Spring naar de content
bron: anp

Nooit meer nicht

Op een dag zwoer muzikant Jan Rot (44) de jongetjes af. Hij verhuisde van Amsterdam naar Ossendrecht, waar hij met vrouw Daan en dochter Elvis in de voormalige burgemeesterswoning trok. Op een kilometer afstand van zijn schoonouders.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Stan de Jong

Vanochtend stond de rock-‘n-roller op, deed de baby in bad en liep op zijn pantoffels naar de bakker. Hij kocht een half volkoren en een paar puntjes, zei ‘goedemorgen bakker’ en liep over hetzelfde landweggetje terug. Hij deed er twintig minuten over, hoewel hij het ook in tien minuten had kunnen doen. Zo’n wandeling op het platteland is voor hem een ‘nieuwe kick’. Nu is het vroeg in de middag en zit hij in zijn korte broek op een stoel in de tuin. Hij zegt `koediekoedie’ of iets van die strekking, en trekt zijn dochtertje Elvis blauwe schoentjes aan. Ze jengelt de oren van zijn kop. Wat een feestelijk geluid! “Weet je,” zegt Jan Rot, terwijl hij er een fopspeen in plugt, “met zo’n diertje op je arm is de Reguliersdwarsstraat heel ver weg.”

Hebben we het wel over dezelfde Jan Rot? De Jan Rot van het vlegelproza in Nieuwe Revu? De popster die zo’n beetje eigenhandig legioenen leuke jongens uit de kast trok? De Jan Rot die vermanend sprak over de ‘blanke mannelijke heteronorm’? Ja, over diezelfde Jan Rot spreken we hier. Keurig getrouwd met Daan, leuk dochtertje gemaakt — nog bedankt voor de hartelijke felicitaties! — en fijne schoonouders, die een gehucht verderop wonen. Simpelweg gelukkig in de voormalige burgemeesterswoning in Ossendrecht, Brabant. En wie dat niet gelooft, is jaloers.

Wanneer de omslag plaatsvond, weet Jan niet meer precies. Misschien was het die ene keer. Het ging om een lieve jongen, die in Almere woonde. Ze zouden samen pannenkoeken bakken. Het was ongetwijfeld een druilerige middag. Jan ging naar de plaatselijke supermarkt en deed inkopen. Toen wandelde hij naar de woning van zijn geliefde. Nadat hij aanbelde, gebeurde er niets. Een naar gevoel, zo ergens tussen maagstreek en hart, maakte zich van hem meester.

Hij luisterde zijn voicemail af. “Hoi Jan, zullen we de afspraak naar morgen verplaatsen, heb nu wat anders te doen. Doeg.” Op de luchthartige toon die alleen lieve jongens van twintig aanslaan. Daar stond hij dan. Jan Rot, bekend van radio en TV, een volwassen man, de veertig gepasseerd, voor een rijtjeswoning in Almere, met een plastic tas met spekjes, suiker en bakmeel. “Hé vriend,” sprak Jan tegen zichzelf, “jij zit op een doodlopend spoor.”

Het kan ook die zomer twee jaar geleden zijn geweest. Zat hij naast Willeke Alberti – moeder aller homo’s – op een muurtje aan de gracht. Hij zag de gay parade aan zich voorbijtrekken. Weer diezelfde Donna Summer-act, dat Diana Ross-epigoontje en die Abba-travestieten. Zoveel opgefokte nichtenlol – daar werd onze Jan niet vrolijk van. Was het op dat muurtje dat hij besloot de hele flikkerse boel achter zich te laten?

In elk geval vond hij er in enen niks meer aan. Aan de jongetjes. “Laatst zat ik op een terrasje,” begint hij te vertellen. “Er fietste een knap jochie langs. Vroeger had ik een blos op de wangen gekregen. Zo van: hé, daar fietst mijn levensgeluk. Zou ik ‘s nachts van hem hebben gedroomd. Nu zag ik alleen een puisterig jongetje op een fiets.”

Ik vergelijk het wel eens met drugs. Toen ik, op vrij late leeftijd, XTC ontdekte, dacht ik: wow, dit is het dus. Te gek, zo’n pilletje. Ik vond ineens iedereen heel aardig. Maar na een tijdje wordt het plastic, chemisch; dan moet je ermee kappen. Of vergelijk het met postzegels verzamelen. Dat heb ik vroeger fanatiek gedaan. Als ik nu langs een postzegelwinkel loop, gaat mijn hart niet sneller kloppen. Soms zie ik een zegel, en denk ik: goh, die had ik vroeger ook. Nou, zo is het ook met jongetjes, met de hele homowereld. Het kan me niks meer schelen.”

