Spring naar de content

Op ziekenbezoek bij Gerard Reve

De aan alzheimer lijdende Volksschrijver heeft nu ook zijn spraakvermogen verloren. De penibele toestand van de 82-jarige Wolf knaagt ook aan het gemoed van de ooit zo vitale Matroos Vos. ‘Ik lijd aan verpleegdementie.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ad Fransen

Vandaag, 8 februari 2006, staat er voor de demente patiënt in kamer 235 peperkoek op het menu. Verder belooft het prikbord in de gang een hartig kippensoepje tussendoor. En evenals de paars gepermanente dame die in het kamertje schuin tegenover hem de godganse dag naar een videoband met keiharde kindermuziek van K3 kijkt, krijgt ook Gerard

Reve deze dinsdag ‘Ardennees gebraad met schorseneren en aardappeltjes met kaassaus’. 

Vrijwel alle oudjes op deze afdeling lijden aan de ziekte van Alzheimer en beseffen nauwelijks nog wat ze eten. Het is ook eigenlijk geen eten meer wat ze doen. Je zou het eerder moeten omschrijven als kinderlijk gekledder of dierlijk schrokken. Toch gaat bij de Belgische zustertjes in dit katholieke tehuis de liefde voor al deze onnozele patiënten nog steeds door de maag. Hoe vaak heeft Reve in zijn werk de barmhartigheid van de katholieke kerk niet geroemd en geprezen? Hier in dit rusthuis zien we daarvan het klinkende bewijs.

Driekwart jaar heb ik Gerard niet gezien, en het is best even schrikken als ik samen met zijn levensgezel Joop Schafthuizen zijn kamer binnen loop. Reves conditie is sinds onze laatste ontmoeting flink achteruitgegaan. In het beginstadium van zijn ziekte wilde hij nog weleens afwezigheid veinzen, nu is ook dat spelletje allang uit.

“Zo Wolf, kijk eens wie ik heb meegenomen.” Als een stuurse kleuter, vastgebonden in een kinderstoel, zit hij met zijn handen op het tafelblad te trommelen. Dat geroffel gaat onverdroten voort als we al een poosje naast hem staan.

Dus voordat de ex-schrijver acht slaat op het bezoek moet Joop een paar keer luid kond doen van onze aanwezigheid. Maar antwoorden doet Reve niet meer.

“Een maand geleden heeft Gerard definitief zijn spraakvermogen verloren,” verklaart Joop. Waren het een klein jaar geleden nog losse flarden, panische kreten of onsamenhangende frasen die van zijn lippen kwamen, nu geeft de schrijver inderdaad geen kik meer. Het begrip- en herkenningsvermogen is al veel langer heen. Wanneer ik Reve voorzichtig een hand geef, kijk ik een man aan met een wezenloze blik in zijn gezicht. Onder zijn helblauwe ogen zitten grauwgele wallen, zijn mond is nog maar een klein, ingevallen streepje en het tere vel van zijn wangen zit strak tegen zijn kaken. Zijn huid is heel zacht, als van een baby, maar tegelijkertijd zo dun dat je bijna de schedel erdoorheen kunt zien. Een hechting in zijn rechterwenkbrauw — vanwege een recente val bij het in bad doen — maakt de aanblik nog triester.

Niet dat er vooruitgang in zit, maar Joop vindt Gerard er heel wat beter aan toe dan vorige week. “Toen had je liever niet hier willen zijn,” zegt hij onheilspellend. “Donderdag was Gerard bijna stervende. Hij kon niet meer slikken, hij stikte bijna. Ik heb er zelfs een geestelijke bij moeten roepen.” De dienstdoende priester rukte gelijk uit met de laatste sacramenten voor de katholieke schrijver, of met wat Joop steevast ‘het heilig oliestel’ noemt.

