Spring naar de content

Bob Dylan was niet links

Vraag iemand waaraan hij denkt bij de naam ‘Bob Dylan’, en het antwoord is ‘een protestzanger uit de jaren zestig’. Je kent het wel: dat verschrikkelijke Blowin’ in the Wind. Kampvuren. Demonstraties. Burgerrechten. In die hoek wilde Bob Dylan nooit zitten.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Joost Niemöller

In al zijn interviews zegt hij zichzelf te zien als muzikant en woordknutselaar. Niet als protestzanger. Alsjeblieft niet. Nog erger vindt hij: stem van de jaren zestig.

Maar het houdt nooit op. Bij iedere nieuwe cd, elk concert en ieder aandachttrekkend boek van of over Dylan wordt hij steevast overgoten met een dikke laag stroperige jeugdherinneringen van de babyboomers: in Dylan vieren zij zichzelf als kritische, linkse rebel.

Arme Bob. Hij probeerde diverse muzikale genres uit, van country tot reggae. Experimenteerde met verschillende zangstemmen. Werd junk, brave huisvader, rock-’n- roller, herboren christen, orthodoxe jood, gladde entertainer. Maakte de ene onzinplaat na de andere, en vergaste zijn publiek op een eindeloze reeks afgeraffelde optredens. Het resultaat was dat bijna niemand meer naar de concerten ging of de latere platen kocht. Maar dat imago van protestzanger bleef.

Nu heeft hij zelf een boek geschreven over zijn leven, waarin hij de strijd tegen zijn imago beschrijft: Kronieken, het eerste deel van een drieluik. Het is een mooi, literair geschreven boek. Ooit, schrijft hij daarin, was hij op zoek naar zijn eigen rolmodellen. Van de countryzanger Hank Williams tot de altijd jong gebleven kunstenaar Pablo Picasso. Van de gelikte crooner Ricky Nelson tot het obscure bluesgenie Robert Johnson. Met hulp van dergelijke voorbeelden vond hij zichzelf uit. Daarna kwam het grote succes. Toen kreeg hij dus dat stempel. In Kronieken schrijft hij: “Waar ik ook kom, ik ben een troubadour van de sixties, een folkrock-fossiel, een woordsmid van weleer.”

En dat terwijl hij de jaren zestig haatte. Hij beschrijft zijn walging uitvoerig: “De gebeurtenissen van die tijd, die hele culturele poppenkast, hielden mijn ziel gevangen, maakten me misselijk – leiders van de burgerrechtenbeweging en politieke leiders die werden neergemaaid, barricaden die werden opgeworpen, (–) de alternatieve communes, de leugens, de schreeuwerige stemmen, de vrije liefde, de beweging tegen de geldeconomie, de hele santekraam. Ik had vast besloten me daar zo ver mogelijk vandaan te houden. Ik had nu een gezin en voelde er niets voor om op dat groepsportret te staan.”

In zijn autobiografische schetsen bevecht Bob Dylan zijn imago als protestzanger. Het zal niet baten

Midden in de non-conformistische jaren zestig droomde Dylan van een rustig burgermansleventje met vrouw en kinderen. Het werd hem niet gegund. Waarheen hij ook vluchtte, overal wisten zijn fans hem te vinden. In Kronieken: “Demonstranten kwamen achter ons adres en paradeerden zingend en schreeuwend op en neer voor ons huis, eisten dat ik naar buiten kwam en hen ergens naartoe leidde, dat ik me niet langer onttrok aan de plichten die ik had als geweten van een generatie.”

Overal belaagden ‘de radicale rabauwen’ hem. Hij had maar wat vuurwapens ingeslagen voor als ze zijn huis zouden binnendringen. Maar de politie had hem verteld dat hij degene zou zijn die gearresteerd werd als hij zelfs maar een waarschuwingsschot loste in zijn eigen huis. Hierover beklaagt Dylan zich dan weer in Kronieken. Maar wie in Amerika het recht op zelfverdediging opeist, en het bezit van eigen vuurwapens veilig wil stellen, tja, die is dus best rechts.

Het is opvallend hoe weinig politieke uitlatingen Dylan eigenlijk heeft gedaan voor iemand die toch moest doorgaan voor protestzanger. Vorig jaar verscheen een charmant boekje over zijn politieke ideeën: Chimes of Freedom, door Mike Marqusee. De conclusie is dat Dylan maar heel weinig politieke ideeën had. Hij schreef bijvoorbeeld nooit een liedje over ‘Vietnam’, en kwam nooit opdagen bij protesten tegen die oorlog. Hij deed er geeneens uitspraken over. Hoogstens een vaag lulverhaal in de trant dat hij het maar niets vond dat je voor of tegen de oorlog moest zijn, en dat hij bijvoorbeeld een schilder kende die juist helemaal voor de oorlog was, en dat je hem daarom toch geen mindere schilder kon noemen. Hij wilde ook niet over de atoombom schrijven, zei hij. “The bomb is getting boring. I’m not part of no movement.”

