Spring naar de content
bron: mieke meesen

GroenLinks, herrijzen doe je zó

GroenLinks staat op het punt te worden bijgezet in het museum voor teloor gegane splinterpartijen. Toch behoort ook een wonderbaarlijke wederopstanding tot de mogelijkheden. Maar… alleen met behulp van deze zes recepten.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie

1: Laat eindelijk eens zien dat je kunt besturen

Politieke partijen die op het Binnenhof met de ‘grote jongens’ willen meedoen, hoeven niet per se zelf ook groot te zijn. Zo beschikten D66 en de ChristenUnie over slechts zes Kamerzetels toen ze in respectievelijk 2003 en 2006 regeringspartij werden. Wél is het voor kleine(re) politieke partijen met ‘zin in de toekomst’ – niet voor niets een verkiezingsslogan van GroenLinks – aanbevelenswaardig om alvast op provinciaal en gemeentelijk niveau te laten zien dat je bestuurlijke capaciteiten in huis hebt. Doen ze dat bij GroenLinks?

Nee, nauwelijks. De enige commissaris van de Koningin die de partij tot dusverre leverde was Harry Borghouts, in Noord-Holland. In 2009 kwam hij onder vuur te liggen vanwege – gaat u er gerust even voor zitten – het verlies van miljoenen euro’s aan provinciale fondsen door het failliet van de IJslandse bank Landsbanki, zijn tijdelijke maar riant betaalde bijbaan als bestuursvoorzitter van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en vanwege de goedkeuring die hij verleende aan de declaraties van VVD-gedeputeerde Ton Hooijmakers, zonder dat daarbij bonnetjes waren overlegd. En dus zat er voor Borghouts weinig anders op dan het pakken van zijn biezen. In december 2009 was het zover.

De voor burgers meest zichtbare bestuurder op lokaal niveau is de burgemeester. Daarvan heeft GroenLinks er welgeteld acht, nauwelijks meer dan de SGP (zeven). Gekker nog: de GroenLinkse burgemeestersposten bevinden zich zonder uitzondering in kleine (plattelands)gemeenten met niet meer dan dertigduizend inwoners. Denkt u aan Bergen, Diemen, Doesburg, Koggenland, Wormerland, Menterwolde, Stein en Steenbergen. In steden als Utrecht en Nijmegen daarentegen, waar de partij – nog steeds – de grootste is in de gemeenteraad, is GroenLinks er nimmer in geslaagd een ‘eigen’ burgemeester in het zadel te hijsen. Daar is slechts één woord voor: beschamend. Want wat moeten we op het Binnenhof met een partij die zelfs in de eigen bolwerken niet bij machte is om hoofdprijzen in de wacht te slepen? 

2: Probeer eens een mannelijke lijsttrekker

GroenLinks heeft er altijd moeite mee gehad om goede lijsttrekkers aan te wijzen. Zo ging de partij bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1989 en 1994 de boer op met achtereenvolgens Ria Beckers en Ina Brouwer. Merkwaardige keuzes, want Beckers had als lijstaanvoerder van de PPR al bij vier Kamerverkiezingen mogen bewijzen dat ze geen stemmentrekker was, en onder leiding van Brouwer had de CPN in 1986 niet eens de kiesdeler gehaald – voor het eerst in bijna zeventig jaar.

Ook de vooral bij journalisten populaire mediapoliticus Femke Halsema was als lijsttrekker geen doorslaand succes: bij haar eerste verkiezingen, in 2003, verloor ze twee zetels, en bij de verkiezingen van 2006 ging daar nog een zetel af. Pas in 2010, bij haar derde en laatste optreden als lijstaanvoerder, boekte Halsema winst: plus drie, waardoor haar eindsaldo op nul uitkwam. Geen groeicijfer om overdreven trots op te zijn. De nog veel triestere lotgevallen van Jolande Sap hoeven we hier niet te memoren.

De enige mannelijke lijsttrekker die GroenLinks tot dusverre heeft gehad, heette Paul Rosenmöller. Onder zijn leiding ging de partij er in 1998 maar liefst zes zetels op vooruit: van vijf naar elf. Het was de enige grote overwinning die GroenLinks de afgelopen 24 jaar wist te boeken. Zou de partij om die reden niet eens opnieuw op zoek moeten gaan naar een lijstaanvoerder van mannelijke kunne? Het lijkt het proberen meer dan waard. Nog wat extra munitie: vrouwelijke partijleiders zorgden in het verleden ook bij de PSP (Andrée van Es, 1986), D66 (Els Borst, 1998), Leefbaar Nederland (Haitske van de Linde, 2003)  en de SP (Agnes Kant, 2010) voor zware electorale tegenslagen. 