“Maar dat heilig oliestel heeft weinig zin gehad, of juist wel! Want sindsdien is Gerard op wonderbaarlijke wijze opgeknapt. “

Zou deze crisis ook de reden zijn geweest dat kranten en omroepen snel aan de gang gingen met het schrijven van necrologieën en het verzinnen van herdenkingsuitzendingen? Bij NRC Handelsblad werden Fokke & Sukke alvast in stelling gebracht voor een toepasselijke cartoon, het radioprogramma Kunststofen de talkshow Woestijnruiters konden nauwelijks nog wachten, en een Gelderse krant had Gerard Reve zelfs al dood verklaard.

et heeft nog behoorlijk wat voeten in de aarde gehad voordat Joop me wou ontvangen in de oude doktersvilla te Machelen om me vervolgens weer eens mee te nemen naar de kliniek waar Gerard zijn laatste dagen slijt. Komt doordat de penibele situatie van de 82-jarige Wolf ook gestaag knaagt aan de gemoedstoestand van de ooit zo vitale Matroos Vos. Joop ziet er afgepeigerd uit, besteedt nog maar weinig zorg aan zichzelf, slaapt slecht, eet niet veel — of het moet een ‘stress-salade’ zijn — en doet niets anders dan piekeren en nog eens piekeren.

Meestal zit hij boven een volgerookte asbak in de keuken, waar op tafel Leendert de kat ronddabbert om zijn ontroostbare, naar buiten starende baasje lieve kopjes te geven. Joop weet maar al te goed wat hemzelf mankeert: “Ik lijd aan verpleegdementie. De ziekte is van Gerard op mij overgeslagen. Vaak sta ik in een winkel en denk ik: wat doe ik hier? Fruit, groente, vlees — ik koop het wel, maar thuis is het allemaal voor de vuilnisbak.”

Dus liever ontving hij een tijdlang geen ‘dierbaren’. Was Joop ook te trots voor. Zolang hij zich lamlendig voelde, zolang de tuin door onkruid overwoekerd was, zolang hij het huis niet een beetje aan kant had, zou dat ‘veel te vernederend’ zijn. Toch bleef ik intussen aardig op de hoogte van het wel en wee van de Reves. Want regelmatig hebben Joop en ik elkaar aan de telefoon gehad. De ene keer wilde hij ‘eens effe lekker tokken’, de andere keer zat hij zo ‘deep down vast’ dat hij na welgemeende excuses maar gauw weer de hoorn op de haak legde. Zoals op 28 juli vorig jaar, toen hij net bij zijn geestelijk raadsman, dokter Van Petegem, was geweest vanwege zijn angsten en depressies. En dan had hij in de villa ook nog eens last van vliegen vanwege het warme weer.

“Sodemieter op, rotvliegen! Wacht effe Ad, daar is weer zo’n klerebeest. Ze steken me. Ze moeten me wel hebben.”

Natuurlijk was ik benieuwd hoe het met Gerard ging, maar de berichten daarover klonken steeds somberder.

“Met Gerard is het helemaal over, hij heeft geen uitdrukking meer in zijn gezicht. En hij geeft slijm op, heeft ‘t benauwd en is bij vlagen erg agressief. Ze hebben hem naar een andere kamer verhuisd, veel mooier, maar dat doet hem niets. Momentje, daar heb je die klere-

vlieg weer.”

Pets, pats; op de achtergrond klonk verbeten gemep in de strijd met het gevleugelde ongedierte.

“Waar waren we gebleven? O ja, ik wou zeggen: ik ben zo gebonden aan Gerard. Ik heb alles gegeven, maar ook veel genomen, Maar ja, wat ik nu bezit, dit huis met al die tweedehands spulletjes, is niet een margarinedoos die je zomaar kunt verplaatsen. Ik heb het zelf ook veel te ingewikkeld gemaakt. Gerard liet ingrijpende gebeurtenissen altijd aan mij over. We hadden nooit uit Schiedam weg moeten gaan. Ik ben totaal op, kapot, en dan die kutvlieg. We kunnen aan dit gesprek maar beter een einde maken… Weg!… weg!… klotebeest!” Opnieuw kwam de vliegenmepper eraan te pas voordat Joop het gesprek op donkere toon afsloot.

“Zo, die vlieg heeft z’n verdiende loon gehad. En dan hebben we volgende week zondag nog wel ons dertigjarig partnerschap.”

