Spring naar de content
bron: anp

Blufpoker in de Deventer moordzaak

Binnenkort buigt het hof in Den Bosch zich weer over de zaak tegen Ernest Louwes – de man die ervan wordt verdacht een Deventer weduwe te hebben vermoord. Afgelopen december kwam het OM plotsklaps met nieuw ‘bewijsmateriaal’ aanzetten. Maar stelt dit iets voor? Over het wanhoopsoffensief van justitie.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Stan de Jong

Vermoedelijk zou bestsellerauteur John Grisham het een mooi plot vinden. Saaie belastingadviseur wordt veroordeeld voor brute moord op oudere vrouw. Twee jaar verblijft hij in een cel. Nadat er aanwijzingen komen dat de man er door de politie is ingeluisd, beslist het hoogste rechtscollege dat hij moet worden vrijgelaten in afwachting van een nieuw proces. Op het moment dat geen lezer nog gelooft dat de arme drommel de dader is, toont een briljante openbare aanklager in een zinderende rechtbankfinale aan dat hij toch de gewetenloze moordenaar is. We got him!

Hoewel de werkelijkheid zelden aan de wetten van Amerikaanse thrillers voldoet, leek bovenstaand scenario zich even te ontrollen in de zaak van Ernest Louwes, de fiscalist die tot twaalf jaar werd veroordeeld wegens het vermoorden van een Deventer weduwe. In juli 2003 besliste de Hoge Raad dat Louwes op vrije voeten moest worden gesteld. Afgelopen december begon bij het gerechtshof in Den Bosch de herzieningsprocedure. En jawel, justitie toverde een wit konijn uit de hoge hoed: er zou DNA-materiaal op de blouse van het slachtoffer zijn gevonden dat overeenkwam met het DNA-profiel van Louwes. De advocaat-generaal van het hof was zo verguld met de vondst dat zij de rechters vroeg de verdachte onmiddellijk in de boeien te slaan.

Gelukkig voor Ernest verwierp het hof dit verzoek, maar de verdachte trok wel even bleek weg. Op de media miste de actie van het OM haar uitwerking evenmin. De tv-journaals en kranten deden kond van het ‘nieuwe bewijs’ tegen de verdachte in de Deventer moordzaak. Alleen al het noemen van het (onder criminelen gevreesde) drieletterwoord DNA zal bij lezers en kijkers twijfels over de onschuld van Louwes hebben gezaaid.

Maar de vraag is: wat is de waarde van dit ‘spectaculaire’ bewijsmateriaal dat zo plotseling door justitie naar voren werd gebracht? En weegt het op tegen alle ontlastende feiten die, zelfs nog de afgelopen weken, boven water zijn gekomen? Kortom, speelt justitie blufpoker of heeft zij een kansrijke zaak?

Voordat we deze vragen beantwoorden, ontkomen we er niet aan de belangrijkste feiten nog eens op een rijtje te zetten. Op zaterdag 25 september 1999 werd de zestigjarige Jaqueline Wittenberg-Willemen dood aangetroffen in haar woning aan de Zwolseweg in Deventer. De weduwe van een vermogend psychiater was door vijf messteken om het leven gebracht.

Na twee maanden vergeefs speuren viel de verdenking op Ernest Louwes. De 46-jarige fiscalist verzorgde al jaren de belastingaangifte van mevrouw Wittenberg, en was onlangs door haar benoemd tot executeur-testamentair en voorzitter van de nog op te richten Dokter Wittenberg Stichting, die zich zou gaan inzetten voor psychiatrische patiënten. Tien dagen voor haar dood had mevrouw Wittenberg haar testament zodanig gewijzigd dat vrijwel haar gehele vermogen (bijna twee miljoen euro) naar de stichting vloeide. Volgens justitie school hierin Louwes’ motief: als stichtingsvoorzitter zou hij zich de miljoenen op termijn met gemak ‘kunnen gaan toeëigenen’, ofschoon er geen concrete aanwijzingen waren dat hij de zaak probeerde te tillen. Het OM had meer ijzers in het vuur. Na onderzoek op de plaats delict meende de recherche dat mevrouw Wittenberg op donderdag 23 september, dus twee dagen voordat zij werd gevonden, was overleden. Rond half negen ’s avonds voerde zij een laatste telefoongesprek. Het telefoontje was afkomstig van haar belastingadviseur en duurde zo kort – zestien seconden – dat de recherche eruit afleidde dat slechts een mededeling in de trant van ‘Ik kom er zo aan’ kon zijn gedaan. Vlak daarna zou de weduwe zijn vermoord. In de woning van het slachtoffer werd een vingerafdruk van Louwes gevonden.

