Spring naar de content
bron: anp

‘Zelfs nu lukt het me niet om Rinus te zeggen’

Rinus Michels (1928) overleed op 3 maart. Kees Jansma, oud- journalist en persvoorlichter van het Nederlands elftal, schrijft hem een brief.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Kees Jansma

Geachte heer Michels,

Zelfs nu lukt het me niet om Rinus te zeggen. Al heel lang geleden, tijdens een etentje in Amsterdam een week na het Europees Kampioenschap van 1988, zei u mij dat ik nu weleens uw voornaam mocht gebruiken. Voorlopig alleen als er geen anderen bij zijn, zei u nog, tot verontwaardiging van uw vrouw die mij ter compensatie fel op mijn wang zoende. Dat vind ik lastig, antwoordde ik destijds. Rinus Michels is voor mij mijnheer Michels, net zoals Kees Rijvers voor mij mijnheer Rijvers is; in alle opzichten voel ik mij bij u beiden een snotneus. Dat is ook zo, jongeman, zei u toen weer, maar probeer het toch maar. En u sprak me vanaf dat moment aan met Kees, wat juist was natuurlijk, maar tot die avond had u het steeds op ‘jongeman’ gehouden, wat net niet juist was.

Die avond in Amsterdam was uw initiatief. Omdat we het goed gedaan hadden de voorbije weken, vond u ter inleiding van het diner, waarna ik zonder valse bescheidenheid kon zeggen dat wij van de tv het alleen goed konden doen rondom het Nederlands elftal als het Nederlands elftal het goed deed. Maar ik durfde toen al te bekennen dat ik best trots was op het feit dat er tussen ons tijdens dat EK íets was ontstaan.

We dronken in het trainingskamp nooit samen een kopje koffie; we babbelden zelden met elkaar, terwijl daar al die lange dagen dat ik bij u en het elftal op schoot zat best tijd voor was. U zwaaide quasi nonchalant met een grijns als ik passeerde, maar daar voelde ik me goed bij en als u in de avonduren voor het EK-Journaal van de NOS naast me kwam zitten, voelde ik me prettig. En u voelde zich ook goed, merkte ik. Dat zei u ook tegen me een week na de behaalde titel, en die korte opmerking heb ik altijd gekoesterd.

Het was trouwens de enige intimiteit die wij jegens elkaar hebben geuit. Wij zagen elkaar veel en spraken dan kort. Nooit over ’88, nooit over wat geweest was. Ik kwam nooit tot het noemen van uw voornaam, mijnheer Michels, maar pakte u wel vast bij arm of schouder, gewoon omdat ik mijn gevoel toch een beetje kwijt moest.

Bij het overlijden van uw vrouw begon ik mijn brief aan u met ‘Geachte mijnheer Michels/Rinus’ en de dagen daarna was ik bang dat u mijn schrijven ridicuul zou vinden. Maar bij uw terugkeer in een voetbalstadion stond u plotseling voor me en schudde me alleen maar de hand: “Rinus, heet ik.” Het is daarna zo snel gegaan. U wilde niet lang alleen zijn. Bij uw begrafenis was ik niet. Ik houd best van publiciteit, maar zoek die niet op een begraafplaats.

Ik heb natuurlijk vaak aan u gedacht. Juist nu weer heel vaak. Omdat het Nederlands elftal weer naar Duitsland gaat. Met een jonge coach en een bedaagde persvoorlichter. Er zullen avonden zijn, straks in het trainingskamp, dat Marco, John, Robbie en Stanley zullen vragen of ik nog een Michels-verhaal heb. Dat heb ik dan. Het zal zelden waarheidsgetrouw zijn. Maar het gaat om het gevoel. En om de punten, zou u eraan toevoegen.

Dank,

Kees Jansma