Spring naar de content
bron: anp

Ramsey Nasr: ‘Ik ben ijdel, maar meer ook niet’

Hij verdiende zijn sporen als acteur en toneelschrijver. Nu timmert hij aan de weg als dichter en romancier. Toch vindt Ramsey Nasr (30) dat hij rustiger is geworden. Voorlopig verkiest hij de stilte van zijn werkkamer. ‘Ik ga elke avond slapen met de gedachte: ha, morgen mag ik weer verder schrijven.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Peter Hoomans

“Ik heb het gevoel dat je mij nogal zelfingenomen vindt,” zegt Ramsey Nasr halverwege het gesprek. Niet veel later strompelt de dichter met een hangende schouder en aan één kant hangende mond door zijn Antwerpse appartement. Hij beeldt een patiënt uit met een hersenstoornis. De dichter is ook acteur en lijkt iets duidelijk te willen maken. 

Hij zet zijn betoog over zijn dichterschap kracht bij met een loopje van een eenzijdig verlamde, waarmee hij een treffend beeld geeft van een persoon zonder proprioceptie. Nasr kwam het woord tegen in het werk van de Britse neuroloog Oliver Sacks. 

“Veel ziektegevallen die hij bestudeerde, hadden door een beschadiging aan de hersenen een verstoord beeld van hun omgeving, maar ook van zichzelf. Ze bezaten geen proprioceptie. Ik ben eigenlijk gaan denken dat dat voor iedereen geldt die niet acteert,” zegt Nasr. “Ik bedoel daarmee dat iemand die niet acteert, zich slecht bewust is van zichzelf— net als de verlamde zonder proprioceptie denkt hij dat hij net zo loopt als een gewoon mens. De vraag is wat beter is.” 

Nasr haalt herinneringen op aan de lessen die hij volgde in het kader van zijn toneelopleiding aan de Antwerpse school van Herman Teirlinck. Gaan staan in de ruimte en luisteren naar de geluiden om je heen; eerst naar de geluiden veraf en dan steeds dichterbij, totdat je alleen je eigen bloed hoort ruisen. Concentratie-cirkels heten dat. “Dat zijn heel kunstmatige dingen om te doen. Als je dat kunstmatige gedrag gaat analyseren, kom je in de buurt van wat ik bedoel met ‘onhandig bloesemen’.” 

‘Ik kijk nog steeds een beetje tegen schrijvers op, eerlijk gezegd.’

Onhandig bloesemend is de titel van zijn nieuwe, tweede dichtbundel. De eerste, 27 gedichten geen lied, leverde hem een stormachtige doorbraak in de poëzie op. Toen had hij zich al onderscheiden als acteertalent bij het Zuidelijk Toneel van Ivo van Hove. Zijn monoloog De doorspeler leverde hem in 1995 de Philip Morris Scholarship Award op. In 2000 ontving hij zowel de Mary Dresselhuys Prijs als de Taalunie Toneelschrijfprijs voor zijn tweede monoloog, Geen lied. Hij schreef een novelle, Kapitein Zeiksnor & de twee culturen (2001) en regisseerde een operette en een opera. En dat allemaal vóór zijn dertigste levensjaar. Gelukkig vertelde Nasr in verschillende interviews dat acteurs enigszins gewantrouwd moesten worden. Want waarom wil iemand continu iemand anders zijn? Lange tijd was zijn grote angst te worden afgedaan als de acteur die graag schrijver wilde zijn. Nu is hij zelfbewust. 

“Ik heb voor het eerst op voorhand het gevoel dat ik echt tevreden mag zijn met wat ik heb gemaakt.” Hij bedoelt het niet hautain, zegt hij met nadruk. “Dichten is ook een vorm van hoog van de toren blazen, en dan volhouden.” Dat wel. 