“Als ik niet op zoek was geweest naar de ware, was ik nooit zo lang in die nichtenwereld gebleven. Het probleem was altijd: ik wist dat mijn relaties met jongens maar kort zouden duren, omdat ik jongens ouder dan 25 jaar seksueel niet aantrekkelijk vind. Een man-man-relatie is voor mij tegennatuurlijk. Ik ben daar niet homoseksueel genoeg voor.”

“Voor mijn homovrienden was ik altijd al een rare homo. Een homo die naar Ajax gaat, da’s geen echte homo. Alle pogingen om een echte homo te worden zijn mislukt. Ik heb minstens zoveel met vrouwen geslapen als met jongens. Ik ben altijd van twee kanten geweest. Ik ben hotero, zei ik altijd. Nee, geen hemo. Inderdaad, dat is een subtiel verschil.”

“Als je nog aan het rondhoereren bent, en seksueel maakt het je niet zoveel uit, kun je het echt veel beter met jongens doen dan met meisjes. Want met meisjes is het altijd gezeik. Ik ben – en ik bedoel dat niet arrogant – het soort man op wie vrouwen de volgende morgen verliefd worden. Dat ze denken: die is leuk. En ongeveer gelijktijdig denk ik: ja, het was leuk, maar nu mag je wel weer weg. Op dat moment heb je een probleem: zij lijdt, en ik verveel me. Dat wilde ik die meisjes helemaal niet aandoen. Met jongens was het makkelijker.”

“Ik word nu beschouwd als een afvallige, als een verrader. ‘Hij speelt een spelletje,’ zeggen ze. Ze geloven het niet, of ze willen het niet geloven. Die regenboogvlag heeft in werkelijkheid maar één kleur: roze. Alles wat daarbuiten valt, telt niet mee. Ik ken iemand die, nadat hij hoorde dat ik voor een vrouw had gekozen, al zijn videobanden van Lieve jongens wiste. Hij was door mijn TV-programma uit de kast gekomen, en had mij heel hoog zitten. Ja, je kunt het vergelijken met Bob Dylan. Toen die in de Heer ging, verloor hij ook veel fans.”

“Ik ben niet geswitched; ik ben weer terug. Mijn oude vrienden waren ook helemaal niet verbaasd. Mijn eerste vriendin zei: nou, daar heb je lang over gedaan. Ik beschouw het als een intermezzo van achttien jaar.”

Eigenlijk is het allemaal de schuld van Jip Golsteijn zaliger, de Telegraaf-journalist. “In 1982 had ik een interview met Jip. Mijn eerste plaat was net uit. We kwamen te spreken over seks. lk zei: ik heb het vroeger ook wel met jongens gedaan. Jip vond dat ik dat eens meer moest onderzoeken. Ik zei: nou, neuh.. Maar later dacht ik: eens kijken wat daar allemaal te halen valt.”

Ik heb iets definitiefs gemaakt. Ik bedoel: je kunt wel zanger van de Streetbeats zijn, maar als je uit de band stapt, is dat over. Ik zal altijd de vader van Elvis blijven

“In liet begin was het wel leuk. De feestjes en zo. Maar het is toch een ontzettende sneue troep geworden? Er zijn er zoveel uit de kast gekomen. Het is heel gore middelmaat. Al die types die vroeger mooi verstopt zaten, zitten nu een beetje in de weg te wachten tot liet leuk wordt. Van die ambtenaren met leren dropveters in hun reet… De sjeu is eraf. Die hele homo-scene mogen ze wat mij betreft opheffen. Nou ja, ik gá daar niet meer over.”

“Veel jongens hebben, als ze zestien of zeventien zijn, erotische gevoelens voor andere jongens. Als ze negentien of twintig zijn, doen ze er niets meer mee. Ik ben er gewoon een beetje lang in blijven hangen. Ik kan niet in hun broek kijken, maar er zijn er meer in de nichtenwereld zoals ik. Ik ken wel meer schijnhomo’s, die het heel leuk zouden kunnen hebben met een vrouw maar het niet durven. Net zoals er — omgekeerd — een hele hoop getrouwde mannen zijn van wie je denkt: ga toch eens naar een leertent, begin er nou eens echt aan.”

“Mathilde Santing heeft hetzelfde doorgemaakt. Ze zei altijd: ik ben les-bi, niet les-bisch. Niemand in de scene geloofde haar. En dat zijn dan dezelfde mensen die altijd beweren: iedereen is ergens biseksueel. Maar als je er dan iets mee doet, is het (zet een nichtenstem op): ‘Jeetje, dat jij het met een vrouw doet.’”

