Spring naar de content
bron: anp

Het trauma van ’74

Volgens de overlevering hebben de Duitsers ‘ons’ bij het WK in 1974 een streek geleverd. Onzin, blijkt nu.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Auke Kok

Toen de Nederlandse voetballers de finale van het wereldkampioenschap hadden verloren, vonden zij het hoog tijd voor een feestje. Het werd een feestje waaraan later extreem weinig is teruggedacht. Liever zag men dat er nooit meer over het feestje werd gesproken. Nog mooier zou het zijn als het feestje met terugwerkende kracht kon worden uitgewist. Maar het feestje vond wel degelijk plaats. Het was zelfs heel gezellig. Iedereen was er, Rinus Michels en alle voetbalhelden, Johan Cruijff en Johan Neeskens en noem maar op, hun vrouwen en begeleiders; en zij zongen en zij dronken de ene borrel na de andere en zij dansten tot in de kleine uurtjes. Een topfeestje. Knalfuif, zeiden ze in die dagen. 

Onder andere zongen zij: “Holland wint de wereldcup.” 

Het gebeurde allemaal in een zaal van Hotel Bachmair am See, even buiten de stad München: een prachtig hotel in rustieke stijl, waarvan de deuren in 1826 werden geopend en dat anderhalve eeuw later de wederopstanding van het na-oorlogse West-Duitsland perfect symboliseerde. In 1969 was het hotel compleet gerenoveerd en uitgebreid en in 1974, het jaar dat de Oranje-voetballers er hun verloren finale vierden, werd het nog weer groter. In economisch opzicht ging het goed met de Duitsers. Sportief net zo, want de Duitsers waren op zondagmiddag 7 juli 1974 voor de tweede keer wereldkampioen voetbal geworden. Het nieuwe machtige Duitsland, land van foute moffen dat zich zo voorbeeldig uit de oorlogsruïnes omhoog had gewerkt, was ons, goedbedoelende Nederlanders, de kleine buurman die alles altijd beter weet, opnieuw de baas geweest. Het was te veel om te accepteren en te verwerken. Beter kon je maar doen alsof het allemaal niet was gebeurd – alsof de finale nog gespeeld moest worden en Nederland die beker wel even mee naar huis zou nemen. Dus was er die avond een popbandje naar het hotel aan de uitgestrekte Tegernsee gehaald, en tilden de spelers hun coach Michels op de schouders en zag je op enkele schaarse video-opnamen playboy-aanvaller Johnny Rep dansen en lachen en ritmisch in de handen klappen.

Correctie: eerst was er ontgoocheling. Alle Nederlandse voetballiefhebbers voelden om zes uur ’s avonds een leegte zoals zij die maar zelden hadden gevoeld – net als de spelers. De hele tweede helft vurig hopen op de gelijkmaker, zien dat enkele goede kansen net niet verzilverd worden, de wijzers van de klok te snel zien voortbewegen en dan afgepeigerd moeten toegeven dat het ongelooflijke, het onbeschrijflijke, het krankzinnige idee dat Nederland de beste van de hele wereld is, niet bewaarheid wordt. Een deken van desillusies gleed over een sportland dat zich moreel de meerdere had gewaand. Vrijwel geen televisiekijker zou vergeten wat hij op dat moment deed en voelde. Een historisch moment was het, een schok. 

Maar al snel heerste de gedachte dat ook zilver een geweldige prestatie was voor dit elftal, dat vier weken eerder immers met bijzonder weinig pretenties aan het toernooi was begonnen. Het Nederlands elftal had na de oorlog nooit aan een eindronde meegedaan, alles liep altijd mis, de KNVB stond bekend als een lacher-tje, en dan is ineens vice-wereldkampioen worden iets om trots op te zijn. Dus kreeg maandag 8 juli de allure van een nationale feestdag: de Oranje-equipe werd toegejuicht door tienduizenden fans in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam, het was Oranje Boven  wat de klok sloeg en als hoogtepunt werden de verliezers uit naam van de koningin geridderd. 

