Spring naar de content
bron: anp

Memoires van een cokesnuiver

Cocaïne is de favoriete drug van de Nederlandse jeugd. Want coke, dat is glamour, dat geeft het leven vaart. Ad Fransen was jarenlang gebruiker en weet wat snuiven met je doet. ‘Langzaam sluipt het cynisme, de ongevoeligheid, het alledaagse leven binnen. De coke regeert.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ad Fransen

Het waren nogal wat mededelingen in één bericht. Maar daar stond het vorige week in de krant: het cocaïnegebruik onder de Nederlandse bevolking tussen de 15 en 64 jaar is de afgelopen vier jaar verdubbeld. En de jeugd lust er wel pap van. Vier jaar geleden ben ik er zelf mee gestopt. Met het snuiven. Heb ik er nog weleens zin in, in een lijntje, in een pakje coke? Mwah, ik moet bekennen van wel. Maar niet als ik zo’n bericht lees met van die ellendige termen als ‘probleemgebruikers’ of ‘hulpbehoevenden’. Had ik al last van toen ik nog gebruikte. De katers zijn na een nachtje cokegebruik toch al moordend genoeg. Een beetje cokekater kost twee dagen om uit te zieken. Dus als je dan ook nog eens door een krant met je vastgeklonterde neus op de feiten wordt gedrukt… ik kan je verzekeren, dat voelt niet fijn voor een stugge snuiver.

Ik moet nu meteen ook denken aan die keer dat ik in een donker steegje mijn neus stond te poederen. Ineens keek ik recht tegen een waarschuwingsaffiche aan. ‘COKE DE WITTE SLOPER’ stond erop. Was ook een klapje, maar ach, zo’n jobstijding, daar snuif je op een gezellig avondje makkelijk doorheen.

Die grandioze nachten, die fantastische feesten, als je daar nou eens eventjes aan terugdenkt, ja, dan beginnen je neusvleugels vanzelf weer te trillen. Want het leven is allesbehalve saai met coke. Kijk maar eens naar je oude vrienden die in de poeder zijn blijven hangen. Wat staan ze daar toch gezellig te rebbelen, wat verzamelen ze toch leuke meiden om zich heen. Allemaal fake en glitter, natuurlijk, dat herinner je jezelf maar al te goed. En je weet dat de meeste meiden alleen maar aardig doen om om coke te bedelen. Gewoon pakjesprostitutie, meer betekent het niet. Maar toch, als je het weer ziet, dan kom je even in de verleiding. Dan hoop je misschien wel dat iemand je iets aanbiedt en voor jou, ja helemaal voor jou alleen, een fonkelend lijntje neerlegt, of misschien wel twee, op de rand van de plee.

Maar dan denk je weer vlug aan al die stinkplees waarop je hebt staan snuiven, aan het dichtgekoekte rietje dat vol snotklodders van een ander zit; aan die eerste gemene korrels die etsend tegen je neusschotje springen, of als je pech hebt doorschieten naar je keel zodat je moet kokhalzen of zelfs kotsen. Meteen aan de schijterij raken kan ook, want dat spul laxeert als de pest. En natuurlijk denk je ook aan de lange nacht die je nog staat te wachten, dat je meer wilt, steeds meer, want het verlangen naar coke is oneindig. Dus bedel je eerst door: “Ah, toe nou, geef me nog een snuif, eentje nog? Zal ik er anders iets voor betalen?” Wedden dat je achter aan de bar zo weer een dealer hebt ontdekt. Je koopt je eigen spul en nu zou het feest pas goed kunnen beginnen. Wie kan je nog wat maken met zo’n vers pak op zak. De drank vloeit, de grote wereld wenkt, de lellebellen om je heen beginnen te lonken. O man, je bent weer helemaal het mannetje.

Ineens keek ik recht tegen een waarschuwingsaffiche aan. ‘COKE DE WITTE SLOPER’ stond erop.

Maar dan draai je de film snel een flink stuk vooruit. Dan denk je alvast aan het moment waarop iedereen de stad in gaat om te werken of te winkelen, en jij verkrampt naast een ouwehoer van een taxichauffeur zit. Je wilt iets terugzeggen, maar je kunt het niet, je durft het niet. Je bent bang voor het bed waarin je straks met een droge mond uren slapeloos ligt te draaien, hoewel er al drie slaappillen in zijn gegaan.

