Spring naar de content
bron: anp

Aan het hof van de walskoning

Er wordt veel geslapen, veel gegeten en veel in de bus gezeten om daarna twee uur een spectaculaire klassieke show op te voeren voor een vijfduizendkoppig publiek. De BV André Rieu is dan ook een 24-uursbedrijf geworden. Op tournee met een reizende muziekfirma.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Peter Hoomans

Pontificaal geparkeerd voor de ingang van een hotel in de Zuid-Duitse stad Regensburg staat een blauwe autobus. Aan weerszijden staan er dansende figuren op getekend in een karikaturale stijl: vissen die uit een kom swingen, een blanke en een zwarte baby dansen een walsje en de Eiffeltoren heeft de toren van Pisa als danspartner gekozen. Binnen in de bus bevinden zich geen zitplaatsen, maar drie hometrainers, een roeimachine, een installatie voor het heffen van gewichten alsmede twee loopbanden. Een chauffeur is om half zes opgestaan om de fitnessbus te laten warmdraaien, maar toch is het binnen koud. Het is kwart voor zeven in de ochtend. 

In gezelschap van drie jonge, zich in het zweet werkende zangeressen, die hij avond aan avond voor het publiek aankondigt als Die lustige Witwen, test André Rieu op een van de loopbanden zwijgend zijn uithoudingsvermogen. Een witte hoofdband houdt zijn lange haren uit zijn gezicht, een rood nylon jasje omspant zijn brede schouders en een blauwe schaatsbroek toont een slank onderstel. 

Er is iets onvoorstelbaar jongs aan André Rieu, terwijl hij rent onder het plafond van de bus waarin kleine lampjes zijn gemonteerd, als sterretjes aan de hemel. André Rieu (53) wordt dan ook 120 jaar. Minstens. Daar is hij heilig van overtuigd. Wie redeneert dat tachtig oud is, zal ook rond die leeftijd sterven. Daarom gelooft Rieu dat hij 120 wordt. Een kwestie van mentaal programmeren. 

Het kenmerkt zijn wilskracht. Zestien jaar geleden besloot hij als violist dat de klassieke muziek eenzijdig elitair werd benaderd en koos hij voor een combinatie van een lichter repertoire, amusement en een commerciële aanpak. Hij begon met optredens in bejaardenhuizen en tijdens carnaval en andere feestelijke activiteiten in Limburg. Gehoond, bespot en beschimpt door andere muzikanten en kenners van de klassieke muziek, ging hij onverstoorbaar zijn weg. Inmiddels heeft hij meer dan vijftien miljoen platen verkocht en treedt hij op door heel Europa, in de VS en Japan. De onderhandelingen voor een tournee door China verkeren in een vergevorderd stadium. 

Of Rieu nu, door zijn praatjes tussen de nummers door, de elektronische versterking van zijn muziek, het opnemen van volksliedjes en popmuziek in een klassiek repertoire en het inkorten van bestaande composities (“Soms vind ik dat een compositie een wending neemt, die mij niets zegt; dat spelen we dan niet”) aan verlakkerij doet van de hoogwaardig geachte klassieke muziek, is een vraag waar hij nou niet echt mee bezig is. “Ik heb het idee dat ik tegen een omslagpunt aan zit. Net als André van Duin plotseling door de elite werd ontdekt omdat er een keer een lovend stuk over zijn humor in NRC Handelsblad stond, zo denk ik dat de waardering in klassieke kringen voor wat ik aan het doen ben, niet lang meer kan uitblijven.” 

Rieu’s aanpak is een begrip, bewijst alleen al de frequentie waarin bij andere (kunst)disciplines zijn naam valt. Zo heet Wibi Soerjadi de André Rieu van de pianomuziek, is dominee Ter Linde de André Rieu van de kansel genoemd en heeft Jan Blokker Anton van Duinkerken postuum tot André Rieu van de literatuurkritiek gedoopt. 