“Mijn imago was dat van een geilbak die alle sauna’s afstruinde, maar ik ben altijd op zoek geweest naar liefde. Natuurlijk, onderweg kwam je wel eens wat tegen. Maar ik was steeds eigenlijk te romantisch voor die wereld. Ik dacht steeds vaker: zijn jullie nu gelukkig met die duizend minnaars? In de nichtenwereld is de romantiek afgestompt, vernietigd. Daarom echt zo kwam ik ook altijd bij jongens uit die nog niet zo bedorven waren, die puur waren.” “De laatste maanden dacht ik: je moet uitkijken, Jan, je wordt een vieze oude vent. Je wordt wat je altijd hebt gehaat; je gaat jonge jongens stuk maken. Dat kan ook niet anders, je bent ouder geworden, je kunt geen broertje meer van hen zijn. Ik bedoel: in hoeverre is het allemaal nog echt? In hoeverre staat zo’n puisterig, onnozel kind nog symbool voor mijn kloppend hart dat op zoek is naar ware liefde? Het dreigde vals te worden. Zo’n jongen kan wel met grote oren staan luisteren naar mijn mooie verhalen, maar hoe echt is het allemaal nog?”

“Het is net als met in het Engels zingen. Als ik vroeger een liedje schreef, kwamen eerst de Engelse woorden, daarna volgde pas de Nederlandse betekenis. Op een gegeven moment, het was in 1989, had ik een optreden en dacht ik: wat een onzin. Ik sta hier als Nederlandse zanger voor een Nederlands publiek in het Engels te zingen. Wat een omweg! Tja, waarom doe je dat? Omdat je bang bent voor iets, bang om het in je eigen taal te zeggen. Ik was een tweederangs Roy Orbison geworden. Het was onwaarachtig geworden. Vanaf dat moment was de charme van in het Engels zingen verloren en ben ik er van de ene op de andere dag mee gekapt.”

“In mijn voorstelling Meisjes kondigde ik al aan: ik ben op zoek naar een vrouw. Ik heb op het podium altijd mijn hart opengezet. Verteld waar ik mee bezig was. Ik kan nu ook geen liedjes meer schrijven in de trant van ‘Waarom ben je bij me weggegaan?’ Want dat speelt niet. Meisjes, dat was de laatste noodkreet. Ik had zoiets van: het moet nu gebeuren.”

“Iemand zei: wacht maar tot je Daan ziet, dan word je op slag weer hetero. Toen zag ik haar, en dacht ik: ja, daar wil ik mee trouwen. Het duurde een jaar voor we met elkaar sliepen. Na die eerste nacht belde ik ‘s morgens mijn vader, en zei: ik heb je schoondochter ontmoet.”

De kinderwens was er al langer. “In diezelfde voorstelling speelde ik een lied met een koekoeksklokje. Knap dramatisch, hoor. Ik beeldde me op het podium in dat ik tegen een niet-geboren kindje sprak. Ik stelde me voor dat ik ermee door het park liep, en dat de mensen zouden zeggen: die Rot zoekt ze nu wel erg jong uit.”

“Ik heb vroeger nooit naar kindjes gekeken. Als ik in de trein zat, en zo’n kind begon te staren, zei ik: opzouten jij, want ik heb een bloedhekel aan kinderen. Zat ik nog tien minuten lang met een vette grijns op mijn gezicht. Dat alles is nu over. Nu kijk ik er juist naar hoe klein zijn ze, of ze op hun moeder lijken. Alle clichés blijken waar te zijn; dat je voor het eerst zo’n krijsend koppie in je armen houdt…”

“Met een kind vermenigvuldig je je liefde. Ik hou van jou, en jij van mij, en het is voor een kindje goed als het ons als ouders krijgt. Om diezelfde reden dacht ik vroeger juist: het is niet goed als iemand Jan Rot als ouder heeft. Het mooie is: ik ben nooit meer alleen. Ik heb iets definitiefs gemaakt. Ik bedoel: je kunt wel zanger van de Streetbeats zijn, maar als je uit de band stapt, is dat over. Ik zal altijd de vader van Elvis blijven.”

Schaamteloos geluk is net zo mooi als schaamteloos ongeluk. Kunst hoeft niet duister te zijn. Geluk is niet zoetsappig. De angst om het geluk te verliezen is ook heel mooi

Toen ze hoorden dat de popster in Ossendrecht kwam wonen, ging er een schokgolfje door de gemeenschap. Rot in town? Moeders, hou uw kinderen binnen! “Ze zagen al snel dat ik geen freak was, en toen was de bezienswaardigheid ervan af,” zegt Jan, en hij smeert een broodje kaas. Aan de burgemeesterswoning moet nog veel vertimmerd worden. Vanuit zijn badkamer kan hij de haven van Antwerpen zien liggen. De tuin is een jungle. Vijftig meter diep. “Het was hier helemaal dichtgegroeid,” vertelt Jan. “Ik heb hele heggen weg staan snoeien. Ik dacht: die vlier kan er dan ook wel tussenuit. Jongen, vroeger wist ik niet eens wat een vlier was! Nou, dat doe je dus met een hakselmachine. De rotzooi gaat vervolgens op een composthoop. Hakselmachine! Composthoop! Allemaal nieuwe woorden die bij mijn nieuwe bestaan passen. Het is een groot genot dat ik in mijn eigen tuin kan pissen.”