Hij is net terug uit Florence. In die stad werkt hij aan zijn roman, die over enkele jaren het licht moet zien. “Met het geld dat ik voor de Mary Dresselhuys Prijs kreeg, wilde ik kunststeden bereizen. Maar Wenen, Berlijn en Madrid moeten nog even wachten. Tot nu toe keer ik steeds terug naar Florence. De stad is één groot kunstwerk.” Bezweken aan het Stendhal-syndroom (een psychische ineenstorting als gevolg van het zich blootstellen aan een overvloed aan kunst) is hij nog niet. Maar: “De wereld vraagt erom gelezen en bestudeerd te worden. Dat veroorzaakt onrust: je kunt niet alles opnemen. Het is nog altijd mijn ideaal een homo universalis te zijn, ook al weet ik dat zoiets niet haalbaar is. Maar voorlopig beperk ik mij tot Florence. Door één stad heel goed te leren kennen, kun je ook veel te weten te komen. Zoals de paleontoloog Stephen Jay Gould zei, die in Canada jarenlang fossielen heeft bestudeerd van soorten die het nooit hebben gehaald: ‘Over het leven in het algemeen kan ik niets zeggen. Wel over beestjes met vijf ogen.’ Ik denk dat zo’n houding de juiste is om kennis op te doen.” 

In het weekeinde vóór het interview heeft Nasr ten huize van De Bezige Bij een lofrede gehouden ter viering van Gerrit Komrij’s zestigste verjaardag — hij is er zeer trots op dat hij zoiets mag doen en dat het ook nog goed blijkt te gaan. 

“Ik kijk nog steeds een beetje tegen schrijvers op, eerlijk gezegd. Ik ben dan ook nog steeds niet onbevattelijk voor de complimenten die ik op zo’n moment krijg.” Op het statieportret ter ere van het zestigjarige bestaan van De Bezige Bij mocht hij toch maar mooi op de trap staan, een voorrecht dat naast hem alleen grote Bij-auteurs als Campert, Wolkers en Claus was gegeven. “Daar heb ik meteen gebruik van gemaakt! Hup, mijn jasje open en m’n witte shirt eronder als schijnend scherm. Een vriend van mij die de foto in de krant zag, zei: wat een arrogante zak ben je toch. Maar ik dacht op dat moment alleen: godverdomme, ik sta hier nu wel mooi. Een zeker dandyisme is mij niet vreemd. Zolang het voor de show is, kan ik mij dat veroorloven, vind ik. Ik ben ijdel, maar meer ook niet.” 

Van dat positieve zelfbeeld blijft door zijn wetenschappelijke interesse maar weinig overeind. Het lezen van het werk van Gould was behalve interessant ook een lesje in bescheidenheid. “Als iets je gevoel van eigenwaarde ondergraaft, is het wel de evolutieleer. Zeker voor een acteur, die het middelpunt van de belangstelling wil zijn. Voor mij is het moeilijk te verkroppen dat een bacterie een succesvoller organisme is.” Na een korte stilte: “Misschien dat ik het woord ‘acteur’ inmiddels kan vervangen door ‘schrijver . 

Nasr (1974) is zoon van een Palestijnse vader en een Hollandse moeder, die allebei in het onderwijs werkzaam zijn. Hij groeide op in Rotterdam. Op de lagere school merkte hij dat het een nadeel is om niet van voetbal te houden. Hij speelde met meisjes, ‘ook toen ik nog niks van ze wilde’. “Ik heb vrij vroeg ervaren hoe het is om niet volledig geaccepteerd te zijn. Ik was behalve een druktemaker een echt studiebolletje, die op zijn negende dacht echt goede gesprekken met de meester te voeren. Als je vraagt wanneer ik mijn talent ontdekte, moet dat het moment zijn geweest dat ik dacht een bochel te hebben. Zo voelde het. Later merkte ik dat ik gewoon een ontzettende uitslover ben. Ik stond graag in het middelpunt van de aandacht. Natuurlijk dacht ik ook dat ik iets te zeggen had. Dus ging ik acteren. Als ik uitga, neem ik het voortouw. Nu ben ik rustiger. Aan de rusteloosheid is een einde gekomen doordat ik eindelijk doe waar ik gelukkig mee ben. Bij het Zuidelijk Toneel kon ik alles doen wat ik wilde. Maar dat speelde zich maar op één vlak af: acteren. Dat was frustrerend. Ik wilde ook iets anders: schrijven, werken aan iets dat letterlijk af is en wat je later nog eens terug kunt lezen.” 

