Spring naar de content

Links-rechts

‘Ik ben misschien wel rechts,’ zei ik ten slotte, ‘maar het voelt niet zo.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Kuitenbrouwer

Wandelend in een van de mooiste, meest ongerepte natuurgebieden van Nederland, zag ik tussen de bomen, aan de rand van een zandverstuiving, een vrouw staan. Ze droeg kaplaarzen, een werkbroek en een windbreaker en was met een motorzaag een boomstronk aan het bewerken. Toen ik naderbij kwam, herkende ik haar als een bekende Nederlandse dichteres. Ik had een bordje over het hoofd gezien en stond in haar tuin. Mijn eerste baantje in de journalistiek was bij een tijdschrift waar zij ook weleens voor schreef. Ze wist het nog. “Jazeker,” zei ze, leunend op haar kettingzaag, “en nu bent u columnist.” Ze zag er goed uit, heldere blauwe ogen, gezicht blakend van het buitenleven. “U bent rechts, hè?” zei ze met een haast ondeugend lachje. Ik zou er geloof ik geen bezwaar tegen hebben om rechts te zijn, maar of ik het ook bén, weet ik niet. De dichteres zag mijn aarzeling. “Ik ben ook rechts, hoor,” zei ze, alsof ze me gerust wilde stellen.

“Gewórden.”

“Ik ben misschien wel rechts,” zei ik ten slotte, “maar het voelt niet zo.”

Een tijdje geleden kwam een journalist mij interviewen. Ter voorbereiding had hij een groot aantal columns van me gelezen. “Grappig,” zei hij, “jij schrijft precies even vaak links als rechts.” Ik hou het zelf niet bij, er zit ook geen bewust streven achter of zoiets, maar ik vond het eigenlijk wel prettig om te horen.

“Ik ben niet rechts, ik ben niet links,” zeg ik zelf weleens, “ik ben dwars.” (Keep ’m guessing, zei mijn moeder dan.)

Maar goed, de dichteres zag mij dus als rechts, en zichzelf inmiddels ook, hoewel ik mij inderdaad meende te herinneren dat ze vroeger links was. Feministe in elk geval. (Ook weer zoiets. Is feminisme links? Ja, en toch ook weer niet.)

Vanuit een tuinhuisje, even verderop, verscheen een vrouw. Met haar opgestoken haar en driekwartlange rok vormde zij een gracieus contrast met de dichteres. Ze kwam haar een mok thee brengen. Toen ze hoorde waar we het over hadden, zei ze: “Ik ben altijd rechts gewéést!” Het verbaasde me niet. Op de een of andere manier was het aan haar te zien.

Je zou een experiment kunnen doen. Van een parlement dat wij niet kennen, het Canadese bijvoorbeeld, of het Australische, fotografeer je alle leden, en dan laat je proefpersonen die foto’s sorteren op de vraag of ze wel of niet bevriend met ze zouden willen zijn. In hoeverre klopt die schifting met de politieke voorkeur van de proefpersoon? Zouden linkse mensen de linkse politici eruit halen en rechtse de rechtse?

In mijn geval zou de selectie dus ongeveer half-om-half moeten uitvallen, maar het zou me toch niet verbazen als hij meer linkse dan rechtse exemplaren bevatte. Het is iets cultureels: eens rood, altijd ergens nog een béétje roze. Het is kritisch en argwanend zijn tegenover instituties en de macht, en tegelijk een argeloos, zo niet naïef geloof in een betere wereld. De verbeelding aan de macht.

Het is zeer de vraag in hoeverre ‘echt’ links die waarden in ere heeft gehouden, en of het moderne libertaire links niet iets te veel is weggelopen met zijn eigen voorbeeldige ruimdenkendheid, zonder te beseffen dat de prijs daarvoor betaald werd door de mensen aan de andere kant van het spoor, voor wie ze het eigenlijk deden.

“Ik ben misschien wel rechts, maar het voelt niet zo.” Toen ik afscheid had genomen vroeg ik me af wat ik daar eigenlijk mee bedoelde. Of je rechts of links bent, uiteindelijk behelst het niet meer dan wat je doet in het stemhokje bij de verkiezingen, maar kennelijk is het dus ook een gevoel. Niemand zegt ooit dat hij ‘midden’ is. In dat geval zeggen ze meestal dat ze niet in het onderscheid tussen links en rechts geloven, of ze beginnen een interessanterig verhaal over de teloorgang der ideologieën. Of ze zeggen: ik ben niet rechts, ik ben niet links, ik ben recht door zee. (Wat zoiets is als: ik ben niet katholiek, ik ben niet protestants, ik ben verlegen.)

Misschien is dat wat ik met die opmerking over rechts-zijn en rechts-voelen bedoelde. Dat er twee soorten rechts zijn: rechts-rechts en links-rechts. Dat je rechts kunt zijn voor de bestwil van de bovenklasse, maar ook voor de bestwil van de onderklasse, en dat je dan op een bepaalde manier nog steeds links bent. Zoals de Britse psychiater Theodore Dalrymple, die de onderklasse juist als slachtoffer van links ziet en haar probeert te redden met een harde, ‘rechtse’ aanpak.

Misschien moet er een aparte partij komen voor links-rechts. Bij traditioneel rechts voelen ze zich nooit helemaal thuis, zeker niet als het om economische kwesties gaat, maar bij traditioneel links ook niet meer, want daar worden ze wel gepaaid, maar krijgen ze nooit helemaal hun zin.

Bezadigd rechts en opstandig rechts, zo kun je het ook noemen.

Zo stonden ze daar, toen ik omkeek, in dat schitterende, doodstille bos: de dichteres en haar vriendin: de klassieke liberale dame en de gelouterde rebel. Mooi stel.