Spring naar de content

Paul Rosenmöller: van bloedrood tot groenlinks

Paul Rosenmöller gaat voor de IKON Bekende Nederlanders ondervragen over hun ‘veranderende standpunten’. Maar hoe zat het ook alweer met de standpunten van deze ex-maoïst zelf? De politieke dwalingen van een fellow traveller met een voorliefde voor massamoordenaars – van Stalin tot Pol Pot.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Roelof Bouwman

Dit weekend maakt Paul Rosenmöller zijn debuut als tv-presentator en programmamaker bij de Interkerkelijke Omroep Nederland (IKON). De voormalige GroenLinks-leider, die in november 2002 terugtrad vanwege de tegen hem en zijn gezin geuite bedreigingen na de moord op Pim Fortuyn, zal in het programma Paul Rosenmöller met… vijf afleveringen lang in gesprek gaan met bekende Nederlanders uit de wereld van politiek, cultuur, religie en sport.

Het nieuws van Rosenmöllers transfer naar Hilversum werd een half jaar geleden al bekendgemaakt en baarde nauwelijks opzien. Hoe kon het ook anders? Nederland is een land waar de politiek en de media decennialang op één kussen hebben geslapen. Voor onze meeste persorganen en omroepen geldt dat ze ooit zijn opgericht en tot ver in de jaren zestig van de vorige eeuw werden bestierd door confessionele, socialistische of liberale partijgangers. Maar ook na de zogenoemde ‘ontzuiling’ van het medialandschap bleef intensief grensverkeer tussen de werelden van de politiek en de journalistiek in Nederland heel gewoon. Waar in landen als Duitsland en Groot-Brittannië – óók onder journalisten – op grote schaal pleuritis zou zijn uitgebroken als ex-SPD-voorzitter Oskar Lafointane was aangezocht als Tagesthemen-presentator, of voormalig Labour-leider Neil Kinnock als host van Newsnight, kon oud- PvdA-voorzitter Felix Rottenberg hier vorig jaar gewoon aan de slag als anchorman van Nederland kiest en NOVA.

De omstandigheid dat het vaderlandse journaille een overwegend linkse beroepsgroep is, mag als aanvullende verklaringsgrond voor deze nationale eigenaardigheid beslist niet over het hoofd worden gezien. Getuige een drie jaar geleden door Mark Deuze uitgevoerd promotieonderzoek, deelt maar liefst 79 procent van de Nederlandse journalisten zichzelf in aan de linkerkant van het politieke spectrum; slechts één procent typeert zichzelf als rechts. Hoe zouden deze journalisten hebben gereageerd als – bijvoorbeeld – een oud-partijvoorzitter van het CDA, de VVD of de LPF tot NOVA-presentator was benoemd? Helaas voor Marnix van Rij, Bas Eenhoorn en Ed Maas is het antwoord niet zo moeilijk te raden.

Hoezeer Rosenmöllers overstap van GroenLinks naar de IKON dus ook past in het nog steeds bestaande concubinaat van (linkse) politiek en (linkse) media, de vraag wat hem bewéégt, moet wel degelijk worden gesteld.

In het Radio 1 Journaal zei Rosenmöller afgelopen zomer dat hij graag ‘diepere zielenroerselen in beeld wil brengen’ en hij repte van een door hem op te zetten ‘speurtocht naar de diepere drijfveren van mensen en organisaties die in de samenleving van belang zijn’. In het kader van de programmaserie Paul Rosenmöller met… zijn die voornemens inmiddels geconcretiseerd. Volgens een persbericht van de IKON hebben de gasten met wie Rosenmöller in gesprek gaat – achtereenvolgens Ruud Lubbers, Irene van Lippe-Biesterfeld, Marco Borsato, Maria Liberia-Peters en Richard Krajicek – gemeen dat ze ‘in het verleden een standpunt hebben verdedigd’ en daarmee ‘een bepaald imago’ hebben opgebouwd. “In de loop der tijd is dat standpunt veranderd,” zo gaat het persbericht verder, “en daarmee ook de uitstraling van de persoon in kwestie. Rosenmöller onderzoekt welke redenen ten grondslag liggen aan die verandering. (–) In elke ontmoeting staan dilemma’s als macht en onmacht, momenten van inzicht en persoonlijke keuzes van de gast centraal.”

Voorwaar een prachtige programmaformule. Maar het is tevens een journalistiek mission statement dat benieuwd maakt naar de ‘diepere zielenroerselen’ en ‘diepere drijfveren’ van Rosenmöller zélf. Vooral omdat zijn transformatie van partijleider in ruste tot programmamaker en presentator in dienst van de interkerkelijken niet de eerste gedaanteverwisseling is die hij ondergaat. Sterker nog: als íemand uit de wereld van politiek, cultuur, religie of sport vanwege zijn veranderde standpunten een geschikte gast zou zijn voor Paul Rosenmöller en…, dan is het de presentator van het programma.