De André Rieu van de klassieke muziek is, behalve violist en orkestleider, naar eigen zeggen iemand die de populariteit van klassieke muziek wil bevorderen onder alle lagen van de bevolking. Alleen daarom al is het noodzakelijk dat hij de 120 haalt, want er is nog veel werk te verrichten op die missie. Behalve met zijn eigen optredens wil hij dat bereiken met de studio die hij in Maastricht heeft laten bouwen en die geheel in dienst is gesteld van de opnamen van klassiek repertoire. 

Ook is André Rieu directeur van de gelijknamige BV, die tijdens de tournee opereert als 24-uursbedrijf. Nadat een show is afgelopen, begint het afbreken van het decor, waarvan een zestigtal kroonluchters het meest in het oog springt. Dat decor wordt dezelfde nacht nog naar de volgende bestemming gereden, alwaar met de aankleding van een megasporthal of congrescentrum wordt begonnen in de tijd dat Rieu nog aan het fitnessen is. Zelf brengt hij de ochtenduren verder door met zakelijke besprekingen en interviews. De middaguren staan daar ook voor open, tenzij er moet worden gereisd. Om 17.00 uur is er soundcheck, vervolgens eten, anderhalf uur slapen op zijn rode bankje dat overal mee naartoe gaat, en dan begint de show. 

Vandaar dat Jorn, een van zijn assistenten, tevens belast met de bewaking van zijn persoon, hedenochtend naast Rieu staat terwijl hij kilometers maakt op de band. Hij is paraat om in te grijpen, mocht de Walskoning om welke reden dan ook van de band dreigen te vallen. Een minieme kwetsuur aan Rieu’s vingerkootje en 108 man personeel (46 orkestleden, 56 crewleden en 6 man persoonlijke begeleiding) kunnen duimendraaien. 

Een week eerder, in de bus van het hotel naar de Saarlandhalle in Saarbrücken, grapt Rieu tegen zijn orkestleden: “Vanavond kondig ik jullie aan als het Johann Prrrft-orkest.” Aan het begin van de Wintertraurn-tournee is het gehele Johann Strauss-orkest namelijk aan, zeg maar gerust, de schijterij. Behalve in de onderlinge gesprekjes is daar weinig van te merken. Slechts een enkeling is het darmvirus, dat is opgelopen tijdens een trip naar Mexico in november, te machtig geworden om op te treden. De rest van het 46-koppige orkest speelt door. En eet door. 

Indachtig Rieu’s adagium ‘Een hongerende muzikant is een slechte muzikant’ is eten de belangrijkste gezamenlijke activiteit, naast het spel op de bhne. Rieu neemt voor iedere tournee zijn eigen catering mee. Dat is zo gegroeid in de zestien jaar dat hij voor zichzelf bezig is. Eerst was het alle dagen afhaalchinees; later, toen er een keukentje in de bus was gebouwd, elke dag zalm uit de magnetron. Tegenwoordig wordt een concert voorafgegaan door een vijfgangendiner, waarbij gekozen kan worden uit een menu waaraan menig restaurant, zowel in keuzemogelijkheden als qua smaak, niet kan tippen. 

In de pauze van een optreden is er een grote schaal met een uitgebreid assortiment patisserie. Na een optreden is er soep en lonken sandwiches, plakken worst, een kaasplank, bittergarnituur, pizza en andere warme hartigheden. Ten slotte zijn er ‘s nachts de consumpties in de hotelbar. Vraag een willekeurig orkestlid naar de eerste ervaringen bij het orkest en hij of zij zal antwoorden: “Na drie maanden toeren was ik zes kilo aangekomen.” 

“Ze willen eten, eten en nog eens eten,” zegt chefkok André Rossow. De van oorsprong Duitse cateraar is daarom ook eerzuchtig. Op de foto wil hij pas als hij zich heeft omgekleed, en over het eten is hij zeer uitgesproken: de ingrediënten moeten vers zijn, de gerechten volledig afgestemd op de wensen van het orkest. Cateren voor André Rieu betekent geen sateetjes opwarmen, maar is een gastronomische uitdaging. “Als je 150 keer moet komen met vier verschillende hoofdgerechten, dan is het belangrijk dat je kennis van zaken hebt. Er gaat een hele bibliotheek met recepten mee. Want soms hebben mensen ook trek in iets specifieks, een andijviestamppot of zuurvlees, dat ik op verzoek moet kunnen maken.” 