Toen in 1965 de grote Vietnam-bombardementen begonnen, waardoor heel links Amerika de straat op ging, bracht Dylan juist een van zijn meest cryptische platen uit, Bringing It All Back Home. Daarop staan liedjes als Mr. Tambourine Man, die iedereen kan meezingen en die niemand ooit begrepen heeft.

In het boek Chimes of Freedom staat een veelzeggende anekdote. Op 13 december 1963, drie weken na de moord op John F. Kennedy, kreeg Dylan een prestigieuze prijs van de deftige Amerikaanse mensenrechtenorganisatie ECLC. Een jaar daarvoor was die prijs nog uitgereikt aan de linkse filosoof Bertrand Russell. Heel chic dus. Op de avond van de uitreiking was Dylan dronken. In zijn dankwoord begon hij te schelden op de zaal vol intelectuelen. Iedereen hier was oud, zei hij, en droeg een pak.

Hij ging maar door. Al die linkse theorieën, in al die geschiedenisboeken, waren irrelevant. Het belangrijkste stond er niet in: de gevoelens van de mensen. Hijzelf voelde zich verwant met Lee Harvey Oswald, de moordenaar van Kennedy, want ook Oswald was een rebel. Boegeroep was zijn deel. Dylan liet zich niet inpalmen. Door niemand. Hij was zichzelf. Dat was zijn boodschap.

In Kronieken schrijft Dylan afstandelijk over de politieke opwinding in de jaren zestig. Het is net alsof het hem allemaal een beetje ontging. Na een beschrijving van de angst die er heerste voor de atoombom, stelt hij droogjes: “Mijn grote angst was dat mijn gitaar ontstemd zou raken.” In zijn ogen was het allemaal compleet over de top. “Studenten die het bestuur van de landelijke universiteiten probeerden over te nemen, anti-oorlogsactivisten die zorgden voor verhitte discussies. Maoïsten, marxisten, castroïsten, linkse jongelui die instructieboekjes van Che Guevara hadden gelezen en eropuit waren de economie omver te helpen.” Nee, hij zag niets in ‘de linkse aspirant-dictators en de rechtse aspirant-dictators’.

Toen Dylan nog een onbekende folkzanger was, logeerde hij bij vrienden in de Village in New York, onder andere bij de linkse folkzanger Dave van Ronk en diens vrouw. Dylan hoorde het gepraat aan over ‘de hoogdravende theologische concepten achter politieke systemen’. Hij vond ze ‘moeilijk bij te houden. Als je het probeerde, kwam je op vreemd gebied terecht’.

Mooi door zijn achteloze scherpte is de scène in Kronieken waarin de jonge Dylan bij de Van Ronks langs kwam om een plaat te laten horen van blueszanger Robert Johnson. Dave van Ronk zat net de krant te lezen. In het boek somt Dylan op wat er allemaal in die krant stond: atoombommen getest in Amerika en Rusland, rassenonlusten in het zuiden – ‘slecht nieuws’. Toen zette Dylan de plaat van Robert Johnson op. Zijn enthousiasme kende geen grenzen. Geen woord meer over het slechte nieuws in de krant.

Dit jaar verscheen een dubbel-cd met nooit eerder uitgebrachte live opnamen van Bob Dylan uit 1964. Dylan was bij dat concert in topvorm. Nog enkel met zijn akoestische gitaar als begeleiding (een half jaar later zou hij zijn eerste plaat met een rockband opnemen) stond hij in een grote concertzaal in New York. Die luide, scherpe stem. Open en zonder angst. Dat sarcasme.

Superieur bespeelde hij de verwachtingspatronen van zijn publiek, van de linkse elite die protestsongs verwachtte.

Met relativerende, melige grapjes, soms bijna als een stand-up comedian, leidde hij de zaal in zijn eigen, hoogstpersoonlijke, Bob Dylan-wereld. Daar viel weinig te lachen. Alles was daar vreemd. Ontwricht.

Je hoort hoe de zaal eerst met grote instemming, maar gaandeweg met steeds meer aangenaam gekietelde verbazing iets heel onbekends gadesloeg. Waar ging het heen? Het werd in elk geval steeds minder politiek en steeds meer persoonlijk met de liedjes van Dylan. Toen moesten de jaren zestig nog losbarsten. Het was nog net goed.