De meeste Nederlanders kennen Rosenmöller slechts als Tweede-Kamerlid, fractievoorzitter en lijsttrekker van GroenLinks. Maar toen hij op 14 september 1989 op 33-jarige leeftijd volksvertegenwoordiger werd, had Rosenmöller al een heel buitenparlementair politiek leven achter zich. Buitenparlementair ook in de zin van anti-parlementair. Want zes jaar lang was Rosenmöller lid van een links-extremistische splintergroep die Nederland door middel van een gewapende revolutie wilde veranderen in een orthodox-communistische heilstaat. In zijn onlangs verschenen boek Een mooie hondenbaan blikt Rosenmöller behalve op zijn jaren in de Tweede Kamer ook op die periode terug. Niet voor het eerst, maar wel uitvoeriger dan we tot nu toe van hem gewend waren.

Als oudste zoon van een directeur van Vroom & Dreesmann, geboren in Den Helder en vanaf zijn zevende tot zijn achttiende opgegroeid in het beschermde Heemstede, ‘hadden wij het zonder meer goed’, schrijft Rosenmöller over zijn jeugdjaren. “Maar op de middelbare school merkte ik dat niet iedereen het zo goed had als wij. Ik had vriendjes die niet op vakantie gingen, terwijl wij altijd drie weken naar Oostenrijk vertrokken. Later kwam daar ook nog eens de wintersport bij. Dat verschil deugde niet. Naarmate de tijd vorderde, kreeg ik steeds meer oog voor de verschillen tussen mensen. Het ene gezin kon zich veel permitteren, het andere weinig of niets. De een woonde in een mooi huis met een tuin, zoals wij, de ander woonde veel kleiner of had ‘slechts’ een flat.”

Zes jaar lang was Rosenmöller lid van een links-extremistische splintergroep die Nederland door middel van een gewapende revolutie wilde veranderen in een orthodox-communistische heilstaat

Rosenmöllers middelbare school was het rooms-katholieke Sancta Maria-college in Haarlem, waar hij een klasgenoot was van onder anderen de latere Journaal– en Netwerk-coryfee Maria Henneman en de huidige VVD-minister van Volksgezondheid Hans Hoogervorst. In de zomer van 1974, na het eindexamen, scheidden hun wegen. Rosenmöller koos voor een studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam en besloot al snel lid te worden van een politieke partij. Dat was in de jaren zeventig bepaald geen ongebruikelijke stap voor een student. En gelukkig voor Rosenmöller waren er destijds meer dan voldoende keuzemogelijkheden voor een socioloog in spe met een hang naar een eerlijker verdeling van huizen, tuinen en wintersportvakanties. Of, zoals dat destijds heette: ‘spreiding van macht, kennis, werk en inkomen’.

Een lidmaatschap van de Politieke Partij Radikalen (PPR) had in Rosenmöllers geval wellicht het meest voor de hand gelegen. In die partij wemelde het van jonge, progressieve wereldverbeteraars, doorgaans academisch geschoold en niet zelden van katholieke komaf. Rosenmöller zou er geenszins uit de toon zijn gevallen. En: hij had alvast kunnen kennismaken met Ad Melkert, destijds voorzitter van de jongerenorganisatie van de PPR.

De Partij van de Arbeid had natuurlijk ook een serieuze optie voor Rosenmöller kunnen zijn. Die partij had in de jaren zeventig nog een onversneden links programma, waarin onder meer werd gepleit voor een drastische verlaging van de defensieuitgaven, hogere belastingen, een kritische heroverweging van het Nederlandse NAVO-lidmaatschap, gratis openbaar vervoer en nationalisatie van ‘banken, basisindustrieën en de wapenindustrie’. Verder was er ook nog de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP). Die was nog een stukje vooruitstrevender dan de PvdA, want het partijtje was voorstander van de opheffing van zowel het leger, de monarchie als de mobiele eenheid, en wilde de strafbaarstelling van pedofilie afschaffen.

Nóg linkser dan de PSP was de Communistische Partij van Nederland (CPN). Die partij beriep zich op de ideologie van het marxisme-leninisme, maar benadrukte daarbij tevens – een hele geruststelling, voor wie het wilde geloven – dat de ‘Nederlandse weg naar het socialisme’ niet gepaard zou gaan met de instelling van een totalitaire éénpartijstaat, zoals in de Sovjet-Unie, China en de rest van de communistische wereld het geval was.