De verdachte ontkende dat hij die donderdagavond in Deventer was geweest. Naar eigen zeggen reed hij, na een bezoek aan de Jaarbeurs, over de A28 naar zijn huis in Lelystad. Het telefoontje zou hij vanuit zijn auto, ongeveer ter hoogte van de afslag ’t Harde, hebben gepleegd. De vingerafdruk in de woning, vermoedde Ernest, zou wel zijn achtergelaten bij het bezoek dat hij die ochtend aan de weduwe had gebracht.

Maar justitie geloofde hem niet. Het telefoongesprek werd opgevangen door een GSM-paal in Deventer – bijna 25 kilometer verwijderd van ’t Harde. Dat een mobiel signaal over zo’n grote afstand een zendmast kan aanklikken, achtte men onwaarschijnlijk. Louwes moest wel omstreeks half negen in of in de buurt van Deventer zijn geweest. Ook het alibi van de verdachte klopte niet. Ernests vrouw, Anneke, verklaarde dat haar man pas rond half elf, elf uur ’s avonds thuis was gekomen. Ernest had tijd genoeg, aldus justitie, om ‘na kalm beraad en rustig overleg’ de moord te plegen, en in zijn stationwagen naar huis te tuffen.

Het pièce de résistance van het recherchewerk moest nog komen. Op 29 november 1999 werd de verdachte gevraagd zijn lichaamsgeur af te staan voor een geursorteerproef met een hond. Een dag later stormde een brigadier de verhoorruimte binnen. “Hebbes!” De geur van Louwes, zo had speurhond Spike geroken, kwam overeen met de geur op een mes dat samen met een paraplu was gevonden in een nabijgelegen portiekje. Het mes zou het moordwapen zijn; in de paraplu had de moordenaar het corpus delicti getransporteerd. Justitie dacht de zaak rond te hebben. Niettemin was het bewijs mager. Niemand had Ernest die donderdagavond in het drukke centrum van Deventer gezien. Op het mes werden geen vingerafdrukken, lichaamsmateriaal of andere sporen van de verdachte gevonden. Evenmin zat er een druppeltje weduwenbloed op. En Anneke verklaarde dat zij zich had vergist: Ernest was die avond wel degelijk rond negen uur thuisgekomen.

In maart 2000 sprak de Zwolse rechtbank Ernest vrij. Maar in hoger beroep veroordeelde het hof in Arnhem de verdachte tot twaalf jaar gevangenisstraf. Na een mislukte poging de zaak in cassatie voor de Hoge Raad te krijgen, kon hij worden opgeborgen in de Penitentiaire Inrichting Lelystad – op een steenworp afstand van zijn huis.

Een wakkere rechter vroeg: ‘Maar hoe zit het dan met het mes?’ Daarop was geen DNA van Louwes aangetroffen, moest men erkennen. Waarop het OM luchtigjes zei: ‘Het mes laten we vallen als bewijsmateriaal.’

Waarschijnlijk zou niemand meer iets van Ernest hebben vernomen als bureau Waisvisz niet op de zaak was gedoken. Overtuigd van Ernests onschuld schreven de schriftexperts Ed en Wanda Waisvisz in november 2001 een rapport dat geen spaan heel liet van het bewijsmateriaal. Zo toonden zij aan dat het keukenmes uit het portiekje niet het moordwapen kon zijn. Qua vorm kwam het niet overeen met een bloedafdruk van een mes op de blouse van het slachtoffer; bovendien had het gevonden mes een lemmet van achttien centimeter – terwijl er vijf exact tien centimeter diepe steekwonden in het lijk zaten. Een wel heel opzienbarend staaltje accuratesse.