Op 23 oktober klonk Joop weer een tikkeltje opgetogener. Hij belde zelf om te melden dat Gerard een griepepidemie had overleefd. In tehuizen als waar Gerard bivakkeert, komt regelmatig de zogenaamde Old man’sfriend op bezoek om de verzwakte oudjes over het randje te duwen. “Maar Gerard heeft het gered. Met de antibiotica van dokter Vanneste! Al zie je dat hij na zo’n griepaanval weer een stuk verder heen is. Oei, oei, oei, elke dag als ik op bezoek kom, is het een klap. Ik hoef niet te gaan, want hij heeft er toch geen besef van. Maar als ik het niet doe, lig ik maar wakker en maak ik mezelf verwijten.”

Bij de Humanistische Omroep stond op dat moment een uitgebreide documentaire van Maud Keus op stapel over Gerards leven. Die later weer uitgesteld zal worden. Dat kon best eens te maken hebben gehad met Joops gebrek aan belangstelling voor dit project. Want bij dergelijke ondernemingen is immers vaak zijn toestemming vereist voor het uitzenden van archieffragmenten. “Ach, vroeger had ik het wel leuk gevonden om daaraan mee te werken, om te zien wat er allemaal wel of niet door de beugel kan. Maar nu staat me dat tegen. Ik heb trouwens sowieso nauwelijks nog belangstelling voor televisie. Als het even kan, lig ik er vroeg in.” Anderhalve week later, op 3 november, lag dat weer anders en was Joop ineens in een hyperenthousiaste bui. Meestal heeft dat te maken met iets moois dat hij heeft gelezen of gezien, iets dat hem tot een dieper of rooskleuriger inzicht heeft gebracht. Dat kan een fraaie kunstcatalogus zijn, of een boek over de mystieke beweging van de Rozenkruisers. Of gewoonweg een televisie-uitzending, want deze keer had hij aan de buis gekluisterd gezeten voor de tweedelige documentaire over Bob Dylan van Martin Scorcese. Joop is van jongs af aan dol op Dylan en ziet frappante overeenkomsten tussen de rebelse muziekcarrière van deze Amerikaanse bard en de grillige schrijversloopbaan van zijn partner. “Joh, die Dylan die had overal schijt aan. Zag je hoe hij er op een gegeven moment de pest aan kreeg om als folkzanger te worden versleten. Hoe hij op dat concert in Londen tekeerging op zijn elektrische gitaar, ondanks dat ze er in de zaal niks van moesten hebben. ‘Play it louder, play it louder!’ riep-ie tegen zijn band. Fantastisch! Dylan hield van jennen, hè. Net als Gerard toen hij veel over de herenliefde ging schrijven terwijl zijn lezers wilden dat hij nog ‘ns zoiets als De Avonden zou maken. En ook Gerard was een echte performer. Maar zoals Wouter van Oorschot altijd zegt: ‘Wanneer Bob met een hoed opkomt, gaat ‘t fout.'”

Joop heeft wel meer mensen met wie hij regelmatig aan de lijn hangt. Zoals ‘moordgozer’ Bram Peper, die wekelijks trouw informeert naar Gerards gezondheid; of uitgever Robbert Ammerlaan, die hoopt op nieuwe Reve-uitgaves; of exuitgever Dick Gubbels en zijn vrouw Elly, die soms vanuit hun nieuwe Antwerpse habitat onverwachts langswippen. En niet te vergeten ‘die lieverd van een Rudy Kousbroek en zijn schat van ‘n vrouw Sarah ‘t Hart’. “Tegen Sarah zei ik nog dat Bob Dylan zo veranderd is, vooral spiritueel gezien. “

Op woensdag 14 december was Gerard jarig, en enkele dagen daarvoor drong ik aan op een bezoekje om de schrijver persoonlijk te kunnen feliciteren. Maar Joop stribbelde tegen: “Laat maar, laat maar, ik ben niet in de stemming, en Gerard heeft er al helemaal geen behoefte aan.” Ik begreep heel goed dat het geen pas had om de slingers nog op te hangen voor de 82ste verjaardag van de zieke Volksschrijver, maar blijkbaar trotseerden de uitgevers Gemma Nefkens en Wouter van Oorschot dit negatieve reisadvies. Want toen ik de bewuste woensdagavondbelde om mijn felicitaties over te brengen, vertelde Joop: “‘t Was een mooie dag, er zijn heel veel bloemstukken en kaarten binnengekomen, en Wouter en Gemma zijn nog op bezoek geweest. Een fijne afleiding voor mij, maar Gerard beseft zoiets niet meer, en dat is maar goed ook. ‘t Is allemaal heel pijnlijk, heel pijnlijk hoor. Zelf hou ik me maar een beetje voor de gek en hoop ik dat dit jaar snel voorbij is.”