Dus bij de eerste de beste die jou nog eens iets aanbiedt en zegt: “Wil je soms ook een lekker dingetje?”, ben je weg en roep je buiten tegen jezelf: denk erom, nooit meer, nooit meer.

Sterk spul, die coke. Nog steeds.

Hoe is het begonnen? Bij God, ik weet het niet meer precies. Zoals dat bij alle drugs gaat, denk ik. Iemand zegt opeens tegen je: “Wil je wat proberen? Lijkt me wel wat voor jou.” Dus die gast legt een bescheiden bergje wit op je knuist, jij volgt zijn instructies op, stopt het onder je neus, haalt eens diep adem door één neusgat en hup, de cokeprimeur is binnen. Wham, beng, dingdong, zoef! Ik moet zeggen, het was meteen wel wat voor mij. Het was wat je noemt gelijk mijn drug. En dat bleef het zo’n dikke negen jaar.

Iedereen heeft zijn eigen drug, dat was onze filosofie. De een heeft het met heroïne, de ander met pep en weer een ander met hasj. Maar wij cokesnuivers hadden het beste spul. Heroïne noemden wij de jenever onder de drugs, was voor losers, en hasj was de homo onder drugs, voor mietjes, slome troep, niets aan. Duur, dat was pas goed. Wat de hasj per ons kostte, betaalden wij snoevende snuivers zo’n beetje per gram voor onze coke. Voor 150 gulden zat je geramd. Er waren lange avonden waarop je wel twee gram nodig had. Vooral in de zomer, dan geurde de hele stad naar coke, dan kon jij toch niet achterblijven.

Laatst vroeg iemand die het nog nooit had gebruikt: coke, hoe voelt dat nou eigenlijk? Moest ik erg lang over nadenken, over de kick, de werking op zich. Je hebt het zo vaak gedaan, het werd gewoon een levensmiddel. Vraag een willekeurige voorbijganger hoe brood smaakt en hij zal er toch ook even over moeten peinzen. Maar enfin, ik deed een poging om de roes zo goed mogelijk te beschrijven.

Als een lijntje er goed in gaat, dan begint het eerst eens aangenaam te tintelen in je neus en achter in je gehemelte, op je tandvlees. Nu heb je de plee of het donkere steegje inmiddels verlaten en schaar je je weer bij je vrienden in je stamcafé. Onderweg is het in no time gebeurd: paf, een kleine krachtige explosie boven je nekwervel. Daarna begint het vuurwerk pas echt. De pijlen schieten alle kanten op richting hersens. Met mooie bogen komen ze langzaam naar beneden. Die zalig neersuizende raketjes nemen de geniaalste ideeën voor je mee. Pasklaar vallen ze op je tong. Daar wil en zal je de wereld kond van doen. Al je verlegenheid, alle gêne is plotsklaps verdwenen. Jij gaat de wereld nog verbazen, met een boek, een film, let maar eens op. Je wordt confidentieel, de oplossing van het wereldraadsel ligt in jouw handen, je vertelt je ergste geheimen, bekent je diepste wensen aan wildvreemden. Je vertelt grappen waar iedereen om lacht. En godverdomme, ze zullen wel moeten, want je ego is niet meer te meten zo groot, jij bent de held van de avond. Wie dat niet begrijpt, moet gewoon zijn bek houden, ophoepelen, hoort er niet bij.

Je hele lichaam is ernaar gaan staan, alsof er spierversterkers in dat spul zitten. Je staat op je benen als Clint Eastwood in een keiharde western, met je hakken klak je af en toe op de vloer. Je rookt je sigaret als Humphrey Bogart, de peuken schiet je nonchalant tussen duim en wijsvinger weg. Je drinkt je mixje als James Bond en je flirt eens oppervlakkig met die blonde stoot daar aan de ander kant van de bar. Hup, daar staat ze al heupwiegend naast je.