3: Word eens een beetje religieuzer

Steeds minder kiezers zijn gelovig; vooral bij het CDA kunnen ze daar over meepraten. Wel wemelt het in Nederland van de mensen, vaak ex-gelovigen, die nog altijd op een religieuze manier tegen de werkelijkheid aankijken, zekerals het gaat om het milieu.

Wat we bedoelen? In bijna alle religies draait het om drie zaken: het bekennen van schuld, het doen van boete (om met die schuld in het reine te komen) en – daarna – het in ontvangst nemen van een goddelijke beloning, waarbij het meestal zo is dat die pas na het aardse leven voor de gelovige klaarstaat.

Deze drie onderdelen vinden we ook terug in de wijze waarop veel Nederlanders over milieuvraagstukken denken. Want dat denken begint meestal met de these dat menselijk handelen de (hoofd)oorzaak is van verschijnselen als, bijvoorbeeld, klimaatverandering. Dat is het element schuldbekentenis: we zijn als het ware ‘zondig’. Niet meer, zoals vroeger bij meneer pastoor, omdat we onreine gedachten hebben, maar omdat we onrein leven. Hoe fundamenteel dit element is, kun je merken op momenten dat die menselijke schuld door dissidente wetenschappers of andere sceptici wordt ontkend of zelfs maar gerelativeerd. Niet zelden levert dat woedende reacties op, die direct doen denken aan de wijze waarop godsdienstfanatici in vroeger tijden pleegden om te gaan met agnosten en atheïsten.

Na de schuldbekentenis volgt de boetedoening: groene ‘gelovigen’ gaan zichzelf aangename dingen ontzeggen om zo de eigen (milieu)schuld te vereffenen. Bij veel godsdiensten gebeurde en gebeurt dat in de vorm van zelfkastijding of vasten, maar het kan natuurlijk ook op een ecologische manier: minder auto rijden, (duurdere) biologische producten kopen, ’s winters de verwarming een paar graadjes lager, minder vaak op vliegvakantie, enzovoort. Na de groene offers komt dan de groene beloning, en net als bij veel godsdiensten gaat het hier meestal om een beloning die nog behoorlijk ver achter de horizon verscholen ligt. Want een beter milieu krijgen we natuurlijk niet van de ene dag op de andere, dat is een kwestie van generaties. Als onze achterkleinkinderen er iets van gaan merken, mogen we al blij zijn.

Het is vreemd dat GroenLinks nooit blijk heeft gegeven van enige feeling met de religieuze trekken die in het milieubewustzijn van veel Nederlanders zo’n prominente plaats innemen. De partij was – zeker onder Femke Halsema – altijd veel meer NRC Handelsblad dan Trouw, hoewel juist laatstgenoemde krant het hoogste percentage GroenLinks-stemmers onder haar lezers heeft: tien, zo berekende Maurice de Hond in 2012, tegen slechts vijf bij de NRC. Van de vijf lijsttrekkers die de partij heeft versleten, liet alleen de rooms-katholieke Paul Rosenmöller (sinds 2004 werkzaam bij de oecumenische IKON) weleens iets merken van affiniteit met godsdienstige noties. Niet helemaal toevallig was hij tevens de enige GroenLinks-leider die (zie boven) de partij in 1998 een forse verkiezingsoverwinning wist te bezorgen.

4: Stop met het imiteren van D66

Dat GroenLinks onder aanvoering van Jolande Sap als enige linkse partij instemde met de Nederlandse politietrainingsmissie in Kunduz (januari 2011) en vervolgens ook als enige linkse partij meedeed aan het Lenteakkoord (april 2012) kwam niet uit de lucht vallen. Beide beslissingen waren helemaal in lijn met de koers die GroenLinks was ingeslagen in het tijdperk-Halsema (2002-2010). Alle pogingen om van GroenLinks een volkspartij te maken – zelfs Paul Rosenmöller, hoewel afkomstig uit een puissant rijk ondernemersmilieu, liet zich graag voorstaan op zijn verleden als Rotterdamse havenarbeider en vakbondsbestuurder – werden in die jaren gestaakt. ‘Radicaal’, ‘solidair’ of ‘tegen’ zijn werd voortaan aan ‘traditioneel’ links overgelaten; het GroenLinks van Halsema ging er liever prat op ‘vrijzinnig’, ‘hervormingsgezind’ en ‘modern’ te zijn. Zelfs het predikaat ‘liberaal’ werd door Halsema niet geschuwd, mits we, zo voegde ze er steevast aan toe, bij dat woord maar niet dachten aan de in werkelijkheid ‘conservatieve’ VVD.