Omdat men last heeft van de darmen serveert hij vanavond een bananenmousse toe — bananen zijn tenminste niet laxerend. Evengoed klinkt het in de pauze aan de tafels in de geïmproviseerde eetruimte, waar men aan de koffie en een flinke chocolademuffin zit, bij het sein ‘nog tien minuten’ in zuiver Limburgs: “Maar we moeten allemaal nog sjieten!” 

De volle maagjes maken de orkestleden tot uiterst tevreden werknemers. Neem Linda Custers, de 28-jarige alt-violiste. In de bus van Regensburg naar Freiburg is ze een vestje aan het breien, te midden van voornamelijk slapende en walkman-luisterende collega’s. De afgelopen twee maanden heeft zij al twee truien af gekregen, waarvan ze er nu eentje draagt. Hoewel er voor aanvang een kleine kift was over de vraag of er al dan niet een vaste stoelbezetting was in de bus, benadrukt ze dat de sfeer bijzonder goed is. “Die ruzie van net is een uitzondering. De onderlinge sfeer is echt uitzonderlijk. Iedereen gedraagt zich heel sociaal. Je staat samen op, je eet samen, je zit tijdens het concert samen, als je vrij hebt ga je samen de stad in om kerstinkopen te doen, je speelt samen en na afloop drink je samen een glas in de hotelbar. Dan is het belangrijk dat je het goed met elkaar kunt vinden. André vindt dat ook heel belangrijk. Hij behandelt ons heel goed. Zo zijn we nooit langer dan drie weken van huis. Daarom maken veel mensen ook al zo lang deel uit van het gezelschap. Daarnaast straalt zijn succes ook een beetje af op ons. Wij mogen ook wel eens een handtekening zetten. Je komt regelmatig op TV. Dat geeft je een klein beetje het idee een ster te zijn.” 

Rieu noemt zich een democratische manager, maar de orkestleden zijn eenzijdig positief over hem, als was hij een dictator die bij verkiezingen met honderd procent van de stemmen wordt herkozen. Linda: “In de groep, aan de bar, is hij een van ons. Op het podium is hij de baas. Maar hij laat eigenlijk altijd blijken dat hij heel blij is dat we met hem meereizen.” Jet Gelens, die al dertien jaar lid is van het orkest: “De sfeer is heel leuk. Dat komt met name door André zelf. Hij laat mensen zijn wie ze zijn. Je hebt het idee dat hij echt luistert naar wat je zegt. Dat maakt toch dat je voelt: ik zit hier niet zomaar.” 

Trompettist René Henket, die vijftien jaar zijn partij meeblaast: “De manier waarop André werkt, is altijd hetzelfde gebleven. Het enige verschil is dat er nu meer mogelijk is, omdat het grootschaliger is geworden, en dat Rieu zelf in zijn presentatie is gegroeid.” 

Het regime van gemoedelijkheid is een belangrijke reden voor muzikanten om te kiezen voor een plaats in het Strauss-orkest. “Vanaf de opleiding leer je in de klassieke muziek dat je elkaars concurrent bent,” vertelt violist Cord Peters (29). “Daar heb ik altijd moeite mee gehad. Je moet het toch samen doen.” 

“Het is belangrijk om in een goede sfeer te werken,” vindt ook Franco Vulcano, een van oorsprong Italiaanse contrabassist, die afkomstig is van het Nederlands Promenade Orkest. “En met goede musici. Maar het onderlinge rapport is het belangrijkste. Pas dan komt voor mij de vraag wat voor muziek ik speel.” 