Nu zet je het ook eens flink op een zuipen, liefst lekker sterk of dubbel. Wodka, bier. Bier, wodka. Wodka, bier… op dat ritme en in flink tempo. Want je kunt wat hebben aan alcohol met coke in je mik. Dronken worden is onmogelijk.

Dat sublieme gevoel wil je zo lang mogelijk vasthouden. Dus is het best jammer dat die twee vette lijnen na een kwartiertje hun lekkerste effect hebben gehad. Je grabbelt alvast in je broekzak om te controleren of dat kostbare pakje er nog zit. Even later sta je alweer te wachten bij de plee.

Zo ongeveer werkt coke.

“Maar waarom deed je het dan?” wordt me ook weleens gevraagd. Ach, waarom begint iemand aan middelen die kunstmatig een bepaalde stemming moeten opwekken? Omdat hij vindt dat hij van nature iets mist, niet tevreden is met zichzelf. Ik ben nogal melancholisch van aard, soms op het cholerische af. Ik kan nog weleens slecht over mezelf denken. Nou, dat rotgevoel verdwijnt na een lijntje of twee direct.

Ik haal ze er in een kroeg of op een feest, of waar dan ook, zo uit: de snuivers. Niet alleen omdat ze met uitpuilende ogen ongeduldig aan de klink van de wc-deur staan te rammelen, maar ook vanwege al die herkenbare tics. De politicus met zijn te grote waffel, de tv-presentator met de staccato-zinnetjes. En de een schuift continu met zijn lippen over elkaar, de ander veegt met de rug van zijn hand voortdurend onder zijn natte neusgaten. En bij dat meisje begint het linkeroog spontaan te knipperen en bij die jongen zit de klem op zijn bek. ‘Oversnoven’, dat krijg je er nou van als je al voor het eten begint, daar komt vanavond geen woord meer uit. Nog even en hij heeft het paranoia-stadium bereikt. Allemaal schimmen uit mijn eigen cokeverleden.

‘Oversnoven’, dat krijg je er nou van als je al voor het eten begint, daar komt vanavond geen woord meer uit

Paranoia is een van de vervelendste buien die je als cokesnuiver kunnen overkomen. Eigenlijk moet je het een beetje zien aankomen, maar ja, coke de onberekenbare, hè.

Ik zat een keer na een lange nacht om vijf uur ‘s ochtends in een auto. Disco’s dicht, dealers dicht. Hartstikke stoned en dronken, helemaal paranoïde, maar toch nog op zoek, naar een adresje. Gelukkig hoefde ik niet te sturen, dat deed Frenkie. Via verschillende intercoms in een nieuwbouwwijk in Amsterdam-West hadden we al twee keer “fuck off man, weet je wel hoe laat het is?” te horen gekregen toen we opeens over een opengebroken stuk weg reden. De geblutste Saab van Frenkie begon ineens aan alle kanten vervaarlijk te rammelen. Door de voorruit doemden oranje zwaailichten op. Van wegwerkers, maar dat beseften we toen niet.

Frenkie trapte subiet op de rem: “Shit man, controle, politie!”

Ik dook alvast weg onder het dashboard en stamelde: “Waar?” Frenkie: “Daar! Kijk dan man. Godverdegodver, mijn rijbewijs hebben ze vorige week al ingenomen.”

We zochten snel naar oude leeggelikte pakjes die we achter ons in de auto hadden gegooid. De propjes gingen stiekem het raam uit.

Ik: “En nu?”

Frenkie: “Niks doen, lichten uit en wachten.” We hebben er wel een uurtje gestaan, denk ik. Totdat er met een enorm gerinkel een tram achter ons tot stilstand kwam. De dag was begonnen.