In Florence zat hij dag in dag uit in zijn gehuurde appartement, achter de laptop. Hij sloeg er aanbiedingen van uiteenlopende aard voor af, waaronder  auditie te komen doen voor de nieuwste film van Paul Verhoeven. “Mensen verklaren mij voor gek dat ik zoiets niet doe. Maar ik wil nu eerst die roman schrijven. Er zal later wel weer iets komen. Als je moet gaan stilstaan bij wat je allemaal kunt mislopen…”

Op het Florentijnse bestaan heeft hij zich niet gestort en Italiaans leren is er nog niet echt van gekomen. “Een vriend van mij zei: Ramsey, dat is toch heel simpel? Je gaat gewoon op een bankje naast een meisje zitten en dan zeg je zwoel: ‘Hallo, ik ben dichter. Wil jij mij Italiaans leren?’ Maar zoveel lef heb ik niet.” 

Op zijn dooie eentje is hij op dit moment het gelukkigst. “Ik zit in totale euforie, in totaal isolement. Ik ben niet op vakantie gegaan, afgelopen zomer, maar schreef dagelijks voor de lunch gedichten, waar ik na de lunch met veel verwondering naar zat te kijken. Vervolgens ben ik aan de roman begonnen. Sindsdien ga ik elke avond slapen met de gedachte: morgen mag ik weer verder schrijven. Natuurlijk wil ik graag liefhebben, maar ik word er niet meer onrustig van en denk inmiddels: dat kan altijd nog. Of dat een groot offer is? Ik kan gewoon niemand krijgen.” 

Hij zegt het met een uiterst serieus gezicht. Dat maakt zijn schoonheid alleen nog maar groter, wat op zijn beurt weer tot gevolg heeft dat hij tamelijk ongeloofwaardig klinkt. Kom op, Ramsey, wat is dat nou? Jij kan toch zeker iedereen krijgen! 

“Nou nee, hoor. En ik durf nooit de eerste stap te zetten.” 

Er valt een contemplatieve stilte. Het lijkt plots of zijn oogleden niet gewoon groot zijn, maar die ochtend voor de spiegel zorgvuldig over zijn wijze blik zijn gedrapeerd. Ergens roept hij herinneringen op aan de wijze rups uit Alice in Wonderland, die met de simpele vraag `wie ben jij?’ en een tergend kalme houding de kleine Alice volledig van haar stuk weet te brengen. 

Nasr vervolgt: “Soms wil je gewoon liefde kwijt. Dat is uiteindelijk toch iets wat ik heel erg mis. Dat spreekt ook wel uit de bundel. Dat heeft schrijven dan weer voor op acteren. Je kunt het verwoorden en toch ergens in laten stollen.” 

‘Ik kan mijzelf niet aanwijzen in mijn gedichten. Ik kan niet zeggen: dat is typisch Ramsey.’ 

In de bundel staat een gedicht dat ‘De zuivere minnaar’ heet, bijvoorbeeld. Nasr geeft commentaar. “De wereld verdwijnt voor wie echt verliefd is. Liefde heft alle grenzen op. De vraag is of dat goed is. Vandaar ook de regel: ‘Voor de zuivere minnaar bestaat geen verschil/ tussen lelie en waterstofbom.'” 

Hij relativeert zichzelf door te zeggen dat het niet onwaar is dat de schrijver zelf de slechtste persoon is om iets over zijn werk te zeggen. “Je kunt ook zeggen dat het gedicht over het Israëlisch-Palestijnse conflict gaat. Of over muziek: dat ik heb geprobeerd om te componeren. Ik zal al die lezingen bevestigen, zolang het mij niet te zeer tegen de borst stuit.” 

Zodra hij verkeerd geïnterpreteerd dreigt te worden, staat hij op. Toen Ilja Leonard Pfeijffer hem twee jaar geleden aanviel omdat zijn poëzie te gemakkelijk te verstaan was, en dús geen goede poëzie kon zijn, kwam hij in het geweer. 