Weer later, jaren later, begon het te knagen: was hier geen sprake van onrecht geweest? Hoe waren die moffen eigenlijk aan hun overwinning gekomen? Dit kon toch zomaar niet! Rond 1980 ging Nederland over op kabeltelevisie, zodat menige liefhebber op zaterdagnamiddag de Sportschau bekeek, met samenvattingen van de Bundesliga, een welkom geschenk in de vaderlandse huis-kamers die toentertijd nog lang niet zo door voetbal werden overspoeld als tegenwoordig. Nederland leerde een term kennen die achteraf op een voorval in de finale van 1974 van toepassing kon worden verklaard: de Schwalbe. Wat Bernd Hölzenbein destijds had gedaan, zich in het vijandelijke – Nederlandse – strafschopgebied gewillig over een uitgestoken been later vallen, aldus een penalty uitlokkend, dat bleek tot de wekelijkse Duitse voetbalcultuur te horen. 

We waren gepiepeld! Door een stel boeven! Bovendien waren de Nederlandse voetballers gedurende de dagen voor de finale in 1974 ook al uit hun evenwicht gehaald met lage streken – met enkele, door Rinus Michels als leugens omschreven publicaties in de Duitse media ‘tegen’ Oranje. Het beruchte boulevardblad Bild plaatste een artikel – gekocht van een undercoverjournalist – over een nachtelijk zwempartijtje van Cruijff en enkele medespelers en drie naakte meisjes, met veel heisse Flirts en knallende champagnekurken. Gevolg: urenlange telefonades tussen Johan in het spelershotel in Hiltrup en zijn vrouw Danny in Barcelona. Hierdoor zou de familieman Cruijff tijdens de finale niet in vorm zijn geweest (wat hij inderdaad niet was). Met een zwakke Cruijff was Oranje nu eenmaal kwetsbaarder dan met een fitte Cruijff. 

Het accepteren van iets wat inherent is aan sport – verliezen – verdween almaar verder uit beeld. Er viel niets te aanvaarden. Er viel vooral een volk met hernieuwde passie te haten, het volk namelijk dat ons deze streek had geleverd. Aanstichter van dit gemoed was de na-oorlogse generatie: opgevoed met verhalen over de bezetting en ervan overtuigd dat ze het allemaal veel beter zou doen dan haar ouders. Dat viel dus tegen. De babyboomers stonden op het veld in München en zij wonnen terrein in de journalistiek. 7 juli 1974 werd voor hen een metafoor voor 10 mei 1940. “Zij werden op een bepaalde manier net zo genekt door de Duitsers als hun ouders,” zegt historicus en Duitslandkenner Herman von der Dunk. “Opnieuw was er zogenaamd verraad gepleegd door de Duitsers. Dat heeft het Tweede Wereldoorlog-gevoel verhevigd.” 

De onverminderd slechte Duitsers – of liever: de hernieuwd slechte Duitsers – hadden ons de zege afgepakt, de victorie die de mensheid zoveel goeds had kunnen bezorgen: Het Betere Voetbal. De hetze en de Schwalbe waren het die het Nederlands elftal had-den genekt, aldus de vaderlandse communis opinio, niet de spor-tieve krachtsverschillen. Nederland had in 1974 tenslotte over het beste team beschikt, over het elftal dat wereldwijd van zich deed spreken met wervelend en avontuurlijk aanvalsspel. Het kon niet anders of er waren duistere krachten in het spel geweest. 

Tegelijk drongen de duistere krachten uit de moderne Duitse geschiedenis zich vanaf de jaren zeventig nadrukkelijk naar voren: de oorlog, althans, de perceptie daarvan. Werd de bezettingstijd tot dan vooral geplaatst in het licht van het verzet, van de Nederlandse weerbaarheid, daarna verschoof de aandacht meer en meer naar de jodenvervolging en het slachtofferschap. De Tweede Wereldoorlog werd haast synoniem aan de massamoord in de concentratiekampen. De psychiatrie kwam op, met veel meer aandacht voor het leed en de verwerking daarvan. Er kwam een woord voor de jodenvervolging: holocaust. “Dat woord kwam pas op in de jaren zeventig,” zegt wetenschappelijk directeur Ton Nijhuis van het Duitsland Instituut in Amsterdam. “De holocaust kreeg internationaal steeds meer de aandacht. Tegelijk maakte men zich in Nederland grote zorgen over de opmars van wat werd gezien als de terugkeer van de totalitaire staat in West-Duitsland. Het krachtige politie-optreden tegen de terreur van de Rote Armee Fraktion oogstte juist in Nederland veel kritiek.” 