Het sfeergevoelige karakter van de vele muzikanten uit het Strauss-orkest uit zich ook in de waardering voor het publiek. Applaus in ontvangst nemen is een van de grote kwaliteiten van Rieu en zijn orkest. In Regensburg staat het gezelschap op een teken van zijn voorman 23 maal op om de handen in de zaal te laten klateren. Tussen de walsen van Strauss, de titelmelodie van Titanic, Happy Birthday, een fragment van Porgy eZ Bess en een zigeunerlied van Franz Lehár door (als toegift worden onder meer Het Smurfenlied en Het kleine café gebracht), bespeelt Rieu het publiek met referenties aan de plaats waar hij speelt. “Jetzt gehen wir nach dem Herz der Walzermusik: Saarbrücken,” zegt hij in Saarbrücken. “Jetzt gehen wir nach dem Herz der Walzermusik: Regenburg,” zegt hij in Regensburg. 

Bij een medley van kerstliedjes dwarrelt de kunstsneeuw gestaag neer op de bezoe-kers op de eerste rijen. Aan het einde zweven ballonnen omlaag, die de oudjes met veel plezier en geknal laten knappen. 

Tot groot vermaak van de orkestleden. Dat er bijna dagelijks voor zalen met vijfduizend mensen wordt gespeeld, en bij gelegenheid voor het drievoudige (zoals bijvoorbeeld op nieuwjaarsdag in Keulen), vinden ze een kick. En dan dat enthousiasme! 

Jet Gelens: “Je hebt altijd het idee: ik doe het voor de mensen.” Groot is dan ook het aantal muzikanten dat met een brede glimlach op het gelaat op het toneel zit. Rieu voorop. Gelens vindt dat je het plezier moet overbrengen op de zaal. “Net als een acteur speel je gewoon die rol.” Cord Peters wordt bijna emotioneel als hij ziet hoe dankbaar het publiek reageert. “Op de bühne zitten en zien hoe de mensen het ervaren, is een mooie ervaring. Vooral als de tranen komen. Dan moet ik me echt inprenten: nu moet je professioneel blijven.” 

Samen met Vulcano tuurt hij tijdens een balorige act, waarbij bier wordt gedronken en hoempamuziek gespeeld, door een toneelkijker de zaal in, op zoek naar de meissies. Die zijn in Saarbrücken, Regensburg en Freiburg voornamelijk bejaard. Of er wat voor ze tussenzit? “Moet ik echt de waarheid zeggen?” luidt de wedervraag van Vulcano. 

Rieu zelf is in Duitsland een heus sekssymbool. Sommige orkestleden weten te vertellen dat fans alleen contact met hen zoeken om Rieu zelf te kunnen ontmoeten. Maar André wordt continu omringd door assistenten om opdringerige fans te kunnen afweren. Sommigen zoeken van tevoren uit in welk hotel het gezelschap neerstrijkt, zodat zij daar ook heen kunnen gaan. 

“Je moet je pas zorgen maken als dat niet zo zou zijn,” zegt Pierre Rieu (21), de jongste zoon van. Hij vormt als familielid en hoofd van de technische crew een belangrijke factor wat betreft de goede sfeer binnen het orkest. Hij is ook avond aan avond verantwoordelijk voor de hardste lach in de zaal. Als voorste gedeelte van een imitatiestier (het achterste gedeelte blijft gezien de aard van de act liever anoniem) betreedt hij de zaal op het moment dat het orkest een Spaanse melodie heeft ingezet. Aangekomen bij het podium groeten vader, strijkend op zijn viool, en zoon (met stierenmasker) elkaar stilzwijgend. Vader denkt dan: “Vandaag ben je precies op het goede moment,” of: “je bent te laat!” Zoon zoiets als: “Warm, zo’n stierenpak.” Voor ieder optreden hebben ze ook zo’n typisch ‘vader-zoon ding’. Pierre: “Dan nemen we elkaar apart. Houd ik zijn hand even vast en wens hem succes.” 

De jonge Rieu wijst op de onmisbare rol van zijn moeder binnen het reilen en zeilen van de onderneming. “Zij houdt mijn vader een beetje in toom. Hij heeft namelijk wel een miljoen ideeën per dag. Dus moet mijn moeder hem met de realiteit confronteren.” 