Nogmaals: keus te over dus voor Rosenmöller. Maar zijn voorkeur ging niet uit naar de PPR, de PvdA, de PSP of de CPN. Hij koos voor nog iets veel radicalers: hij werd maoïst.

Bijna net zo verbijsterend als het precieze karakter van die keus – daarover straks meer – is dat Rosenmöller het in Een mooie hondenbaan doet voorkomen alsof het nauwelijks een keus betróf. “Toen ik in 1974 sociologie ging studeren,” schrijft hij, “ging het niet om de vraag of je links was, maar hoe links je was.” Het is een verhaal dat wel vaker wordt verteld door veertigers en vijftigers die een links-extremistisch studentenverleden proberen te ‘verklaren’. Maar klopt het ook?

Niet echt. Zeker, bezettingsacties, demonstraties en teach-ins domineerden destijds de berichtgeving uit de onderwijswereld. Maar representatief was die berichtgeving niet. Dertig tot vijftig procent van de Nederlandse studenten stemde in de jaren zeventig op het CDA of de VVD, zo becijferden de onderzoekers L. Hagendoorn en J. Janssen in 1983 in hun studie Rechts omkeer. Anders gezegd: Dries van Agt en Hans Wiegel waren op de universiteiten en hogescholen populairder dan Fred van der Spek of Marcus Bakker.

“Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet,” luidt een tweede, minstens zo verdoezelend motief dat Rosenmöller in Een mooie hondenbaan aanvoert voor zijn bekering tot het maoïsme. Met ‘pek’ doelt hij dan op maoïstische activisten van de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland–marxistisch-leninistisch (KEN-ml) en de aan die partij gelieerde studentenorganisaties, zoals het Socialistisch Studenten Kollektief (SSK). Maar anders dan Rosenmöller in zijn boek suggereert, genoot de KEN-ml destijds nauwelijks steun, ook niet onder zijn Amsterdamse medestudenten. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1977 kreeg de partij in heel Nederland welgeteld 2722 stemmen, goed voor een percentage van slechts 0,03 procent. In Amsterdam stemden dat jaar 301 kiezers op de KEN-ml (0,06 procent). Zelfs als we veronderstellen dat al die driehonderd kiezers studenten waren, dan nog komt de aanhang van de KEN-ml onder de toenmalige Amsterdamse studentenpopulatie (zo’n 33.000 zielen) niet boven de één procent uit.

GroenLinks-fractieleider Paul Rosenmöller maant studenten tijdens een demonstratie in Den Haag (5 mei 1997) om op verzoek van de politie het Binnenhof te mijden; aan zijn oproep werd gehoor gegeven

Maar nog los daarvan: ‘met pek omgaan’ is niet iets wat je overkomt. Het is onder alle omstandigheden – en zéker bij de geringe hoeveelheid pek waarmee Rosenmöller werd geconfronteerd – een keus. En met pek ‘besmet’ raken is evenmin onvermijdelijk. Of zou Rosenmöller ook neonazi zijn geworden als hij tijdens zijn studie aanhangers van Joop Glimmerveen had ontmoet? Of kleptomaan als zijn medestudenten winkeldieven waren geweest? Nee, van zóveel labiele leeghoofdigheid mogen we de voormalige GroenLinks-leider niet verdenken.

Met de vaststelling dat Rosenmöllers keus voor het maoïsme bepaald niet vanzelfsprekend en dus (ook) om die reden een bewuste, weloverwogen persoonlijke beslissing moet zijn geweest, belanden we als vanzelf bij de vraag wáár hij dan precies voor koos. Een kleine historische exercitie is in dit verband onvermijdelijk.

Begin jaren zestig was er een openlijk conflict ontbrand tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China, de twee grootste en machtigste communistische landen op aarde. De Chinese partijleiding, onder aanvoering van Mao Zedong, verweet de Sovjet- Unie een ‘revisionistische’ koers te zijn ingeslagen. Sovjet-leider Nikita Chroesjtsjov werd fel gehekeld: diens concept van ‘vreedzame coëxistentie’ met de Verenigde Staten zou indruisen tegen de revolutionaire principes van het marxisme-leninisme, evenals de door Moskou geproclameerde mogelijkheid dat het socialisme ook langs parlementaire weg bereikt zou kunnen worden. Volgens Mao waren deze ideologische dwalingen allemaal tot één kardinale grondfout te herleiden: de destalinisatiepolitiek die Chroesjtsjov in 1956, drie jaar na de dood van Josef Stalin, had afgekondigd. Door afstand te nemen van de theorie en praktijk van de in 1953 overleden sovjet-despoot, zouden de Russen het ware communisme hebben verkwanseld.

