Spring naar de content
bron: anp

Bloedverwanten: Jan en Sanne Terlouw

“Er was eens een jongen, en hij heette Gerard…,” begon Jan Terlouw een van de vele verhalen die hij ‘s avonds na het eten aan zijn kinderen vertelde. Heerlijk vonden ze dat.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ivo van Woerden

Maar de naam Gerard kwam wel erg vaak voor. Dochter Sanne doet met een zeurderig stemmetje na wat er na zo’n openingszin volgde: “He, nee, niet wéér een Gerard!” Hoe ouder de kinderen werden, hoe ingewikkelder de verhalen moesten zijn. “We konden de plot vaak al raden,” zegt Sanne. “We daagden mijn vader uit om iets anders te bedenken.”

Jan (81): “Op die manier heb ik mijn fantasie getraind. Zoals je dat ook met pianospelen kunt doen. Nu hoef je maar op een knop te drukken en er komt een verhaal uit.” Aangemoedigd door zijn vrouw Alexandra schreef hij ze op. Het eerste boek was Pjotr, in 1970. “Spannend was dat,” zegt Sanne (54). “Onze Pjotr ging de wereld in!”

Het werd zo’n succes dat er meer boeken volgden, zoals Oorlogswinter en Briefgeheim. Inmiddels zijn er meer dan een miljoen van zijn boeken verkocht en kwamen er vertalingen en verfilmingen. Nog altijd worden er geboortekaartjes bezorgd op het landgoed waar Terlouw woont in het Gelderse Twello. “We hebben onze zoon Stach genoemd,” staat er dan op, naar de hoofdpersoon uit Koning van Katoren. “Het succes van die kinderboeken is nog altijd het raadsel van mijn leven,” zegt Jan buiten in de zon met uitzicht over het landgoed.

Hij had niet alleen succes met schrijven; vrijwel tegelijkertijd maakte hij voor D66 een bliksemcarrière in de Tweede Kamer. Jan: “Ik had een achtergrond in de natuurkunde. Journalisten kwamen naar mij toe als het over kernenergie ging, of als ze wilden weten of een rapport klopte of niet. Daardoor had ik direct gezag en hoefde ik geen backbencher te worden.” Hij werd al snel partijleider, minister van Economische Zaken en vicepremier. “Tijdens het zomerreces schreef ik dan weer een boek, dat ik tijdens het kerstreces nakeek. En daar won ik soms nog een Gouden Griffel mee ook. Ik snap er nog altijd niets van. Eigenlijk is dat succes toen niet echt tot me doorgedrongen. Nu haal ik dat in. Die geboortekaartjes laten zien dat je als schrijver misschien wel een grotere invloed op mensen hebt dan als politicus.”

Toch heeft hij de kinderboeken inmiddels achter zich gelaten. Hij is overgeschakeld op literaire thrillers, die hij samen met Sanne schrijft. De eerste zes draaiden om onderzoeksduo Reders & Reders. In de reeks maakte hij korte metten met het verleden: het eerste lijk heette Gerard.

Onlangs verscheen De verdwenen menora. Een ander soort boek dan de Reders & Reders-reeks. Ook spannend, maar tegelijk een gedeeltelijk op een historisch verhaal over de menora, tegenwoordig het symbool van de staat Israël. De kandelaar in kwestie werd geroofd door de Romeinen en is daarna op mysterieuze wijze zoekgeraakt. De plot doet denken aan een Dan Brown-verhaal en begint met de moord op een priester in de Sint-Janskathedraal in Den Bosch.

Het idee kwam van Sanne. “Ik deed voor mijn eigen boek Het rozeneiland onderzoek naar de joodse geschiedenis. Zo ben ik de menora tegengekomen.”

Jan: “Toen ze erover vertelde, dacht ik: dit is het!”

Ze schreven een e-mail aan het Vaticaan om te horen wat er met de originele menora was gebeurd. Ze kregen zowaar antwoord: “We are happy to inform you that the menorah has been destroyed.” Los van dat eigenaardige ‘happy’ was dat een opmerkelijke mededeling. “De paus was er eerder naar gevraagd, maar toen viel er een pijnlijke stilte,” zegt Sanne. “Waarom doen ze juist nu een uitspraak? En als ze weten dat hij vernietigd is, dan moet ook bekend zijn wie dat heeft gedaan, waar dat is gebeurd en waarom.” Genoeg suspense voor een boek dus. Het duo begon te schrijven, pingpongend via de mail, zonder vooropgezet plan. “Een boek schrijft zichzelf,” zegt Jan.

