Spring naar de content

De bibliotheek

Eens in de zoveel tijd verplaatst de columnist zijn bezigheden van binnen naar buiten.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Dat is goed voor de columnist – zo komt hij er eens uit – en voor zijn columns – zo worden die de vinger aan de maatschappelijke pols waar het opinieblad de columnist bij gebrek aan columnwaardige opinies om vraagt. Zo komt de columnist op plekken waar hij anders nooit zou komen.

Het liefst werkt de columnist in het café, zeker nu hij sinds kort een laptop bezit die weken zonder stroom kan en evenveel weegt als een pannekoek met niks erop. Helaas zit de columnist in cafés meestal tussen andere mensen met laptops die weken zonder stroom kunnen en die in die cafés aan hun debuutroman werken en hun Facebook-status up-to-date houden. Soms zitten er ook andere mensen in cafés, zonder laptop, maar wel met een kind dat te klein (of te luidruchtig) is voor de crèche.

En het is prijzig om hele dagen in cafés te zitten. Het opinieblad vergoedt geen vijf espresso’s per dag. Het opinieblad is wel goed, maar niet gek.

Om al die redenen zit de columnist ook weleens in de openbare bibliotheek.

De bibliotheek bestaat uit meerdere verdiepingen. Op het eerste niveau bevindt zich de koffiecorner, waar studentes muntthee en muffins venten. Er staan computers in gezellige ovalen en je kunt er alle kranten lezen.

Op de tweede verdieping staan de romans en de informatieve werken over hoe je het best een huisdier op een flat kunt houden, de reisgidsen en vijf kasten met boeken over de vaderlandse geschiedenis.

Ertussen staan overal tafeltjes die bedoeld zijn om aan te lezen, te werken of gewoon om aan te suffen, een bezigheid die de columnist hoog heeft zitten.

De tafeltjes zijn populair, meestal zijn ze allemaal bezet door mensen die er aan lezen, werken of zitten suffen. Soms heeft de columnist geluk.

Wanneer hij eenmaal zo’n tafeltje heeft bemachtigd, kijkt de columnist om zich heen, altijd op zoek naar een maatschappelijke pols waar hij als een bezorgde arts zijn vinger op kan leggen.

Wie niet vaak – of niet lang achtereen – in openbare bibliotheken is, mist iets, vindt de columnist. De openbare leeszaal is het best te vergelijken met een film van Fellini – een vergelijking die de columnist vaak leest bij bewonderde columnisten. Je zou ook kunnen zeggen dat het er een zooitje is. Er is een man die zich verkleedt als indiaan, de hele dag chips eet en zijn gezicht verbergt achter de kinderbijbel.

Je hebt de gokster, een vrouw die op meerdere internetschermen tegelijk allerhande sportwedstrijden volgt en daar op inzet. In haar ogen staat de honger van de ware gokker te lezen. Even verderop zitten de meisjes met de hoofddoekjes, die direct vanuit school hierheen komen om tot sluitingstijd te praten en te giechelen. Er zijn de zzp’ers, die net als de columnist ingewikkelde koffiecombinaties drinken en hun telefoon naast zich hebben liggen, omdat er altijd een opdrachtgever kan bellen.

Er is de oude dame die iedere dag om hulp vraagt bij het kopiëren van artikelen over Marion Bloem.

Af en toe komt de sandwichman binnen die “Stem Jezus” op zijn rug heeft, om het Stadsblad te lezen. En dan heb je nog de man die af en toe midden in de leeszaal gaat staan en “LEKKER HÈ, STILTE!” roept en die een van de koffiecornermeisjes een keer met brownies schijnt te hebben bekogeld. En de mannen die hardop hun eigen schaakspel becommentariëren (eentje, de minst goede speler van de twee, kan niet zo goed tegen zijn verlies), en de grijze man met de schipperstruien die Chinezen Nederlands leert door iets aan te wijzen en erbij te zeggen hoe het heet.

Een keer wees hij op de columnist, die een tafeltje verderop worstelde met wat prikkels. De man zei, voor iedereen hoorbaar: “Wij: praten. Hij: kijken.”