De zogenoemde ‘sino-sovjet-controverse’ zorgde wereldwijd voor grote opschudding in de voorheen zo eensgezinde communistische beweging. Het overgrote deel van de communistische partijen koos voor de lijn van Moskou en zette Peking-georiënteerde leden na verloop van tijd de deur uit. Hoewel de leiding van de CPN zich in het conflict neutraal probeerde op te stellen, verlieten ook in Nederland een aantal maoïsten gedwongen of vrijwillig de partij. Net als elders begonnen zij nieuwe, Mao-gezinde communistische organisaties te stichten. De belangrijkste daarvan was het in maart 1965 opgerichte Marxistisch Leninistisch Centrum Nederland (MLCN), dat in januari 1970 de naam KEN-ml kreeg.

Ruzies over de precieze ideologische koers zorgden geregeld voor scheuringen in het maoïstische wereldje. Een eerste afsplitsing van de KEN-ml leidde in oktober 1971 tot de oprichting van de Kommunistische Partij Nederland–marxistisch-leninistisch (KPN-ml), die in oktober 1972 werd omgedoopt in Socialistische Partij (SP), en vervolgens – eind jaren zeventig – afstand nam van Stalin en Mao. Een volgende scheuring in de KEN-ml resulteerde in september 1976 in het ontstaan van de Groep Marxisten-Leninisten (GML), waartoe ook de toen twintigjarige Rosenmöller toetrad. De organisatie telde destijds ongeveer 25 leden – vrijwel allemaal studenten – van wie er circa tien woonachtig waren in Amsterdam. Veel groter zou de GML nooit worden.

Ondanks al hun op het scherp van de snede uitgevochten conflicten, waren de Nederlandse maoïsten het op hoofdlijnen wel met elkaar eens. Het kapitalisme en de parlementaire democratie dienden omvergeworpen te worden: door massa-actie, revolutie en de instelling van de dictatuur van het proletariaat. Ook de GML maakte daar geen geheim van. “Wat wij willen, is de hele burgerlijke wereld naar de verdoemenis jagen,” liet de partijleiding in 1978 weten in een 1 mei-boodschap, die op een bijeenkomst in de Amsterdamse Brakke Grond werd voorgelezen door een met een bivakmuts vermomde jongeman. “Het is deze wereld die wij willen en die wij zullen vernietigen in de gewelddadige revolutie.”

“Onze conclusie is dat de gewapende revolutie de enige weg is waarlangs het socialisme ingesteld kan worden,” schreef het partijorgaan Rode Morgen een paar maanden later. “Daarom staan wij revolutionair massageweld voor.”

Bij de revolutionaire plannenmakerij fungeerden de leerstellingen van Mao en Stalin als ideologische leidraden, en het maoïstische China en de Sovjet-Unie van vóór Chroesjtsjov werden als lichtende voorbeelden aangehaald. De Mao- en Stalin-cultus kende in maoïstische kring nauwelijks grenzen: hun konterfeitsels sierden partijbladen, buttons, posters en pamfletten, en hun geschriften werden in eigen beheer herdrukt en voor dumpprijzen als ‘scholingsmateriaal’ aan de man gebracht. Niet alleen door de GML, maar – tot juni 1977 – ook door de SP; die grossierde onder meer in Stalins Over dialectisch en historisch materialisme en Mao’s Waar komen de juiste ideeën vandaan?, en had de portretten van de beide despoten verwerkt in het logo van het partijblad De Tribune.

De ideologie waar Rosenmöller voor koos, was gedrenkt in bloed en stonk naar lijken

Het meest schokkende aspect van deze Mao- en Stalin-ve ering is dat midden jaren zeventig, toen ook Rosenmöller partij voor hen koos, reeds meer dan voldoende feiten bekend waren omtrent de tientallen miljoenen mannen, vrouwen en kinderen die door toedoen van beide dictators waren afgeslacht, doodgehongerd of doodgemarteld. In het geval van Stalin ging het om ongeveer twintig miljoen slachtoffers, merendeels gevallen in de jaren dertig, ten tijde van de als ‘collectivisatie van de landbouw’ omschreven sovjet-genocide op de Russische plattelandsbevolking. De eerste ooggetuigeverslagen van de Chinese goelag, die aan circa 65 miljoen mensen het leven zou kosten, bereikten de wereld al in de jaren vijftig; het meer dan gruwelijke gevangenisepos Prisoner of Mao van Bao Ruo-Wang werd in 1973 zelfs een internationale bestseller. De ideologie waar Rosenmöller voor koos, was, kortom, gedrenkt in bloed en stonk naar lijken. En erger nog: hij kon dat, zoals iedereen, wéten.

Hoe ver was de aanstaande IKON-presentator destijds heen?