Dag en nacht gingen niet altijd zo schrikachtig in elkaar over. Vaak zat je na sluiting van het laatste cokehol nog relaxed na te snuiven bij iemand thuis. Of je reed mee met iemand die nog helemaal loaded was, een zogenaamde kilo-man. Sperma-Bert bijvoorbeeld. Hij werd zo genoemd omdat hij rijk was geworden met pornoshops. Geld als water, of als sperma, weer zo’n grap die tot vervelens toe werd gemaakt. Sperma-Bert was een goedlachse zakenman die zijn porno-imperiumpje erdoorheen joeg met snuiven en uitdelen. Dus kwam je in zijn gevlei, dan kon het flink laat worden, dan zat je voordat je het wist met een aantal andere klaplopers in zijn Ford Mustang richting Diemen, waar hij een riante nieuwbouwwoning bezat. De vrouw van Sperma-Bert was vaak nog klaarwakker. Kwam doordat ze stiekem smikkelde van de plastic zakjes coke die Bert verstopt had tussen de kinderkleertjes van hun zoontje Marco. Marcootje werd soms uit zijn bedje gehesen. Zat het joch, gekleed in een mini-smoking, zoet met de Playmobil te spelen terwijl wij Berts glasplaat leegsnoven, zo’n glazen salontafel die ondersteund werd door de beeltenis van een naakte vrouw.

In het begin kon ik met vrij weinig toe. Ik snorkelde eerst wat mee uit andermans pakjes en was met vier lijntjes per avond een tevreden man. Maar je kunt niet eeuwig op andermans pak blijven teren. En als je dan ook nog eens wordt betrapt op het stiekem overhevelen van coke uit andermans pakje, dan moet je uitkijken dat je niet ‘de schepper’ wordt genoemd. Want ‘de schepper’ betekent in cokekringen iets heel anders dan in de Bijbel. Dan ben je een parasiet of een sloeberige junk die het zelf niet meer kan betalen, die zijn hele vermogen erdoor heeft gesnoven.

Dus wordt het tijd voor een pakje dat helemaal van jezelf is. Je gaat met Rikkie mee naar je eerste dealer. Rikkie heet in het echt niet zo, maar hij is die leuke jongen die jou soms zomaar trakteerde. Laatst heeft hij er wel bij gezegd: “Luister, vriendschap kent zijn grenzen.” Met andere woorden: “Koop zelf eens wat, man.”

Dat kan bij Eddie, nadat Rikkie er voor jou heeft aangebeld en onder aan de trap heeft geroepen: “Ik heb Adje bij me, Adje is oké.” Eddies beste vrienden zijn zijn klanten. Nu ben ik ook zijn vriend. Van Eddie krijg je nooit meteen je stuff, zoals eigenlijk bij geen enkele huisdealer. Ze willen altijd eerst praten. Overigens vermoed ik dat in Amsterdam op elke vierkante kilometer een huisdealer zit. Want zo veel adressen zag ik in mijn agenda staan, zo veel telefoonnummers had ik geprogrammeerd in mijn gsm, toen ik aan het einde van mijn coketijd aan het wissen, aan het doorkrassen sloeg.

Maar Eddie dus, Eddie snoepte dag en nacht van zijn eigen troep. Je luisterde alleen naar zijn geklets omdat hij dan op zijn marmeren kaasplankje een paar fikse gratis lijnen voor je neerlegde. Eddie woog voor je af met een elektronisch weegschaaltje. “Word jij niet belazerd, en kom ik ook niks tekort,” was zijn credo wanneer hij als een volleerde apotheker met je dosis bezig was. Nou, Eddie kwam echt helemaal niks tekort. Hij snoof zelf door een massief gouden pijpje met briljantjes erop en een zijkamer van zijn luxueuze grachtenappartementje was ingericht als indoor- golfbaan. Boven het gigantische bureau in zijn spreekkamer hing een prikbord waarop half artistiek en journalistiek Nederland elkaar de groeten deed. “Hallo Pieter, ik was ook hier. Prima spul. Zie je maandag bij de VPRO. Groetjes, Mark.”

Eddie dicht, geen nood. Dan maar naar Opaatje. Opaatje was een portier bij een nachtclub in de Leidsepleinbuurt en rommelde wat bij met versneden bocht. Om een heroïnehoertje te onderhouden dat bij hem was ingetrokken, vertelde hij. Elke dealer heeft zo zijn eigen sores, zijn eigen verhaal. Ik vond het allemaal wel interessant.

Van Opa’s rotzooi had je een dubbele portie nodig, maar Opaatje was dan ook twee keer zo goedkoop. Ik weet niet wat hij er allemaal in stopte: van Witte Kruispoeder tot vermalen neonbuizen. Versnijden, mengen, sjoemelen, het geldt voor alle dealers. Pure coke bestaat allang niet meer. Het eigentijdse Volkskrant magazine zou in plaats van dat suffe bokbier dan ook eens coke moeten testen.