Meer dan elders was men hier verontwaardigd over de behandeling van de Baader-Meinhof-groep in de Duitse gevangenissen. De enkelen die in Nederlandse cellen zaten, werden ‘beter’ behandeld, want humaner. De grote buur Duitsland werd zo het tegendeel van Nederland, het vrijzinnige gidsland waar progressief werd gedacht en gehandeld inzake drugs, abortus, euthanasie, misdaad. Moreel gezien kon Duitsland bij lange na niet aan Nederland tippen.

Rinus Michels geeft nu toe dat het beruchte zwembadincident wel degelijk heeft plaatsgehad. En dat hij het verhaal in Bild heeft gebruikt voor een pr-strategie. ‘In topsport heiligt het doel de middelen.’ 

Het leek wel of de verloren finale van 1974 hierdoor met terugwerkende kracht nog ondraaglijker werd. “Dat is een algemeen psychisch fenomeen,” zegt Von der Dunk, emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht. “Verlies wordt vaak later pas héél erg. Er ontstaat mythologisering. Bepaalde feiten worden herhaald, andere weggelaten. Door het steeds weer herhalen van die enkele feiten ontstaat een scheef beeld. En als je iets eenmaal onthoudt, dan blijf je het onthouden. Wat we uiteindelijk van de WK-finale van 1974 onthielden, was: we hebben immoreel verloren.” 

Wat de nederlaag nog moeilijker te verteren maakte, was dat aan het voetbalspel steeds meer waarde werd toegekend. De voetbal-enthousiasteling was aan het eind van de jaren tachtig geen rare snuiter meer, geen uitzondering; hij was de norm. De inhuldiging van de Europese kampioenen in 1988 ontaardde in een verkapte Koninginnedag – gans het land ging oranje-geschminkt uit z’n bol. “Het voetbal werd steeds belangrijker,” zegt Von der Dunk. “Door de opmars van de televisie en de ontzuiling werd voetbal een nieuw identificatiemiddel. ‘Wij’, dat waren voortaan de monarchie en het Nederlands elftal.” 

De toenemende heftigheid die hiervan het gevolg was, vertaalde zich in de commentaren op de sportpagina’s. Tussen 1974 en 1988 speelde Nederland nog verscheidene keren tegen West-Duitsland, maar de stemming was nooit zo opgefokt als voor en na het treffen in de halve EK-finale in Hamburg. Zocht Nederland eerst jarenlang (vergeefs) ‘revanche’ voor de nederlaag tegen Gerd Müller en de rest van de Mannschaft, toen het in 1988 dan toch lukte, dankzij Marco van Basten, bleek er volgens de kop-penmakers van De Telegraaf sprake te zijn van EINDELIJK WRAAK! 

Het woord wraak gaat veel verder dan de zuiver sportieve term revanche. Wraak heeft iets maatschappelijks, het bevat de suggestie van onrecht. En het onrecht van de finale in 1974 was in toenemende mate de motor geweest in wat inmiddels bekend stond als Het Trauma van Vierenzeventig. Trauma wil zeggen: we kunnen het niet verkroppen. De kranten van juni 1988 getuigen van de heetgebakerde stemming die zich meester had gemaakt van de nieuwe generatie voetballers: in 1974 ongeveer twaalf jaar oud maar nu verbeten zinnend op – inderdaad, op wraak. Met nerveuze drift werd op alles gereageerd wat niet deugde: het hotel, het trainingsveld, de toebedeelde toegangskaartjes voor de wedstrijd tegen het thuisland, West-Duitsland, en zo meer. Het had de toon van: ‘ze’ proberen ons opnieuw te piepelen. Net als toen, weet je nog? 

De opgefokte sfeer leidde tot een opgefokte wedstrijd in Hamburg, met intimidatievoetbal van Nederlandse kant en vlak voor tijd die ‘bevrijdende’ goal van Van Basten. In de euforie die daarvan het gevolg was, veegde verdediger Ronald Koeman publiekelijk zijn kont af met het shirt van zijn overigens uiterst correcte tegenstander Olav Thon. Want zo mocht je die vuile moffen wel behandelen. En het was nog niet genoeg: twee jaar later op het WK ’90 was opnieuw sprake van een aangebrand temperament, uitmondend in twee spuugklodders van Frank Rijkaard naar Rudi Völler. Het lukte Nederlanders maar niet zich een beetje in te houden als zij tegenover Duitsers stonden. “Altijd weer werd de immorele manier benadrukt waarop het in 1974 was toegegaan,” zegt Ton Nijhuis. “Want op een normale manier hadden de Duitsers natuurlijk nooit gewonnen. In die mythevorming werd het steeds minder belangrijk nog op de feiten te wijzen.” 