Héél ver – een andere conclusie is niet mogelijk. “Om te zien hoe het allemaal moest,” maakte de twintigjarige Rosenmöller, zo verhaalt hij in Een mooie hondenbaan, in 1976 zelfs een groepsreis naar het communistische Albanië, op dat moment de meest totalitaire staat op Europese bodem. Anders dan in de Sovjet-Unie en in de rest van Oost-Europa stonden Stalin en Mao er in hoog aan- zien. De Albanese partijleider Enver Hoxha probeerde hen nog in wreedheid te overtreffen. Zo had hij in 1967 alle kerken, kloosters en moskeeën in het land laten afbreken of sluiten, in een poging van Albanië de ‘eerste atheïstische staat ter wereld’ te maken. Het bezitten van religieuze lectuur, het houden van godsdienstoefeningen in huiselijke kring of het heimelijk (laten) dopen van een kind kon Albanezen komen te staan op een jarenlang verblijf in één van Hoxha’s bestiale werkkampen of – wat voor de betrokkenen nog de menselijkste straf was – een gang naar het executiepeloton. Ook Hoxha’s communistische partijgenoten waren hun leven niet zeker: geregeld liet hij kameraden die hij verdacht van ‘revisionisme’, ‘trotskisme’ of ‘titoïsme’ doodschieten, onder wie in 1956 ook Liri Gega, lid van het Centraal Comité van de Albanese communistische partij. Op het moment van haar executie was zij hoogzwanger.

Al deze weerzinwekkende feiten waren in 1976 in het Westen bekend. Maar niet alleen daar: ook de Sovjet-Unie veroordeelde openlijk de ‘bloedige wreedheden’ van Hoxha. Wat bewoog Rosenmöller dan om uitgerekend naar dít land af te reizen ‘om te zien hoe het allemaal moest’? Een land, nota bene, waar zijn eigen vader – zakenman, dus ‘kapitalist’, en nog katholiek óók – een doodvonnis nauwelijks had kunnen ontlopen. Rosenmöller doet er in Een mooie hondenbaan het zwijgen toe. Wel vermeldt hij nog dat hij ‘tot tranen toe geroerd’ was toen hij na zijn twee weken durende trektocht langs Albanese fabrieken, coöperaties en modelboerderijen weer op Schiphol arriveerde, en dat hij zich ‘voor een nagenoeg onmogelijke taak’ gesteld zag ‘om dit wereldbeeld ook in ons land te realiseren’. Het zijn opmerkingen die maar op twee dingen kunnen duiden: óf Rosenmöller was aan totale waanzin ten prooi gevallen, óf hij had zijn geweten buiten gebruik gesteld. In zijn boek ziet hij evenwel geen van beide mogelijkheden onder ogen. “Het heeft even geduurd,” zo besluit Rosenmöller zijn Albanese reisverslag, “voordat ik in de gaten kreeg dat we daar twee weken lang collectief in de maling waren genomen.” Het zijn woorden die – opnieuw – slechts verbijstering kunnen wekken. Zelfs de conclusie dat hij zich vrijwillig, op eigen initiatief én op eigen kosten in de maling had laten nemen, durft Rosenmöller, meer dan een kwart eeuw na dato, kennelijk nog niet te trekken.

Minstens zo frappant is dat Rosenmöller in Een mooie hondenbaan de naam van Pol Pot onvermeld laat. Het zal na het voorgaande wellicht geen verbazing meer wekken, maar toch: ook deze communistische massamoordenaar behoorde, samen met Stalin, Mao en Hoxha, tot de politieke helden van de GML. In Cambodja, zo meende de partij, was sinds de machtsovername door Pol Pots Rode Khmers in 1975 ‘de arbeidersklasse aan de macht. Daar heerst democratie voor alle werkers en de dictatuur voor die figuren die hier [in Nederland] nog de grote heren uithangen’. In talrijke pamfletten riep de GML daarom op tot steun aan ‘Democratisch Kampuchea’, zoals Cambodja onder de Rode Khmers was gaan heten: “Leve de volksoorlog van het volk van Kampuchea. Leve de wettige regering van Democratisch Kampuchea o.l.v. Pol Pot.”

Dat tijdens Pol Pots vier jaar durende terreurbewind naar schatting twee miljoen Cambodjanen omkwamen (een kwart van de bevolking), dikwijls dankzij gebruikmaking van marteltechnieken die zelfs in Auschwitz onbeproefd waren gebleven, werd door de GML niet geloofd. Volgens Rode Morgen betrof het ‘gruwelsprookjes’, ‘laster’ en ‘aantoonbare leugens’. “Vast staat dat de bevolking tussen 1975 en 1979 van jaar tot jaar een betere voedselvoorziening kende en de honger overwonnen werd,” schreef het blad in november 1979, toen de eerste knekelfoto’s van de killing fields al wereldwijd waren gepubliceerd.