Ook aan de geursorteerproef zat een vreemd luchtje. Letterlijk. Het vermeende moordwapen had dagen in weer en wind gelegen in het portiek, en de vinder had het met zijn trui opgepakt. De kans dat de oorspronkelijke geur was verdwenen of was vermengd met andere geuren was aanzienlijk. Onder dergelijke omstandigheden wordt een geurproef als onverantwoord gezien. Zelfs bleek het onzeker of het mes er al niet lag vóórdat de moord was gepleegd. Met de geurproef met de paraplu – waarop vreemd genoeg weer geen Ernest-odeur zat – bleek te zijn gefraudeerd.

Ten slotte kwam bureau Waisvisz met nieuwe gegevens over ‘het laatste telefoontje’. Deskundigen toonden aan dat het wel degelijk mogelijk was dat een mobiel signaal 25 kilometer verderop door een GSM-paal wordt opgevangen. Zeker gezien het feit dat die donderdag speciale atmosferische omstandigheden heersten die een signaal verder kunnen dragen. Met het telefoongesprek was toch al iets vreemds aan de hand. Terwijl Ernest om 20.36 uur met zijn mobiel belde, kwam het gesprek om 20.25 uur op de vaste telefoon van mevrouw Wittenberg binnen. Een verschil van elf minuten – terug in de tijd! Het rapport-Waisvisz vormde de basis voor het herzieningsverzoek dat Ernests advocaat bij de Hoge Raad indiende. Op de media maakte het veel indruk. In een serie artikelen in HP/De Tijd kwamen nieuwe (ontlastende) feiten boven water. Zo bleek dat buurtbewoners betwijfelden of er ooit een mes in hun portiekje had gelegen. Zij waren nooit gehoord door de politie. Tevens bleek de recherche twee andere verdachten – beiden ex-patiënten van dokter Wittenberg – op miraculeuze wijze te hebben laten ontglippen. Een van de twee was een politieagent.

Al met al leek het erop dat politie en justitie nogal creatief te werk waren gegaan in hun pogingen Ernest achter slot en grendel te krijgen. Een herziening lag voor de hand.

Op 1 juli 2003 bepaalde de Hoge Raad dat de zaak moest worden overgedaan. Doorslaggevend was nieuw onderzoek dat de advocaat-generaal van de Hoge Raad (topman van het OM) ambtshalve had laten verrichten. Met behulp van de modernste forensische technieken was het mogelijk gebleken op het mes minieme hoeveelheden lichaamsmateriaal te traceren die voorheen niet waren aangetroffen. Hieruit kon DNA-materiaal worden verkregen. De ‘DNA-merkers’ waren voor nader onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Rijswijk gestuurd. En de uitkomst was spectaculair.

Aan de hand van het gevonden celweefsel kon het DNA-profiel van twee individuen worden herleid. Maar geen van deze individuen bleek mevrouw Wittenberg te zijn. Waarmee de lezing dat de moord met dit mes was gepleegd wel buitengewoon onwaarschijnlijk was geworden. Dat er geen spatje bloed op het mes was gevonden, was reeds ‘opmerkelijk’, schreef de advocaat-generaal in zijn advies aan de Hoge Raad, ‘aangezien bloedresten zich moeilijk laten verwijderen’. En nu bleek zelfs het miniemste lichaamscelletje van de weduwe op het vermeende moordwapen te ontbreken. “Ik zou verwachten dat op een wapen waarmee steekverwondingen zijn toegebracht lichaamsmateriaal van het slachtoffer achterblijft,” aldus de advocaat-generaal.

Nu restte de vraag: was het op het mes gevonden DNA-materiaal dan van Louwes afkomstig? Een enigszins academische vraag, omdat het mes vermoedelijk niet het corpus delicti was. Maar goed, als Ernests lichaamsmateriaal op het steekwapen zat, had hij het ding wel in handen gehad. Bijzonder gunstig zou dat niet voor de verdachte uitpakken.