Maar nadat de feestdagen voorbij waren gekropen en Joop de kerstkaarten met woorden als ‘gelukkig’ en ‘vrolijk’ erop niet meer kon zien, lukte het hem nog maar heel moeilijk om zichzelf voor de gek te houden, Het nieuwe jaar begon meteen met alarmerende berichten: “Ik voel een verschrikkelijke machteloosheid. Gerard staat aan het voorportaal; we moeten op het ergste voorbereid zijn, Zijn tanden vallen uit zijn mond, hij heeft epileptische aanvallen en een dubbele longontsteking. Dokter Vanneste zegt: ‘We kunnen hem ook naar een ziekenhuis brengen.’ Maar dat zie ik als een zinloos infuus om de boel te verlengen. Het beste is als Gerard in zijn slaap… of zoiets…” Joop durft zulke zinnen nooit af te maken en spreekt als het om Gerards dood gaat liever in bezwerende termen als ‘afscheid nemen’ of ‘wanneer Gerard definitief rust heeft’.

De hele maand januari bleef het vervolgens angstaanjagend stil vanuit België. En wanneer ik het eens probeerde met een telefoontje reageerde Joop vlak, gaf hij aan eigenlijk met niemand contact te willen. Met Gerard ging het slechter dan ooit, dat wilde hij nog wel kwijt.

“Het zal niet lang meer duren of…” Juist om die reden nog eens langskomen, om Gerard — wie weet wel voor het laatst — te kunnen zien, hield hij, soms zelfs een beetje geprikkeld, resoluut af. “Nee beste knul, laat me nou alsjeblieft maar. Ik zal maar niet vertellen wat er allemaal door mijn bolletje gaat. Het is een kuil om snikkend in te vallen.” Maar dan is bij Gerard de zoveelste crisis bezworen, zijn bij Joop de nieuwe antidepressiva goed aangeslagen (“Die geweldige paniek en angsten, daar zijn de toppen wel van af”) en sta ik gelukkig toch weer oog in oog met een Gerard Reve in levenden lijve. Voordat we naar Gerard zijn vertrokken, hebben Joop en ik eerst wat zitten kletsen bij hem thuis. In de vensterbank van de woonkamer stond Gerards laatste fotoportret, gemaakt door Rineke Dijkstra. De topfotografe was er afgelopen september, bepakt en bezakt met loodzware foto-apparatuur, helemaal voor naar Machelen gekomen via het openbaar vervoer. Het was de barre tocht alleszins waard, want uiteindelijk is het een schitterend plaatje geworden, heel sereen, met een afwezige Gerard geheel in het wit gekleed: alsof hij langzaam aan het verdwijnen is. Joop bewondert Rineke al sinds het begin van haar carrière; vanaf het eerste uur was hij een koper van haar werk. Bovendien had hij nog een goede reden om juist haar als laatste hoffotograaf te engageren. “Ik zie het als een mooie afsluiting. De cirkel is rond, want de eerste publieksfoto’s van Gerard zijn bij het verschijnen van De Avonden ook door een vrouw gemaakt, door Annelies Romein.”

Aangezien Joop zo goed als door zijn voorraad Spa Rood heen was en ook trappistenbier en wc-papier nodig had (en geen rijbewijs bezit), hebben we met mijn auto ook nog maar even flink ingeslagen bij de plaatselijke supermarkt.

Om vervolgens op te trekken — Joop met een flink stuk appeltaart voor Gerard op zijn schoot — naar het rusthuis waar de schrijver zit.

