Spring naar de content
bron: anp

Joe Bonamassa: kaper van de blues

Robert Johnson, John Lee Hooker en nog een handvol anderen creëerden de unieke muziekstijl die bekend werd als blues. Maar hun kinderen en kleinkinderen hebben nog maar nauwelijks belangstelling voor het erfgoed. Blues is nu vooral een hobby voor rijke blanke jongens. Gesprek in een villa te Malibu met dé bluesartiest van nu.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ruud Meijer

Whatever happened to the blues? denk je terwijl je over de Pacific Coast Highway richting Malibu zoeft. Naast je, achter het stuur van de oranje-goud gespoten Lexus SUV, een knappe LA woman, daarachter de oogverblindende schittering van de oceaan. Palmbomen vormen een statig wuivende erehaag die helemaal doorloopt tot het einddoel: de kapitale villa van Joe Bonamassa, de meest gevierde bluesartiest van het nieuwe millennium.

Als het waar is dat blueslegende Robert Johnson aan het begin van de vorige eeuw op een kruispunt in Clarksdale-Mississippi zijn ziel aan de duivel verkocht, dan zou hij met lede ogen aanzien dat niet hijzelf of andere pioniers als Skip James, Charley Patton of Son House, maar blanke rich kids de vruchten hebben geplukt van zijn inmiddels mythologische pact met satan. De blues, de misère van de Mississippi-delta moe, likt z’n wonden in de weldadige schaduw van Los Angeles.

De blues deed er zo’n tachtig jaar over om de 1604 mijl tussen Clarksdale en Malibu te overbruggen. Robert Johnson had die reis in theorie fysiek nog kunnen maken. Hij zou nu ongeveer (de historici zijn het er niet helemaal over eens) 102 zijn geweest: een hoge maar niet totaal onwaarschijnlijke leeftijd.

Het liep anders. Johnson was de eerste muzieklegende die toetrad tot wat later zou uitgroeien tot de club van 27, waarin hij later gezelschap zou krijgen van illustere navolgers als Jim Morrison, Jimi Hendrix en Kurt Cobain. Een achteloos geplaatste knipoog naar een getrouwde vrouw, door haar echtgenoot gewroken met een fles vergiftigde whisky, zou hem fataal zijn geworden.

Maar o, wat zou het mooi zijn geweest om de oude baas hier mee naartoe te nemen. Johnson meets Bonamassa: wat een verhaal! In de gedachten van de auteur van dit artikel schuifelt de geest van de bluesvader, steun zoekend aan de arm van zijn begeleider, langs de met Porsches en Maserati’s getooide opritten van Bonamassa’s buren. Op de oprit van de gitarist zelf staat ‘slechts’ één van de duurste BMW’s, een proeve van bescheidenheid waar, zo zouden we straks vernemen, die middag al verandering in zou komen.

De ter plekke aanwezige afgevaardigde van de platenmaatschappij leidt ons naar binnen, waar Joe Bonamassa himself ons vanachter het kookeiland in de open keuken begroet. We bewonderen de ingelijste vintage concertposters die door de hele villa heen aan de muren hangen. Robert Johnson, fictief nog steeds aan onze zijde, kijkt zijn ogen uit. Het verschil met de shotgun shacks of andere armoedige bouwsels waarin hij zijn leven doorbracht, had niet groter kunnen zijn. Hij en veel van zijn makkers hádden meestal niet eens een vaste verblijfplaats. Een groot deel van zijn leven was hij een reizende muzikant die van stad naar stad trok. Aan de vrouwen of meisjes die na een concert met hem flirtten, vroeg hij meestal of hij met hen mee naar huis mocht, en daar bleef hij dan gedurende zijn verblijf een beetje hangen.

Wat dat betreft is de wereld wel wat veranderd. De rondreizende blues man die hier woont, huurt de villa voor 17.000 dollar per maand; peanuts in deze regio. Toch ziet Bonamassa (35) er niet patserig uit. Zijn haar gaat verborgen onder een sjofel wollen mutsje en zijn kleding is zó casual en anoniem dat we er, zelfs als we het zouden willen, geen beschrijving meer van zouden kunnen geven.