De genegenheid van Rosenmöllers partij voor Pol Pot was overigens geheel wederzijds, want eveneens in 1979 ontvingen de ‘dear friends’ van de GML een hartelijke brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Democratisch Kampuchea. De Nederlandse kameraden werden in het schrijven bedankt voor hun ‘militant solidarity and support’: “These noble activities constitute a great encouragement for our people and fighters. (–) Please accept, dear Friends, our brotherly sentiments.

Op het moment dat de brief integraal in Rode Morgen werd afgedrukt, was ook Rosenmöller nog steeds lid van de GML. Wat heet: zijn hele leven stond inmiddels in het teken van de gewelddadige communistische omwenteling die zijn partij probeerde voor te bereiden. In 1978 had hij na vier jaar zijn studie sociologie afgebroken om als fulltime beroepsrevolutionair aan de slag te gaan in de Rotterdamse haven. Door zich voor te doen als een mislukte mavoleerling die zijn school niet had afgemaakt en vervolgens enige tijd had gewerkt bij een expeditiebedrijf – het schriftelijke ‘bewijs’ daarvoor werd door Rosenmöller eigenhandig in elkaar geflanst en ondertekend – was hij erin geslaagd een baan te krijgen bij stukgoedbedrijf Müller Thomson. Ongeveer gelijktijdig trad hij in het huwelijk met zijn partijgenote Maita Augustin, die eveneens haar studie had afgebroken en voor een bestaan als fabrieksarbeider had gekozen.

Rosenmöller en zijn kersverse echtgenote gaven met hun stap gehoor aan het besluit van de GML-leiding om het zwaart punt van de ‘opbouw’ van de partij te verleggen van Amsterdam naar Rotterdam. Door zich te mengen onder het proletariaat van de Maasstad dienden de GML-leden – voor wie gold dat zij als individu ondergeschikt waren aan het collectief van de partijorganisatie – ‘bedrijfskernen’ en ‘cellen’ op te bouwen van klassebewuste arbeiders die als marxistisch-leninistische ‘voorhoede’ het goede, revolutionaire voorbeeld zouden moeten geven. Dat de Rotterdamse haven voor dit experiment werd uitgekozen, was niet toevallig, want in 1970 had het door KEN-ml-leden gedomineerde actiecomité Arbeidersmacht al bewezen dat het mogelijk was om juist daar, buiten de ‘reformistische’ vakbonden om, massale wilde stakingen te organiseren. Rosenmöller was pas een jaar werkzaam bij Müller Thomson toen, op 23 augustus 1979, in het Rijnmondgebied opnieuw een periode van hevige arbeidsonrust aanbrak – eerst onder de slepers van Smit Internationale en Smit Vos, die met hun boten de Rotterdamse haven blokkeerden en in weerwil van een kort tevoren gesloten CAO-akkoord een loonsverhoging van vijftig gulden netto per week eisten – en daarna ook onder de 12.000 arbeiders in de stukgoedsector, die eveneens aan een wilde staking begonnen.

Voor Rosenmöllers werd het zijn finest hour als maoïstisch agitator en propagandist. Voor het eerst trad hij als GML-lid openlijk en luidruchtig op de voorgrond. Bovendien werd hij gekozen in de stakingsleiding, hoewel de concurrentie met de eveneens in de Rotterdamse haven werkzame activisten van de CPN en de SP fel was. Op het Afrikaanderplein en in bedrijfskantines sprak hij honderden arbeiders toe. ‘Slapeloze nachten’ had hij ervan, schrijft Rosenmöller in Een mooie hondenbaan, maar ‘toch was er geen moment van aarzeling’. Geheel in lijn met de revolutionaire geloofsartikelen van de GML deinsde hij ook voor geweld niet terug. Zo raakte hij op 19 september 1979, bij een poging de arbeiders van de containerbedrijven ECT en Unit Centre tot deelname aan de staking te bewegen, hardhandig slaags met de mobiele eenheid. ‘Oproerpolitie pakt 19 man van dweilploeg op. Harde strijd in de haven’, kopte De Telegraaf de volgende ochtend op de voorpagina. Naast het bericht stond een grote foto van een niet nader aangeduide relschopper met lang haar en een buitenmodel brilmontuur, die hevig protesterend door een ME’er werd afgevoerd. Het was Rosenmöllers anonieme debuut als mediaster.