GroenLinks werd zo al doende een ‘Femke-partij’, niet alleen omdat Halsema acht jaar lang fungeerde als belangrijkste uithangbord, maar ook omdat de partij zich ging concentreren op het binnenhalen van kiezers die sprekend op Femke léken: relatief hoogopgeleide en beter gesitueerde progressieven, doorgaans woonachtig in (universiteits)steden, met een bakfiets voor de kinderen, een abonnement op de VPRO-gids en met Zomergasten, Geert Mak, Maarten van Rossem en Michael Moore als verantwoorde intellectuele lekkernijen.

Voor Halsema’s electorale strategie zouden wel een paar dingen hebben gepleit, ware het niet dat Nederland nu juist een van de weinige landen in Europa is waar – al bijna vijftig jaar – een sociaal-liberale partij bestaat die zich van exact dezelfde aanpak bedient: D66. Een heel verschil met bijvoorbeeld Duitsland, waar Die Grünen in de jaren negentig eveneens de linkerflank verlieten, maar waar géén Alexander Pechtold klaarstond om het sociaal-liberale territorium te verdedigen. 

Als GroenLinks wil overleven, moet de partij zo snel mogelijk weer vertrekken uit D66-land. En zo belanden we als vanzelf bij…

5: Maak een groene herstart

De groene partijen die in het laatste kwart van de twintigste eeuw overal in Europa werden opgericht, kwamen voort uit de milieubeweging. In héél Europa? Nee, niet in Nederland. Want de initiatiefnemers van GroenLinks waren geen milieuactivisten die een politiek dak boven hun hoofd zochten, maar de overgebleven aanhangers van vier kleine linkse partijen die – we spreken over de tweede helft van de jaren tachtig – op hun allerlaatste benen liepen: de Communistische Partij Nederland (CPN, nul Kamerzetels), de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP, één Kamerzetel), de Politieke Partij Radikalen (PPR, twee Kamerzetels) en de Evangelische Volkspartij (EVP, nul Kamerzetels). Dat deze partijen besloten zichzelf te tooien met het etiket groen, had veel weg van een wanhoopsdaad: het leek de laatste kans om nog levend de jaren negentig te halen.

Terugkijkend laat zich evenwel vaststellen dat bij de oprichting van GroenLinks een weeffout werd gemaakt, waarbij de bereidheid om ook de partij van de doorgewinterde stalinist Marcus Bakker in te lijven – in 1994 zou de oud-CPN-leider optreden als lijstduwer van GroenLinks bij de Europese verkiezingen – nog het meest verbaast. Maar toch: weeffouten kunnen worden hersteld, en misschien is 2013 daarvoor wel een zeer geschikt jaar. Want waarom besluit GroenLinks niet tot een herstart?

Een gróene herstart, om precies te zijn. Onder een nieuwe naam – mogen we ‘Groen!’ suggereren, net als de zusterpartij in Vlaanderen? – en met als leidend politiek beginsel dat Nederland niet moet verlinksen of verrechtsen, maar moet verkleuren. Innige samenwerking met de Partij voor de Dieren ligt in dit verband voor de hand; op de wat langere duur zou een federatie of zelfs een fusie wenselijk zijn.

6: Zoek per direct een andere tussenpaus

Hij is een brave, integere man, en we zouden hem zonder enige aarzeling tot commissaris van de Koningin in Noord-Holland durven benoemen. Maar tezelfdertijd is de kolossale motregen die ‘Bram van Ojik’ heet totaal ongeschikt om ook maar één seconde te fungeren als fractievoorzitter annex tussenpaus van GroenLinks. Vraag Jesse Klaver, vraag Liesbeth van Tongeren, vraag Linda Voortman, en alleen als niemand wil… Nee, sorry Bram, dan nóg is het voor iedereen beter dat je terugtreedt.