Coke is niet verslavend, daar waren wij broeders van het rietjesgilde het roerend over eens. Coke kon je immers zo een paar dagen laten liggen. Ik beschouwde coke als een geintje, ontkende bij mezelf en tegenover niet-gebruikers zelfs stellig dat het om een harddrug ging. Heroïne was een harddrug, daarvoor moest je je helemaal lek spuiten met zo’n vieze naald. Maar coke, dat ging keurig met een rietje via gaten die je toch al in je lichaam had. “Waarvoor dacht je dat God ons een neus gegeven had, hè? Als Jezus terug zou keren op aarde, zou hij zelf eerst een vette lijn nemen. Ashes to ashes, dust to dust, hij heeft het toch zelf gezegd.” Van die grappen, daar troostten wij ons mee.

Waarvoor dacht je dat God ons een neus gegeven had, hè? Als Jezus terug zou keren op aarde, zou hij zelf eerst een vette lijn nemen. Ashes to ashes, dust to dust, hij heeft het toch zelf gezegd

Wat me nog het meest is bijgebleven is de volstrekt respectloze houding ten aanzien van vrouwen. Coke een love drug? Laat me niet lachen. Coke maakt nog van het ergste mietje een enorme macho, dat wel, maar wezenlijke liefde of goeie seks levert dat niet op. Tuurlijk, je wordt geil als de pest van dat spul, maar opnieuw hetzelfde liedje: je verbeeldt je een matador op de matras te zijn, maar je presteert geen moer. Uren lig je te friemelen en te frunniken en bungelen de borsten van Madonna boven je hoofd, dan nog krijg je geen erectie. Geen wonder dus dat al die cokehumor over vrouwen bijna altijd een impotente lading heeft.

“Gister ben ik met zo’n varken mee geweest en pijpen dat ze deed. Ik kreeg natuurlijk amper een stijve vanwege dat spul. Vraagt ze na een half uur: ‘Vind je het niet lekker?’ Antwoord ik: ‘Dat moet jij toch zeggen, jij hebt dat ding toch in je bek.'”

Ja, ja, jongens waren we, maar helemaal geen aardige jongens.

Toegegeven, als het geen crack is, de ongezuiverde variant van coke, dan is een lijntje op zijn tijd fysiek niet verslavend. Maar de mentale en sociale bijverschijnselen zijn legio. Zo ging ik op een gegeven moment niet meer uit, maar ik ging scoren, snuiven. Zelfs als ik nu de stad in ga om een café te bezoeken, schiet die habit nog door mijn hoofd. En het zelfverzekerde gedrag dat coke voortbrengt, wordt wel verslavend. Je gaat ook thuis gebruiken wanneer je een pestbui hebt.

De eerste jaren kon ik een aangebroken pakje best een dag of vijf – totdat het weer weekend werd dus – bewaren. De laatste jaren niet meer. Dan trok ik mijn geheime cokelaatje open en nam ik een lik, een snuif en nog eens een hijs, en voordat ik het wist zat ik helemaal strak achter mijn tekstverwerker. Als het op was, belde ik desnoods een koeriertje. Zo werd het, om nog maar een keer met die moordende cokehumor te spreken, bijna elke avond pakjesavond, het hele jaar een witte kerst. En zo sloop het cynisme, de ongevoeligheid, het alledaagse leven binnen. Op de werkvloer, thuis, aan tafel, in bed, op ouderwetse familiefeestjes; de coke regeerde.

Ja, ja, ze hebben me in een bestek van tien jaar allemaal zien veranderen: mijn collega’s, mijn vrienden, mijn vriendinnen, mijn tandarts, mijn allernaasten, en misschien mijn ouders ook wel. En waarschuwingen zat.

“Wat zie jij er beroerd uit.”

“Volgens mij ben je gewoon verslaafd.”

“Ik ken nog de andere Ad, die lijkt niet op deze.”

“Hé, er zit bloed onder je neus.”

Maar met coke ben je doof en blind tegelijk en vaak denk je: wat zijn jullie toch allemaal saaie burgers.