Wanneer er daarentegen géén match kon worden gemaakt met het DNA-profiel van Louwes, was de zaak definitief in het voordeel van de verdachte beslecht. In dat geval ontbrak immers niet alleen een relatie tussen mes en slachtoffer, maar ook tussen mes en dader. Dan zou de smoking gun van tafel zijn. Een en ander moest dus als de bliksem worden uitgezocht. In elk geval voordat het hof in Den Bosch de zaak ‘in revisie’ zou gaan behandelen.

Op maandag 8 december 2003 begon het proces in Den Bosch. Ondanks dat de avond ervoor een kroonprinsesje was geboren, toonden de media veel belangstelling voor de herziening van de Deventer moordzaak. In de aanloop was volop gespeculeerd over wat de strategie van het Openbaar Ministerie zou zijn. In kringen van de verdachte bestond enige hoop dat de aanklager voor een vrijspraak zou pleiten. Er was nu eenmaal geen hard bewijs, en door het snel afhandelen van de zaak kon justitie voorkomen dat publiekelijk aan het licht kwam dat er geblunderd, ja, zelfs gesjoemeld was.

Maar Ernests advocaat, Geert-Jan Knoops, bekend van onder meer de Puttense moordzaak, waarschuwde voor te veel optimisme. “Onderschat nooit het OM.”

Voorspellende woorden. Zoals gezegd kwam de advocaat-generaal van het hof, mevrouw A.J. Brughuis, met een verrassingsaanval. Nieuw onderzoek zou aantonen dat er DNA-materiaal van Louwes op de blouse van het slachtoffer was gevonden. Iemand van het NFI ging daarna uitleggen wat dit betekende. Terwijl in de rechtszaal nog verwarring heerste over de ‘vondst’, vroeg een wakkere rechter: “Maar hoe zit het dan met het mes?” Welnu, daarop was geen DNA van Louwes aangetroffen, moest men erkennen. Waarop de advocaat-generaal luchtigjes zei: “Het mes laten we vallen.” En zij ging over tot de orde van de dag.

Maar dit gaat ons toch even iets te snel. Want hoe hebben we het nu? De Deventer moordzaak bestaat uit drie elementen: een mes (en daaraan gekoppeld een geursorteerproef), een telefoontje en een motief. Als het mes ‘valt’, valt automatisch ook de geurproef. Dan blijft alleen nog een telefoontje over, dat hoogstens aantoont dat de verdachte op de avond van de moord in de buurt van Deventer is geweest. Hoewel telecomdeskundigen daar nog niet eens over uit zijn. Het motief (Ernest was op de poet uit) was van meet af aan wankel.

Kortom, de zaak-Louwes is als een kaartenhuis in elkaar gedonderd. Snel excuses aanbieden en een riante financiële regeling treffen ter compensatie van het leed dat Ernest en zijn gezin is aangedaan, luidt het devies. Maar nee, wat doet de advocaat-generaal? In plaats van schaamtevol weg te kruipen achter het spreekgestoelte, tovert zij een blouse tevoorschijn, stelt dat dit het ultieme bewijsstuk is, en vordert op hoge toon de arrestatie van de verdachte. Je moet maar lef hebben…

Laten we, al is het dan for argument’s sake, eens kijken wat de nieuwe bewijzen van het OM waard zijn. Terwijl iedereen zat te wachten op de uitslag van de vergelijking tussen de op het mes gevonden DNA-sporen en het DNA-profiel van Louwes – die dus geen match opleverde – had justitie kennelijk in het geheim een tweede traject gevolgd. De blouse van het slachtoffer, die al die tijd onbewaakt in een doos op een politiebureau had gezeten, was naar het NFI in Rijswijk gestuurd en nader onderzocht. Met behulp van nieuwe DNA-technieken waren op het kledingstuk, naast enkele bloedsporen, zes ‘biologische contactsporen’ (ofwel: overdrachtssporen) gevonden. Die kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van huidschilfertjes.