‘Lekker happie, happie doen, hè,” zegt Joop wanneer hij Gerard als een peuter lepel voor lepel zijn appeltaart voert. Het smaakt de schrijver best. Ondanks dat hij zijn mond nog vol heeft, probeert hij gretig te graaien naar het volgende stukje. Dit ritueel zorgt tenminste nog voor enig tijdverdrijf. Want nadat Gerard de appelpunt naar binnen heeft gewerkt, vult het vertrek zich met moordende stiltes of kinderachtige zinnetjes die toch niet meer aankomen in de afgetakelde schrijvershersens. Even wordt voelbaar wat Joop Schafthuizen dagelijks doormaakt.

“Zo, mooie knul van de baas, heb je daar ook weer fijn mee gespeeld, hè. Geef maar hier,” zegt Joop, nadat Gerard eerst een pakje sigaretten heeft geprobeerd fijn te knijpen en het, toen dat niet lukte, als een klein kind in zijn mond wilde steken. In ruil voor het sigarettenpakje krijgt Gerard van Joop zijn lievelingsknuffel, een speelgoedpoesje waaruit na lichtjes knijpen een natuurgetrouw gemiauw komt.

Vroeger werd je weleens hoorndol van zijn eindeloze geouwehoer en al die afgezaagde grappen. Nu zou je erom smeken dat-ie zomaar weer eens iets komisch zei. Zoals destijds in de tuin, toen er net een nieuw katje was komen aanlopen. “Weet je wat het meestal is met huisdieren? Als je ziek bent dan blijft een hond bij je, een kat niet. Maar deze kat komt bij me op bed en gaat op mijn voorhoofd liggen, hoor.” Hij was nog niet zo lang geleden geopereerd aan zijn hart en wist het gezelschap te vermaken met verzinsels als: “Dit is alweer de tiende operatie. Bij de vorige keer dat ze me hebben opengemaakt vanwege mijn dikke darm ging de wond rotten. Maar ja, ik wilde natuurlijk niet in het ziekenhuis blijven dus kreeg ik verband en jodium mee en mocht ik toch naar huis. Joop moest de wond schoonhouden. Maar als hij die wond al zag, moest hij braken. Ja zeg, is dat nou vriendschap?”

Of wat missen we zijn vunzige limericks waarmee hij je altijd begroette als je nog maar net een stap binnen de deur had gezet: “Ik zag eens een professor van Moerkerken drie uur lang hoerwerken. En het is echt waar, hij kwam ook nog klaar. Je kon het aan de vlekken op de vloer merken. “

Daar hoorde natuurlijk steevast een geheimzinnige, Reviaanse toegift bij: “Knap hè? Jammer dat limericks een beetje uit de mode zijn geraakt. Ik leerde ze van een leraar op het gymnasium. Hij maakte ze in het geheim, maar soms gafhij ze toch prijs aan jongens die te vertrouwen waren, zoals ik.”

Nu komt er geen stom woord meer uit; ook die heerlijk ondeugende grijns heeft zijn gezicht voorgoed verlaten.

“Kom eens Gerard, even je mooie smoeltje kuisen.” Zachtjes veegt Joop met een vochtig washandje de gebakskruimels weg. Tot voor kort kon Reve van zo’n wasbeurt heel kwaad worden, nu stribbelt hij niet eens meer tegen.

Als Joop op een gegeven moment even naar de hoofdzuster verdwijnt om te informeren of dokter Vanneste nog komt om de hechting uit Gerards wenkbrauw te halen, pakt Reve weer onderzoekend het speelgoedpoesje beet. Verbaasd — of is het angstig? — staart hij me aan. Wat ooit vertrouwd was, is allemaal vreemd geworden. Elk ding of mens lijkt weer nieuw voor hem. Dan ineens komen er toch een paar klanken uit zijn mond.

“Schrum…, brum…”

Gelukkig blijven we altijd Reves prachtboeken houden, maar voor beroemde laatste woorden hoeft niemand meer aan zijn ziekbed te staan. Later, als we het rusthuis verlaten en naar buiten lopen, zegt Joop: “Gek hè, dat Gerard nooit heeft gezeurd dat hij niet meer kon schrijven. Ineens was dat zomaar afgelopen, heeft hij geen pen meer aangeraakt.” 

Op 29 maart en 5 april zendt de Humanistische Omroep de tweedelige documentaireGerard Reve – de volksschrijver en de verrekijk uit.