“Thuis eet ik eigenlijk nooit eieren,” merkt vader Rieu op, nadat hij in twee happen een eitje heeft doorgeslikt. We zitten aan het ontbijt, even na de oefeningen in de fitnessbus. Terwijl hij zijn witte hoofdband nog om heeft, licht Rieu desgevraagd een aantal van die ideeën toe. 

“Omdat ik veel met België te maken heb, vraag ik mij vaak af: waarom bestaat dat land eigenlijk? Al dat opdelen, dat is toch eigenlijk nergens goed voor? Net als iedereen die veel in de auto zit, denk ik ook na over de oplossing van het fileprobleem. Volgens mij moeten we de auto intelligenter maken en de verantwoordelijkheid wegnemen bij de bestuurder. Met sensoren moet het mogelijk zijn auto’s heel dicht op elkaar te laten rijden. Dan kunnen we allemaal tweehonderd kilometer per uur,” zegt de notoire hardrijder, tevens Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. “Maar goed, dat stuit natuurlijk op allerlei bezwaren van milieufreaks. Terwijl, als je de autowegen overdekt, kun je al die uitlaatgassen gewoon afzuigen.” 

Met een serieus gezicht zet hij een volgende gedachte uiteen: “Iedereen klaagt dat Nederland vol is, maar ik denk dat er juist te weinig mensen zijn in ons land. Dat levert schaalproblemen op. Waarom denk je dat de NS slecht functioneert? Omdat er te weinig klanten zijn. Waarom denk je dat het Japanse metrosysteem zo feilloos werkt? Omdat het er afgeladen vol is.” Maar om zijn plannen te verwezenlijken, is hem te veel werk. “Marjorie, mijn vrouw, zegt altijd: blijf jij nou maar gewoon viool spelen.” 

Overigens, hoe houdt Rieu zijn relatie goed, als hij altijd onderweg is? Dat is heel simpel, doceert hij: “Door veel onderweg te zijn.” 

Dat er relaties opbloeien in het orkest vindt hij prima: “Never drop your pen in the company’s ink, zeg je? Die uitdrukking ken ik niet. Je kunt toch heel goed muziek maken als je met elkaar hebt geslapen? Sterker nog, het enige effect kan volgens mij zijn dat je er beter van gaat spelen.” 

Over zijn stijl van leidinggeven zegt hij: “Soms moet ik ze wakker schudden. Dan plaats ik een verrassingsaanval. Subito pianissimo. Iedereen moet zich honderd procent inzetten voor de hoofdzaak: muziek maken.” 

Een van de praktischer ideeën die Rieu wel heeft uitgevoerd, is het passeren van de vakbond. “Daar ben ik faliekant tegen. Sta je de inmenging van vakbonden toe, dan ben je voor je het weet niet meer samen muziek aan het maken, maar tegen elkaar. Dan verdeelt het orkest zich in groepjes, die ieder hun eigen vakbond hebben. De productieploeg mag dan niet meer 24 uur in de weer zijn om decors af te breken en weer op te bouwen. Dat kan natuurlijk niet. Je moet mensen goed verzorgen, als een vader voor je kinderen zijn. Ik zal de eerste zijn om een hydraulisch apparaat aan te schaffen om een piano te kunnen verplaatsen.” 

Maar ondanks die besognes geniet Rieu iedere dag weer van zijn werk. En onderweg maak je mooie dingen mee. Zoals laatst, toen ze in Zwitserland boven op een berg plotseling met z’n allen zaten te fonduen. Of dat je Montserrat Caballé mag ontmoeten. 

“Het is nog steeds spannend. Wat wij maken, is natuurlijk een leuk product. We verkopen geen pijpleidingen. Hoewel pijpleidingen verkopen ook wel wat kan hebben, als het leuke pijpleidingen zijn tenminste.” 

Daar wil Rieu het graag bij laten. Hij staat op en begeeft zich naar het hotel, om zich voor te bereiden op de lange busreis naar Freiburg, het kloppend hart der walsmuziek.