Paul Rosenmöller (links) tijdens de acties in de Rotterdamse haven, 4 september 1979

Een paar dagen later liet Rosenmöller zich interviewen door Michiel Berkel van de Haagse Post – op een onderduikadres waar hij naartoe was verhuisd ‘om de voortdurende intimidatie van de BVD te ontvluchten’. Enthousiast verdedigde hij de China-lijn van de GML. “Van Mao kan je gewoon ontzettend veel leren. Van wat-ie geschreven heeft ook. Wat hij in de praktijk heeft gebracht in China – dat is gewoon een voorbeeld, en nog steeds, vind ik. Er zijn bij ons ook contacten met China en Chinezen, en wat je van die mensen hoort, dat is toch geweldig?” ‘Staking is oorlog’ liet Rosenmöller verder optekenen. “Bij de confrontatie met de Mobiele Eenheid op 19 september waren we met zo’n vier- à vijf- honderd man die er echt tegenaan wilden. We vonden dat we gezamenlijk, ingehaakt moesten optreden en ons niet moesten laten verdelen – dan zouden we door het kordon heen kunnen breken. D’r waren mogelijkheden.”

Toch bloedde de staking uiteindelijk dood: op 24 september gingen de Rotterdamse stukgoedarbeiders weer aan het werk en op 13 oktober ook de slepers. In Een mooie hondenbaan wekt Rosenmöller de indruk dat het ‘teleurstellende resultaat’ van het conflict bijna per direct leidde tot zijn vertrek uit de GML. “Ik begon me in mijn contact met mijn collega’s, nu ze wisten dat ik bij de GML hoorde, steeds meer geremd te voelen. De ideologie werd een ballast. Het was ook niet meer mijn ideologie en ik besloot de club te verlaten.” Uit notulen en andere interne stukken van de partij, te vinden in de collectie van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) te Amsterdam, valt echter op te maken dat Rosenmöller na de staking nog drie jaar lid bleef van de GML, om precies te zijn tot 19 september 1982. Van voorjaar 1981 tot voorjaar 1982 maakte hij zelfs deel uit van de ‘Centrale Leiding’, het bestuur van de partij. Waarschijnlijk was die promotie een direct gevolg van Rosenmöllers prominente rol tijdens de staking, want het verloop daarvan werd door de GML allerminst als ‘teleurstellend’ ervaren. Integendeel. Het hele gebeuren, zo verluidde het in maart 1980 op de jaarlijkse algemene ledenvergadering van de GML, zou juist het ‘isolement’ van de partij hebben doorbroken en de correctheid hebben aangetoond van de ‘meer open, massagerichte’ politieke koers. Ook publicitair buitte de GML de staking flink uit. Onder de titel Tolerantie is voorbij, nu staken ik en jij werd er onder meer een eigen boekpublicatie aan gewijd, waarin uiteraard ook Rosenmöller aan het woord kwam.

Blijft de vraag waarom hij in september 1982 dan toch besloot zijn lidmaatschap van de GML te beëindigen. Was dat inderdaad, zoals hij in Een mooie hondenbaan stelt, omdat hij de totalitaire ideologie van de partij niet langer kon onderschrijven? Nee, het lijkt er sterk op dat andere, meer praktische motieven een rol speelden. Dat valt onder meer af te leiden uit een ‘zelfkritiek’ die Rosenmöller, naar goed maoïstisch gebruik, in april 1982 in het interne ledenbulletin van de GML schreef. Het perspectief om bij Müller Thomson een GML-cel op te bouwen, was goeddeels vervlogen, meldde hij in dat stuk. “Een kameraad die wij georganiseerd hadden, is uit het bedrijf gegaan. Andere strijdbare arbeiders waar we veel mee samen werkte [sic] zijn ook vertrokken. Met een 57 1/2-jarigenregeling op komst zullen dat er nóg een aantal zijn.” Verder beklaagde Rosenmöller zich in zijn artikel over het ongedisciplineerde optreden van de GML. “Er is geen sprake van een kollektief. Ieder werkt op zijn eigen wijze met een eigen lijn. Om te beginnen zal daar verandering in moeten komen. Gebeurt dat niet [dan] is het niet overdreven te zeggen dat we met dit soort kommunisties werk beter op kunnen houden.”

Ook uit de notulen van de vijf maanden later gehouden algemene ledenvergadering, waar Rosenmöller besloot om samen met zijn vrouw en nog drie andere leden de GML te verlaten, blijkt niets van een fundamentele breuk met het gedachtegoed van de partij. Slechts op de ‘dogmatiese’ en ‘sektariese’ wijze waarop het marxisme-leninisme door de GML werd ‘opgevat’, viel tijdens de vergadering kritiek te beluisteren. Ook de andere redenen waarmee de vertrekkende leden hun besluit motiveerden, hadden blijkens de notulen niets van doen met een afkeer van de ideologische grondslagen van de partij. Opnieuw ging het vooral om praktische bezwaren. Zo zouden ‘de resultaten van de organisatie in de praktijk miniem zijn’, werd vastgesteld dat er een ‘politiek organisatoriese afstand’ bestond ‘t.a.v. andere linkse organisaties’ en zou er in de GML geen discussie mogelijk zijn over het ‘perspectief’ dat aan de leden werd geboden.