“Later zei Pfeijffer dat hij mij toch niet had bedoeld, maar dat vond ik slap. Voor hem is natriumchloride interessanter dan zout. Hij denkt dat als taal in eerste instantie eenvoudig is, er niets valt te ontdekken. Ik vind het juist interessant dat iets wat schijnbaar eenvoudig is een grote mate van complexiteit kan bevatten.” 

In het credo uit Onhandig bloesemend wordt, voor wie het lezen wil, Pfeijffer de ‘chocoladeschijter’ genoemd. Nasr zelf zou de ‘de onnozel volhardende pletterloper’ kunnen zijn, die glijdend over het ‘bananenrijm’ zijn pad vervolgt. “Bananenrijm is rijm waar je over uit kunt glijden,” legt Nasr uit. “Je gebruikt zulke opzichtige rijmwoorden dat je gemakkelijk op je bek kunt gaan en je tegenstanders de mogelijkheid gunt je totaal af te breken.” 

Nasr verplaatste zich in Sjostakovitsj, op wiens leven en werk het derde gedeelte van de dichtbundel Wintersonate is geënt. De Russische componist hield van banale circusmuziek, maar ook van diepgravende composities. Het een sloot het ander bepaald niet uit, meent Nasr. 

“De man was als persoon volledig gefnuikt door het Stalin-regime. Bezat een hoop tics, had als zodanig ook een gebrek aan proprioceptie. In het openbaar brandde hij Strawinsky af en noemde hij hem een formalist. Maar in zijn werk kwam tot uitdrukking hoe hij werkelijk over de communistische terreur dacht, zelfs als hij muziek componeerde voor propagandafilms. Voor hem betekende componeren een kwestie van leven of dood. Bij de première van een van zijn muziekstukken gebeurde het dat de staatsofficials woedend wegbeenden, terwijl de gewone toeschouwers tot tranen toe waren geroerd. Zijn muziek was voor hen het enige moment waarop ze met hun gedachten en emoties vrij konden zijn.” 

Het allegretto uit het gedicht ‘Wintersonate’ bevat voor Nasr zelf ook een politieke component. Tijdens het schrijven had hij het cultuurbeleid van de Amsterdamse wethouder Hannah Belliot voor ogen. Voor Nasr is zij erop uit het culturele leven te nivelleren. “Voor mij is elite iets geestelijks, heeft dat helemaal niets met je afkomst te maken. Het stoort mij dan ook dat zij bepaalde cultuuruitingen opvat als iets wat elitair is, alsof er alleen welgestelde en hoogopgeleide blanken mee bezig zouden zijn. En dan dat gratuite waarmee zij er maar van uitgaat dat Jantje Smit gelijk is aan Bach. Maar zullen wij eens een vergelijking maken van hun composities? Belliot streeft ernaar om alles op één hoop te gooien, zodat er uiteindelijk geen keuze meer zal zijn.” 

Anders dan in zijn debuut maakt Nasr zich geen illusies dat zijn gedichten wat aan de wereld zullen veranderen. Zijn tweede bundel is meer een zelfbepaling, hoewel: “Ik kan mijzelf niet aanwijzen in mijn gedichten. Ik kan niet zeggen: dat is typisch Ramsey. Wel komen sommige regels vrij dicht bij wie ik ben. Ik weet wat die regels voor mij betekenen en kan daarom ook wel ontroerd raken van mijn eigen gedichten. Eigenlijk probeer ik de vraag te stellen: in welke wereld wil ik leven?”  

In een wereld waar vrede is tussen de volkeren, graag, en waarin iedereen heeft ontdekt niet het middelpunt te zijn waarom de wereld draait. In een wereld waarin ook Ramsey Nasr zich er rekenschap van geeft niet het epicentrum te zijn. 

“Hoeveel gedichten ik ook schrijf, ik zal nooit een Amerikaanse president zover krijgen dat hij de Israëlische premier opbelt en hem te verstaan heeft: zo, en nu is het genoeg. Nu ga je weg uit dat land. Ik heb uit dat machteloze verdriet maar mijn kracht gehaald om verder te schrijven.”