Welbeschouwd zijn de feiten ontnuchterend. Nu, dertig jaar later, geeft de 76-jarige Rinus Michels voor het eerst toe dat het zwembadincident wel degelijk heeft plaatsgehad. Het Bild-artikel – in werkelijkheid slechts een toevalstreffer van een passerende journalist – stelde hij voor als een onderdeel van een moedwillige Duitse campagne tegen Nederland. Op deze manier wilde Michels de rijen gesloten houden. Direct na publicatie van het undercover-artikel riep hij de spelers bijeen en legde hun een pr-strategie op: het voorval moest worden ontkend, op details mocht niet worden ingegaan, het was een hetze van ‘de Duitse media’ tegen Oranje. “In topsport heiligt het doel de middelen,” zegt hij in mijn boek 1974 – Wij waren de besten. “Wat die Duitse journalist had gedaan – zich onder valse voorwendselen in de groep mengen – werd door ons geïnterpreteerd als stemmingmakerij. 

Hij had het gebeuren aangedikt. Dat was een smerige streek. Ik heb die toestand toen gebruikt voor de groep: de creatie van een gemeenschappelijke vijand. Je bespeelt alle snaren in zo’n periode, dus ook deze.” Het wonderlijke is dat de Nederlandse pers dit verhaal klakkeloos overnam: iedereen ging ervan uit dat de Duitse media inderdaad een campagne waren begonnen om het moreel van het Nederlands elftal te ondermijnen voor het geval beide landen elkaar in de finale zouden treffen. Michels verklaarde zo’n beetje heel Duitsland de oorlog en vrijwel alle Nederlandse journalisten deden hieraan mee. Dit tot verbazing van hun Duitse collega’s, want de meesten van hen waren vol bewondering over het Nederlandse spel en zij gaven daar volop blijk van. 

Die verhouding is eigenlijk nooit helemaal verdwenen: Nederlanders die raar doen tegen Duitsers en Duitsers die de Nederlanders best sympathiek vinden. Hoewel Nederland ook na 1988 weleens van Duitsland wist te winnen, deed De Telegraaf na een (verloren) vriendschappelijke interland in 1996 toch weer kond van de ‘eeuwig lijkende strijd’ met Duitsland die ‘weer’ was verloren. Wie zich stiekem van binnen minderwaardig vindt, koestert het verlies en vergeet de winst, zodat het Calimerobeeld eindeloos standhoudt. “De verhouding is onevenwichtig,” verklaart Ton Nijhuis van het Duitsland Instituut. “Iets van afgunst jegens het grote en machtige buurland zie je vaak terug bij Nederlanders. Na de oorlog heerste hier een morele superioriteit: jullie zijn groter, maar wij zijn ‘beter’. In 1974 leek Nederland eindelijk weer een wereldmacht te worden, net als in de zeventiende eeuw, maar dan anders, sportief en onschuldig, en dan is de domper extra groot als het juist de Duitsers zijn die ons met beide benen op de grond zetten.” 

Duitsers overigens van wie het democratisch bestel zeer wel in staat bleek om de RAF-terreur te doorstaan, en om vervolgens de verrotte DDR-samenleving te incorporeren. En dan de finale zelf: was de Nederlandse nederlaag wel zo onverdiend? Op 7 juni organiseert Studio Sport een thema-avond over het WK ’74, met als sluitstuk na twaalven de integrale vertoning van de finale. Bij wijze van therapie moeten alle getraumatiseerden die nacht opblijven of de video programmeren. Zij zullen zien: op de Duitse zege viel bijzonder weinig af te dingen. Oranje was die middag eenvoudig niet in vorm; het iets minder getalenteerde Duitsland wel. Daardoor waren de teams op 7 juli 1974 on-geveer even goed, maar de Duitsers waren scherper in de afwerking. Shit happens. Van onrecht is nooit sprake geweest, alle mythevorming ten spijt. 

En let op: de eindeloos gememoreerde valpartij van Hölzenbein mocht best worden beloond met een strafschop. Sterker nog, als de scheidsrechter die middag beter had opgelet, was het minstens 3-1 voor De Mof geworden. Voor zover er sprake is geweest van een trauma, hebben we dat onszelf aangepraat. Kijkt en verwondert: voetbalminnend Nederland heeft zichzelf decennialang voor niets lopen opfokken.