet zo hectisch. En er wordt niet met lege flesjes gesmeten.”

Giesen, grinnikend: “Als iemand kucht, krijgt hij al een berisping: Quiet please!”

Zijn er mensen die Torn wél goed vindt? “Jazeker. Wim Helsen vind ik zelfs geweldig! Eigenlijk is hij geen cabaretier, maar gewoon een gek. En wijlen Fons Jansen. En Maarten van Rozendaal. En Jeroen van Merwijk, die verder overigens een arrogante kwal is. Maar dat zijn cabaretiers eigenlijk allemaal; ik stop er niet voor niets mee, haha. Volgens Jeroen is een cabaretprogramma maken ook heel gemakkelijk: gewoon uitvinden wat iedereen vindt en dan het tegenovergestelde gaan roepen. Klaar.”

Nee, geef hem maar ‘kul’, zegt Torn. “Ernesto & Marcellino, of Herman Finkers.”

De intellectueel en Bach-adept Torn bewondert Herman Finkers, de Almeloër die ook onder caissières en magazijnchefs razendpopulair is? Geldt dat ook voor zijn geestverwant Giesen?

De tekenaar tuit bedachtzaam zijn lippen. “Hm, voor Finkers heb ik inderdaad wel een zwak, ja. Vooral zijn laatste voorstelling, die Na de pauze heette, kon ik wel waarderen. Het is bij Finkers misschien niet eens zozeer de grap, maar meer hoe die wordt aangekleed.”

Torn, die met Finkers bevriend is: “Herman doet het altijd zonder enige stemverheffing. En het is totaal niet geëngageerd. Sterker, hij heeft zichzelf op het podium geëxcuseerd: ‘Als er per ongeluk wat inhoud in geslopen is, sorry. Als u er iets van opgestoken heeft, neem ik het terug,’ haha.”

De grootste inspirator van Giesen heet Gary Larson, een 61-jarige Amerikaanse cartoonist die al sinds 1995 met pensioen is. Larsons figuren hebben de veel te grote lijven, te korte benen en te kleine hoofden die ook Giesens werk kenmerken, en ook hij laat koeien sigaretten roken en kangoeroes pannekoeken bakken.

Maar de tekeningen van Giesen zijn oneindig veel gedetailleerder en bovendien veel leuker, constateert Torn. “Al snap ik ze soms niet, toch moet ik erom lachen. Matthias heeft een heel merkwaardig brein; de grappen die in zijn tekeningen zitten verzint echt niemand anders. Wat me nog het meest ontroert is de aandacht, de concentratie die hij in zijn werk stopt. Dat eeuwige arceren van hem bijvoorbeeld.”

Giesen gaat maar weer eens naar de keuken om flesjes Grolsch uit de koelkast te plukken. Dat doet hij wel vaker als zijn oude vriend aardige dingen over hem dreigt te gaan vertellen.

Mogen we, tot slot, vaststellen dat de twee dingen maken voor mensen met een hogere opleiding en een bovenontwikkeld gevoel voor smaak? Giesen kijkt bedenkelijk. “Oei, dan krijg je in Nederland al snel het predicaat ‘elitair’. Terwijl wij daar geen enkele moeite voor doen. Althans, niet bewust.” Torn: “Wat klopt is dat wat wij maken niet voor de grote massa is. De massa vindt Youp van ’t Hek en Theo Maassen al heel wat. Je probeert dingen te maken die je zelf misschien ook leuk zou vinden. Daarom ben ik ook nooit tevreden. Als ik mezelf terugzie, denk ik altijd: ja, zo kan ik het ook!”