Ook na zijn vertrek uit de GML – die na afloop van voornoemde vergadering slechts elf leden overhield – bleef Rosenmöller in de Rotterdamse stukgoedsector werken. Hij maakte een snelle opmars binnen de Vervoersbond FNV, die hem in 1985 – Rosenmöller was toen dertig jaar oud – in dienst nam als full-time districtsbestuurder. Pas in die jaren moet hij voluit hebben gebroken met de totalitaire ideologie die hem in 1978 als beroeps- revolutionair in de haven had doen belanden.

Hij koos voor nog iets veel radicalers: hij werd maoïst.

Aan het slot van zijn terugblik op zijn maoïstische periode noemt Rosenmöller in Een mooie hondenbaan zijn jarenlange verbintenis met de ‘ideologisch bevlogen wereldverbeteraars’ van de GML ‘een jeugdzonde’. Ook als we afzien van het feit dat zijn jeugd allang voorbij was toen hij op 26-jarige leeftijd, als getrouwd man en inmiddels ook vader, met de GML brak, blijft dat een opmerkelijke typering. Door zijn maoïstische verleden te plaatsen in een categorie die doorgaans dient om het stelen van een rolletje drop of het stiekem roken van een joint te relativeren, geeft Rosenmöller in feite aan dat hij geen enkele behoefte voelt zich voor zijn revolutionaire jaren inhoudelijk te verantwoorden.

Natuurlijk, ook Rosenmöller kan het niet helpen dat hij in een land woont waar over politieke ‘jeugdzonden’ slechts kritische vragen worden gesteld als het gaat om ontsporingen in extreemrechtse richting. Vandaar dat de oud-stalinist Marcus Bakker in 1992 werd geëerd met een naar hem vernoemde vergaderzaal op het Binnenhof (twee jaar later werd hij door Rosenmöllers partij tevens als lijstduwer voor de verkiezingen voor het Europees Parlement gekandideerd), terwijl VVD-Tweede-Kamerlid Hans van Baalen in 1998 zijn politieke carrière bijna moest opgeven enkel vanwege het gerucht dat hij op zestienjarige leeftijd een steunbetuiging zou hebben geschreven aan Glimmerveens Nederlandse Volks Unie. Dit neemt echter niet weg dat Rosenmöller, die op de achterflap van zijn boek behalve ‘alert’, ‘indringend’ en ‘meeslepend’ ook ‘integer’ wordt genoemd, wel degelijk ook zelfstandig tot het inzicht had kunnen komen dat bij een terugblik op een zesjarig GML-verleden morele vragen niet ontweken mochten worden.

Hij had daarbij een voorbeeld kunnen nemen aan zijn oud-partijchef, Erik van Ree, die voordat hij in februari 1981 afstand nam van het maoïsme, ruim anderhalf jaar lang politiek secretaris van de GML was. Tegenwoordig is hij als universitair docent verbonden aan de leerstoelgroep Oost-Europese Geschiedenis en Oost- Europakunde van de UvA. In zijn bijdrage aan de in 1991 verschenen bundel Alles moest anders. Het onvervuld verlangen van een linkse generatie gaf Van Ree er blijk van wél over de integriteit te beschikken die nodig is om eigen fouten onder ogen te zien en eerlijk te benoemen. “De grote morele kwestie,” schreef hij, “was onze verdediging van drie van de grootste massamoordenaars van deze eeuw: Josef Stalin, Mao Tse-toeng en Pol Pot, die ik als voorbeeldige kameraden heb beschouwd. (–) Ik koos niet voor het communisme in het algemeen, maar voor de meest mensonterende variant daarvan, namelijk voor de stroming die zich verzette tegen de relatieve humanisering die door Chroesjtsjov op gang was gebracht.” Van Ree noemde die keus ‘van een huiveringwekkende kilheid, waar mij nu het hart bijna van stil blijft staan’.

Woorden van gelijke strekking had ook Rosenmöller kunnen schrijven. Dat hij dat heeft nagelaten, getuigt van een kilheid die nauwelijks minder huiveringwekkend is dan zijn gewelddadige politieke ideeën van weleer. Bovendien maakt het van zijn plan om zich nu voor de IKON-camera’s te gaan verdiepen in ándermans ‘veranderde standpunten’ en ‘momenten van inzicht’ bij voorbaat de meest potsierlijke onderneming van het nieuwe televisiejaar.