Vergelijking tussen deze sporen en het DNA-profiel van de verdachte leverde de volgende resultaten op: de bloedsporen bevatten uitsluitend DNA van de weduwe zelf, maar drie van de zes contactsporen gaven een ‘mengprofiel’ (DNA van twee personen) te zien. Ervan uitgaand dat een van die personen het slachtoffer was, luidde de prangende vraag aan het NFI: wie is die ander?

Goed geraden, het was Ernest Louwes. Een kans van één op één miljoen! Bingo! Het spel van de verdachte is uit. Zo luidt ongeveer de ‘bewijsconstructie’ van justitie. Maar in het rapport van het NFI staat een veel genuanceerder verhaal. “In tegenstelling tot DNA-profielen van klassieke biologische sporen – zoals bloed en sperma – vormen DNA-profielen van contactsporen over het algemeen geen direct bewijs. Wel hebben zij mogelijk een indirecte bewijswaarde. Het probleem bij contactsporen is dat er vaak tal van plausibele alternatieve verklaringen te vinden zijn voor de aanwezigheid van niet nader te specificeren celmateriaal op een plaats delict.”

In gewone mensentaal: dit materiaal kan simpelweg worden overgebracht door het schudden van een hand, het geven van een troostend schouderklopje of het aanreiken van een kopje thee. In het geval van Louwes was de aanwezigheid van zijn DNA op de blouse dan ook goed verklaarbaar. De fiscalist had in de dagen voorafgaand aan de moord geregeld contact gehad met de weduwe. Zelfs was hij op de ochtend van het misdrijf (zaterdag) nog bij haar langs geweest. Dit zou ook de vingerafdruk in de woning verklaren.

Geen reden tot ophef, zou men zeggen. Maar justitie is niet voor één gat te vangen, zo bleek weer eens tijdens de rechtszitting in Den Bosch. Omdat de advocaat-generaal besefte dat het nieuwe ‘bewijs’ weinig voorstelde wanneer de verdachte nog diezelfde ochtend het slachtoffer de hand had geschud, besloot ze ‘door te pakken’: Louwes, betoogde ze, was helemaal niet ’s ochtends bij de weduwe geweest! Dit berustte op een afschuwelijk misverstand. Pardon?

Over het bezoekje van Louwes is in de loop der jaren heel wat gedelibereerd. Aanvankelijk vond justitie het van cruciaal belang aan te tonen dat Ernest niet op zaterdagochtend bij mevrouw Wittenberg thuis was geweest. In dat geval zou namelijk moeilijk zijn te verklaren waarom zijn vingerafdruk in de woning van het slachtoffer was gevonden; logischer zou het dan zijn dat het vingerspoor ’s avonds, na de gruwelijke moord, was achtergelaten. Louwes loog!

Maar de verdachte kon zich wel opmerkelijk veel details voor de geest halen. Zo vertelde hij dat het huis van mevrouw Wittenberg die ochtend naar ammoniak rook; met dit venijnige spulletje was de werkster driftig in de weer. Ook herinnerde hij zich dat aan de overkant van de straat hoogwerkers bezig waren. Ten nadele van de verdachte sprak het feit dat de (bejaarde) schoonmaakster verklaarde dat zij zich zijn bezoek niet kon herinneren.

Uiteindelijk besliste het hof in Arnhem dat het ‘vaststond’ dat Louwes ’s ochtends op de Zwolseweg was geweest. Nu kwam dit niet doordat de raadsheren zo positief tegenover de verdachte stonden. Integendeel. Op grond van flinterdun bewijs stuurden ze hem de gevangenis in. Nee, de rechters erkenden Louwes’ versie van de gang van zaken juist óm hem te kunnen veroordelen. Dat klinkt paradoxaal, en vergt enige nadere uitleg.

Wanneer de pas opgedoken getuigenverklaringen kloppen, blijkt eens te meer welk een onfris spelletje er is gespeeld. En wat een enorme verkwisting van belastinggeld er heeft plaatsgevonden.