Hoe kom je dan van de coke af als je alle waarschuwingen van de buitenwacht in de wind slaat, alle mentale en fysieke signalen negeert? Goeie vraag. Ik heb er natuurlijk best weleens aan gedacht om bij de Jellinek-kliniek aan te kloppen. Maar dacht meteen: een praatgroepje met semi-bekende Nederlanders die ik ooit bij al die dealers tegenkwam. Mij niet gezien!

Uiteindelijk gaf de coke zelf de doorslag.

Ik was op Ibiza om de eindejaarsfeesten te vieren en zat meteen in het juiste circuit. Of het nou België of Bombay was, daar had je overal ter wereld een neus voor ontwikkeld, nietwaar. De baas van een beroemd Frans modellenbureau nodigde me uit om op Kerstavond te komen eten. Laten we hem maar eens Raoul noemen van het wereldvermaarde agentschap Privilege. De engerd is later nog eens beticht van seksueel misbruik van minderjarige modelletjes. Na het diner gaf hij een lange, ranke Russische – zijn privémodel – eerst een autosleuteltje cadeau. Daar hing een Mercedes SLK aan vast. Stond voor haar klaar in Parijs. De andere aanwezige anorexiagevallen sloegen hun ogen beteuterd neer. Waren zij nu maar met Raoul, hadden ze nu ook een sportwagen gehad. Maar alle pipse gezichtjes keken weer vrolijk toen de coke op tafel kwam. Het ultieme toetje. Raoul had het hoogste woord. Hij bleef maar drammen over een paar kinky hoeren vlak bij de paardenrenbaan van Ibiza. Die sletten moesten onmiddellijk naar zijn villa komen en anders ging hij er in zijn Landrover zelf op af. De kleine Franse godfather stampte driftig met zijn puntlaarsjes op zijn marmeren vloer. Ik sloeg het tafereel gade en het was alsof hier op dit verre eiland al mijn coke-ellende zich samenbalde.

Ik hoop dat ik later reïncarneer als stofzuiger

Ik kon die knakker wel vermoorden. Dat al die jonge cokesnuivertjes na mij zulke klootzakken als hij, als ik werden, daar moest je toch ook niet aan denken.

Ik heb die nacht nog lekker doorgesnoven hoor, ik wilde geen spelbreker zijn. Om de waarheid te vertellen: ik ben er nog de hele week mee doorgegaan. Zelfs bij thuiskomst in Amsterdam had ik nog trek. En ik wist zeker dat er ergens in een laatje nog een pakje met een paar korrels moest liggen. Ik vond het, ik vouwde het open en staarde een tijdje naar het glinsterende spul. Daarna liep ik naar de wc en keerde het pakje boven de pleepot om. Ik dacht nog even aan een doorsnoven nacht bij een kunsthandelaar. Die had om zes uur ‘s ochtends de laatste gasten – ik zat er natuurlijk weer bij – zijn galerie uit gejaagd door wel vijf volle, onaangebroken pakjes binnenstebuiten te keren. “Zo,” zei hij, “en nu is het afgelopen. Eruit!” Iedereen stamelde: “Godverdomme Karel, wat doe je, wat zonde!” Sommigen schoten zelfs van hun stoel en likten met hun tong over de bepoederde vloer. Alleen de kunstenaar ter ere van wie dit bacchanaal was aangericht, had een helder moment en zei: “Ik hoop dat ik later reïncarneer als stofzuiger.”

Niet als een stofzuiger, maar daar in mijn eigen plee, terwijl ik doortrok, wilde ik ook reïncarneren. Het was mooi geweest. Ik was er klaar mee, maar er nog lang niet van af.

Ad Fransen publiceerde in 2005 het boek Coke over zijn tijd als gebruiker. Hoe gaat het nu met hem? “Het zit altijd ergens in je hoofd, er zijn nog steeds dagen dat ik me moet beheersen. Met de jaren is het wel makkelijker geworden. Je bent ouder, je conditie neemt af, dan weet je dat de kater onverdraaglijk zal zijn. Ook in mijn omgeving wordt niet meer gebruikt. We zijn allemaal rustige jongens geworden.”