Het wonderkind Joe Bonamassa – zoon van een gitaarhandelaar – was nog maar zes jaar oud toen hij kennis maakte met de Britse jarenzestig-interpretatie van de blues. Pas daarna kwam hij in contact met de originals. De eerste echte zwarte blues die hij hoorde was die van B.B. King, de man bij wie hij op twaalfjarige leeftijd al in het voorprogramma speelde en die over hem zei: “This kid’s potential is unbelievable. He hasn’t even begun to scratch the surface. He’s one of a kind.” Voor die tijd luisterde Bonamassa voornamelijk naar Eric Clapton, Jeff Beck, Jimmy Page, Peter Green en Rory Gallagher, kortom de crème de la crème van de Britse blues- en bluesrock-scene.

We zijn inmiddels gearriveerd in Bonamassa’s sanctum, een ruimte die meer op de showroom van een vintage music store lijkt dan op een kamer in een woonhuis. Hij ploft neer op een bank en vertelt met een esdoornblonde Gibson ES-175 op schoot waarom hij als kind als een blok viel voor de Britse blues. “Die muziek was vet, hard en rockachtig, en dat sprak mij als jochie enorm aan. De subtiliteiten van de authentieke blues waren natuurlijk verloren gegaan. Maar ik had geen idee dat er nog andere interpretaties van die muziek bestonden. Maar ja, wat wil je? Ik was nog maar een knulletje: m’n eerste B.B. King-plaat kreeg ik toen ik nog maar acht was. Wie wat geschreven had, werd er in die tijd ook niet duidelijker op. Die Britse  jongens ‘leenden’ nog weleens wat licks voor hun songs en zetten er vervolgens hun eigen naam onder. Ik dacht bijvoorbeeld echt dat dit” – Bonamassa speelt een lekkere blueslick – “een melodietje van Jeff Beck was. Maar goed: uiteindelijk kwam ik terecht bij iemand als Robert Johnson.”

O toeval: onze gastheer en Johnson zijn op dezelfde dag jarig. Bonamassa werd geboren op de dag dat de aartsvader van de blues 66 zou zijn geworden: 8 mei 1977. Robert Johnson zelf werd, zo wil het verhaal althans, op de zelfde datum geboren in 1911.

In zijn tienerjaren ontdekte Bonamassa de hele klassieke bluescatalogus: alles van Howlin’ Wolf, Buddy Guy, John Lee Hooker en de drie ‘Kings’: B.B., Albert en Freddy. Hij voelde zich meteen aangetrokken door de simpele, ongepolijste stijl van de grondleggers van de blues. “Hun muziek was bovendien funkyer,” voegt hij er bijna verlekkerd aan toe. “Die bands groovden als de neten! En ik vond daar iets wat bij de Britten maar zelden voorkwam: blazers. Ik vond die blazers helemaal te gek! Vooral de zwarte bands uit Chicago intrigeerden mij. De hele bezetting was bijna dubbel. Dus twee drummers en twee bassisten, net als James Brown vaak had. Die keuze had natuurlijk een pragmatische kant: de versterkers waren in die tijd nog niet echt geweldig, dus als je een stevige ondergrond wilde hebben, dan zat er niets anders op dan het inhuren van twee bassisten. En, evenmin onbelangrijk in een wereld van drank en drugs: als één muzikant niet op kwam dagen, had je altijd de andere nog.”

Terwijl Joe Bonamassa de loftrompet steekt over de groove van de zwarte bands uit de jaren vijftig, fluistert Robert Johnson ons in het oor dat hij tijdens dit bezoek toch de indruk heeft gekregen dat de blues een beetje tot een lucratieve hobby voor blanke jongens is verworden. En of we dat maar even ter sprake kunnen brengen.

Inderdaad kan het Bonamassa niet zijn ontgaan dat puristen over het algemeen nogal neerbuigend spreken over de verrichtingen van Clapton cum suis. Lachend: “Ik weet het. Ik krijg ook een heleboel stront over me heen. We kunnen daar tot aan het eind der tijden over blijven bekvechten. Hoe verhoudt de traditionele blues zich tot de modernere stijlen? En wat is modern? Als we het over de Britse blues hebben, dan hebben we het over vijftig jaar geleden! Die periode heet óók al klassiek. En daar kom ik dan nog eens twee generaties na.”