Wat was het geval? Uit KPN-onderzoek naar het mobiele telefoonverkeer van de verdachte bleek dat hij die bewuste maandagmorgen een gesprek had gevoerd dat was aangeklikt door een zendmast in Deventer. Volgens Louwes had hij, meteen na het bezoek aan de Zwolseweg, vanuit de auto naar zijn werk in Zwolle gebeld. Wanneer het hof niet zou erkennen dat dit aannemelijk maakte dat de verdachte ’s ochtends in Deventer was geweest, viel een andere, veel belangrijker pijler onder de bewijsvoering weg. Namelijk het bewuste ‘laatste telefoontje’. Ook dit gesprek werd opgevangen door een zendmast in Deventer, en vormde het enige bewijs dat Ernest die donderdagavond op de plaats delict was geweest.

Kortom, ofwel beide verhalen kloppen – de verdachte had zowel ’s ochtends als ’s avonds een bezoekje aan Deventer gebracht – ofwel beide kloppen niet. En in alle gevallen heeft justitie een probleem. In het eerste scenario stelt het gevonden DNA op de blouse weinig voor, omdat het ’s ochtends kan zijn achtergelaten. In het tweede scenario is er helemaal geen zaak meer. Er zijn immers geen ooggetuigen die Louwes ’s avonds in Deventer hebben gezien. Uit het feit dat justitie nu alsnog probeert het onverenigbare met elkaar te rijmen, kan worden afgeleid dat het OM wanhopig is.

Dat de advocaat-generaal bezig is met een kansloze missie, mag ook blijken uit het volgende. Onlangs sprak dagblad De Stentor met de werkster van mevrouw Wittenberg. Ze vertelde dat ze Louwes op de bewuste ochtend wel degelijk had gezien. Waarom ze dan eerder tegenover de recherche had verklaard dat dit niet het geval was, blijft vooralsnog een mysterie. Wellicht dat we hier over enige weken, als de rechtszaak in Den Bosch de tweede ronde ingaat, meer van horen.

Ondertussen groeit de stapel ontlastend bewijs gestaag. Het meest spectaculaire is een logboek van de politie dat pas kort geleden vrij is gegeven. Hierin is voor het eerst te lezen dat (minimaal) drie getuigen tegenover de recherche hebben verklaard dat zij mevrouw Wittenberg nog op vrijdag 24 september in de buurt van haar woning hebben gezien. Terwijl de hele bewijsconstructie was geconstrueerd rond het gegeven dat zij op donderdag 23 september werd vermoord! Waren deze gegevens vier jaar geleden bekend gemaakt, dan was Ernest Louwes wellicht nooit in de gevangenis beland.

Wanneer de getuigenverklaringen kloppen, blijkt eens te meer welk een onfris spelletje er is gespeeld. En wat een enorme verkwisting van belastinggeld er heeft plaatsgevonden. Nimmer is uitgezocht wat het alibi van Ernest (of andere verdachten) was op vrijdagochtend, vrijdagmiddag, zaterdagochtend, enzovoort. Nu kunnen getuigen zich vergissen. Maar het betrof in dit geval wel buurtgenoten die waren gehoord vlak nadat het lijk was gevonden. Hun waarnemingen lagen nog vers in het geheugen.

In een gesprek dat HP/De Tijd vorige week met een van de getuigen voerde, vertelde de man nog steeds zeker te zijn van zijn zaak. “Mevrouw Wittenberg liep op vrijdag rond 16.30 uur op de inrit van haar woning. Toevallig bracht ik die dag een bezoek aan mijn ouderlijk huis, recht tegenover de Wittenbergs. Daarom kon ik het me zo goed voor de geest halen. Dat het mevrouw Wittenberg was, leed geen twijfel. Ze was een opvallende verschijning in de buurt.”

Van de getuigenverklaring werd proces-verbaal opgemaakt. Maar justitie hield het stuk buiten het procesdossier. De rechters die Louwes veroordeelden, hebben het nooit gezien. Fijn dat we in een rechtsstaat leven.