Sanne: “Stel dat je al weet hoe alles zal gaan en dat je het dan nog op papier moet zetten. Bah.”

Jan: “Onze werkwijze levert nooit problemen op. Als Sanne iets schrijft, neem ik het aan als mijn nieuwe waarheid en ga ermee verder.”

Het helpt dat ze vader en dochter zijn. “Ik ben opgegroeid met de taal van mijn vader,” zegt Sanne. “We hebben dezelfde cultuur. We hebben geen concurrentiegevoel en nooit ruzie. Mannen en vrouwen kijken wel anders naar een personage, maar ik denk dat dat onze boeken kleurrijker maakt. Neem Sophie in De charmeur. Jan had haar bedacht. Het was duidelijk dat hij haar leuk vond: hij beschreef haar als een mysterieus, sexy type. En ik vond haar dus niet zo leuk en heb haar wat achterbakser gemaakt. Zo zitten we elkaar soms te stangen.”

Jan: “Kijk, je kunt zo’n personage ook in een volgend hoofdstuk onder de tram laten komen. Maar er zit natuurlijk een bedoeling achter de toevoeging van een nieuw karakter. We proberen elkaars fantasie te prikkelen. Hier een hintje, daar een verwijzing, zodat de ander weer door kan.”

Jan en Sanne geven zowel samen als apart lezingen door het hele land, het liefst zonder powerpointpresentatie. “Ik geloof in de kunst van de retorica,” zegt Jan. “Er gaat iets wezenlijks verloren nu zoveel sprekers niet van tevoren bedenken wat ze gaan zeggen. Ze hebben een scherm en een afstandsbediening en lezen hun presentatie voor. Ik wil niet tegen een scherm praten, maar de mensen aankijken. Zien wie er zit te luisteren.”

Sanne: “Zo’n zaal is een soort kleimassa. Je hebt iedereen in de gaten. Als iemand afdwaalt, wil je hem erbij halen. Het is een organisch iets. Zodra je je ogen afwendt, gaat het mis.”

Jan: “Sanne spreekt heel makkelijk voor publiek.”

Sanne: “Dat heb ik van jou geleerd.”

Jan: “Ik heb dat weer van míjn vader geleerd, die dominee was. Hij kon heerlijk vertellen. Kwam hij terug van een reis naar Zeeuws-Vlaanderen en dan zei hij: ‘Ik stapte uit de trein in Terneuzen en werd opgewacht door de vrouw van de godsdienstonderwijzer. Er zat een druppel aan haar neus, en die is er het hele weekend niet af gegaan.’ Hij zag de mens in al zijn gekkigheid. En hij kende het woordje ‘eh’ niet, maakte mooie volzinnen als hij predikte. Toen ik zeventien was en naar de universiteit ging, dacht ik heel bewust: dat moet ik leren. Ik zocht voorzitterschappen en gelegenheden om het te doen. Ik zag de meerwaarde voor mijn latere leven.”

Ze maken zich zorgen over de teloorgang van het doorgeven van verhalen. Zoals Jan aan Sanne verhalen vertelde, ging het bij haar eigen kinderen al niet meer. “Die hebben computers en iPhones,” zegt Sanne. “Er is veel meer afleiding.”

Jan: “Dat merkte ik ook als ik mijn kleinkinderen verhalen wilde vertellen toen ze nog jong waren. Heel gek dat dat met de tijd verandert. Terwijl: met verhalen kun je alles. Stel, een kind heeft gelogen. Je vraagt naar het waarom en het kind zegt: ‘Weet ik niet.’ Dan begin je een verhaal te vertellen over een aanvaardbare leugen. Zoals je in de oorlog moest liegen tegen de bezetter. Of een leugentje om bestwil, omdat je tegen een aardig iemand niet wilt zeggen dat hij iets spuuglelijks heeft gekocht. Aan het einde van je verhaal vraag je: waar past jouw leugen nou in? Dan krijg je een discussie. Je laat ze nadenken over hun eigen handelen.

“Lezen heeft een zelfde functie. Het is inspannend, ik weet het, maar tegelijk gaat er rust van uit. Je komt iets te weten. Het geeft mogelijkheden voor reflectie. Daarom wil ik een lans breken voor het lezen. Doe het, lees! Het is natuurlijk leuk als dat onze boeken zijn, maar…” Sanne: “…lees überhaupt!”