Misschien moet je de blues vergelijken met een auto, filosofeert hij. “Hoe zag een auto er in 1925 uit? Een auto was toen niet meer dan een wagen zonder paard. Er zaten karrenwielen met van die houten spaken onder en de motor moest je met een slinger starten. Vaak zaten er niet eens ramen in. Kijk eens hoe een auto er nu uitziet. Zelfs de meest eenvoudige types hebben verwarming, radio, boordcomputer, gps enzovoort. Het concept ‘auto’ is nog precies het zelfde als vroeger, maar datzelfde concept is door de jaren heen gemoderniseerd. Dat maakt de auto van 1925 niet slechter, of die van 2013 beter. Ze zijn gewoon anders! Ik wou dat sommige mensen het dogma dat oud beter is eens een keer zouden loslaten. Het heeft geen zin om je te verbergen onder een stapel oude platen met het idee dat alleen jij maar gelijk hebt. Er ís geen gelijk in dit soort zaken. Iedereen die zegt dat Clapton alles van Johnson heeft gestolen, geef ik meteen gelijk. Maar hij heeft het werk van Johnson ook gemoderniseerd en er een enorm publiek voor gevonden. Door hem is de blues populair geworden. De blues is geannexeerd door de rockmuziek (zelf heeft Bonamassa een heftig bluesrockproject, Black Country Communion, met onder anderen ex-Deep Purple-bassist Glenn Hughes – RM). Het feit dat iets populair is, wil niet zeggen dat het per definitie slecht is. Clapton is in al zijn periodes fantastisch geweest. Nu, in mijn geval, gebeurt het weer. Sommige mensen zien in mij de antichrist. Ik zou de blues gekaapt hebben. Wat ik doe zou niets met de blues te maken hebben. Onzin. Wat ik speel is mijn interpretatie van de blues, meer niet.”

Waarom wordt de blues nog maar zo weinig gespeeld door zwarte muzikanten, willen we weten. Want ook in bedompte oefenruimtes in Drachten en Beverwijk zijn het vrijwel uitsluitend blanke jongens die zich uitleven op het beroemde maar nooit verslijtende drie akkoorden-schema.

Bonamassa haalt de schouders op. Noemt het ‘een van de mysteriën van de muziekgeschiedenis’. “In de tweede helft van de jaren zestig vond er ineens een switch plaats van zwart naar blank. Ik denk doordat de hippies ineens de blues hadden ontdekt. Zoals je ziet verzamel ik oude concertaffiches, en wat mij het meest fascineert aan die posters is het eclectische karakter. Promotor Bill Graham programmeerde de meest uiteenlopende double bills. Op één avond kreeg je in de Fillmore West (een bekende muziektempel in San Francisco – RM) Moby Grape én Albert King, of Chuck Berry én The Grateful Dead, of Jefferson Airplane én Muddy Waters. In de zaal zaten dan bijna alleen maar blanke kids. B.B. King vertelde me eens over de eerste keer dat hém dat overkwam. Hij dacht dat hij in de verkeerde zaal terecht was gekomen. Bij concerten van Buddy Guy of Albert King was het precies hetzelfde. Bluesmuzikanten speelde vanaf die tijd voornamelijk voor blanke zalen; de zwarte bevolking hebben ze niet meer voor zich kunnen winnen. Maar de verschuiving was natuurlijk al jaren eerder aan de gang. Pat Boone coverde ineens Tutti Frutti van Little Richard. Het was bijna alsof de opnamen van zwarte artiesten als demo’s fungeerden voor de grote successen van blanke artiesten.”

Wanneer Joe Bonamassa de kamer even verlaat voor een telefoontje, wil Robert Johnson weten of de situatie écht zo ernstig is. Bestaat de zwarte blues écht niet meer? We vertellen hem dat er al jaren geen zwarte bluesmuzikanten van importantie meer bij zijn gekomen. Je zou Robert Cray kunnen noemen, of James ‘Blood’ Ulmer, en zo zijn er nog een paar. In moederland Afrika manifesteerde de Malinees Ali Farka Touré zich. Maar al die namen hebben niet de impact gehad van de muzikanten die we eerder noemden.

Toch is er wel degelijk een nieuwe bluesscene ontstaan, met zwarte muzikanten als Corey Harris, Alvin Youngblood Hart en Gary Clark Jr. – de laatste wordt nu stevig gehyped. Ook Son of Dave, even lelieblank als Bonamassa, timmert aan de weg.

Maar de zwarte jeugd van tegenwoordig, onwetend van het feit dat John Lee Hooker al talking blues maakte, prefereert rap boven blues. Afgelopen november mocht een groot aantal bluesmuzikanten nog zijn beklag doen over de teloorgang van hun muziek in de Chicago Tribune. Chicago was, naast de Mississippi-delta, ooit de belangrijkste broedplaats voor de blues. Maar, zo luidde de klaagzang, de jeugd wil niets meer van de blues weten, terwijl de oude generatie bluesmuzikanten uitsterft. Straks is er dus niemand meer om de traditie aan de jongeren door te geven. Plekken om te spelen worden schaars, en als er al venues zijn, dan worden ze maar zeer matig bezocht.

Immers, de blues was toch een beetje underdogmuziek. In die positie willen de zwarte jongeren niet meer zitten. Rappers, met hun tirades tegen de politie en hun odes aan seks, geld en roem, spreken hun taal. Die huilebalken die grienend ‘woke up one morning, found my baby gone’ zingen, zijn lachertjes geworden. Rappers schoppen hun bitch na bewezen diensten zelf wel de straat op.

Bonamassa, inmiddels weer terug in zijn sactum, erkent dat ook hij het spijtig vindt dat de belangstelling voor de pure blues tanende is. “Maar wat ik als muzikant heb geleerd in de jaren dat ik in deze business zit, is dat je de mensen niet kunt dwingen om iets mooi te vinden. En de business zelf heeft ingezien dat er ook aan iedere hype een eind komt. Op een gegeven moment krijgen mensen toch zoiets van: ik heb die plaat destijds gekocht omdat iedereen het erover had, maar eigenlijk vind ik er niets aan. Je kunt van ‘niets’ nu eenmaal niet ‘iets’ maken. Dus wie weet: misschien wordt de puurheid van de authentieke blues in de toekomst toch weer aantrekkelijk. Zoals de authentieke Cubaanse muziek door de Buena Vista Social Club megapopulair werd, zo maakt misschien ook de blues weer een miraculeuze comeback. Soms moet je daarvoor gebruik maken van andere, verassende formats. Ik heb net een akoestisch live-album opgenomen in het operagebouw van Wenen. Ik speelde daar samen met muzikanten uit alle windstreken. Elke cultuur heeft toch een vorm van de blues in zijn muziek. En voor mij was het een mooie gelegenheid om als akoestisch gitarist mijn collectie vintage gitaren weer eens te bespelen.”

Die gitaren zijn niet aanwezig in deze ruimte. Wel een aantal elektrische beauty’s. Uit een reusachtige jarendertig-brandkast tovert Bonamassa Gibsons te voorschijn waarvan het topstuk een Les Paul Standard Tiger Stripe 300.000 dollar waard is. Robert Johnson, die in  gedachten over onze schouder meekijkt en zijn wonderen voornamelijk op eenvoudige krijgertjes verrichtte, kan zijn ogen niet geloven – niet in de laatste plaats omdat hij nog nooit een elektrische gitaar heeft gezien.

Bonamassa laat ons even met zijn lievelingetjes alleen. Tijdens het telefoontje van zoëven kreeg hij te horen dat zijn nieuwe auto was aangekomen. “Ik wilde een lekkere sportwagen hebben, maar niet al te veel geld uitgeven,” legt hij uit. “Al zoekend kwam ik steeds weer de naam Lotus tegen. Nou, die is het geworden. Ik kan hem straks ophalen.”

We nemen afscheid. Op weg naar buiten mompelt Robert Johnson nog even dat hij te vroeg geboren én te vroeg gestorven is. In tachtig jaar tijd, zo constateert hij verbijsterd, heeft het begrip nothing but the blues een wonderbaarlijke vlucht genomen.

Joe Bonamassa: An Acoustic Evening at the Vienna Opera House, verschijnt in maart.
21 en 22 maart, Heineken Music Hall, Amsterdam.
29 en 30 juni, Carré, Amsterdam (met Beth Hart).