Jan de tuinman – het is nog even wennen. Ook voor Jan zelf. “Nadat ik die vlier had gesnoeid, lagen er de volgende ochtend twee dode vogeltjes in de tuin. Snoeien in mei was misschien niet zo’n goed idee. Ik dacht: Jan, let nou op, in mei leggen alle vogeltjes een ei. “Ik heb altijd geweten dat ik ooit buiten wilde wonen. Maar als je dat in je eentje gaat doen, wachtend op de ware – daar ga je flauwe gedichten van schrijven en heel ongelukkig van worden. Dan koop je een fles wodka en ga je de hele Ring des Nibelungen achter elkaar draaien – da’s niet gezond voor de mensen. Nu is het goed. Als Elvis wat ouder is, is het wel leuk als ze ziet dat de wereld niet bij Ossendrecht ophoudt.” Gisteren was hij nog in Amsterdam. In het Parooltheater. Leuk, hoor. Maar hij was blij toen hij weer terug was. “Wat me opviel, al toen ik er woonde, was de stress op de gezichten, de eenzaamheid, de pijn. Iedereen heeft daar de houding: ik ben oké, en daarom doe ik het zó. Maar daar zit veel verdriet achter. In Ossendrecht zullen de mensen ook wel ongelukkig zijn, maar hun verdriet herken ik nog niet. “Afijn, ik liep gisteren in mijn korte broek en op deze lelijke gympen door Amsterdam. Kijk, het kan allemaal wel, maar flitsend was het natuurlijk niet. Hier maakt dat niet uit. Loop ik op mijn sandalen naar de groenteboer. Ik bedoel: hopsasa-tralala is allemaal leuk en aardig, maar ik trap er niet meer in. Van die negentienjarige meisjes die hun tietjes in de wind gooien; of van die jongens met gouden kettingen in stoere auto’s. Al die drukte kost alleen maar energie. Ik vind het nu heerlijk om in de tuin te zitten en klassieke liederen van Schubert en Schumann te vertalen.”

“Ik wil niet te veel roepen dat Amsterdam niks is, hoor, want ik moet mijn huis nog verkopen. Ik sluit ook niet uit dat ik ooit nog eens terugkeer, als ik minder mobiel ben. Maar nu wil ik gewoon met Daan en Elvis buiten kunnen zitten, in de tuin ontbijten. Buiten mijn vrouw en ons kindje hoef ik ook eigenlijk helemaal niemand meer te zien. Als vrienden bellen en vragen of ze langs kunnen komen, zeg ik: we hebben het veel te druk. Of: jullie zitten toch alleen maar in de weg. Kluizenaar in Ossendrecht – dat is gewoon het leukste wat er bestaat.”

“Het is heerlijk om ‘het’ niet allemaal te hoeven volgen. Het hele Israël-Palestinaconflict – dat speelt hier minder dan in Amsterdam. In Ossendrecht wordt het meer een soort Hutu’s tegen Tutsi’s – het staat verder van je af. Ik ben van Het Parool overgestapt naar NRC Handelsblad. Daarin lees ik niet meer het voorste katern, maar de bijvoegsels. Het is ook een opluchting om niet meer de nieuwste Brusselmans te hoeven lezen. Liever ga ik me in Strindberg verdiepen. Veel over die man gehoord, maar ik had nooit een letter van hem gelezen.”

Ja, alles is veranderd. Zelfs zijn literaire smaak. “Gerard Reve is altijd een steun en toeverlaat voor me geweest, een grote troostbieder. Ik heb nu geen troost meer nodig. Ik lees Reve nu heel anders. Die erotiek van fluwelen kontjes – ik identificeer me er niet langer mee. Ik kan er nu meer om lachen. Kijk, het kan heel aantrekkelijk en romantisch zijn om je op je dertigste oud en eenzaam te voelen, maar die tijd is voorbij.”

Zijn schoonvader komt binnen met Daan, een frêle, jongensachtige vrouw. “Een jongetje met tietjes, maar toch een echte vrouw,” zoals Jan het zelf schreef. Daan heeft Elvis op haar arm. Jan wijst naar zijn dochter. “Als ze ouder is en mijn columns in Nieuwe Revu leest, zal ik zeggen: ‘Het is allemaal gelogen, hoor. Je vader heeft het maar met één iemand gedaan, en dat is je moeder.’”

Allemaal mooi en aardig. Maar zoveel huiselijk geluk – lijdt de kunst er niet onder, Jan? “Ik heb op onze verlovingsvakantie gedichtjes geschreven die behoren tot het mooiste wat ik heb gemaakt. Boudewijn de Groot heeft er twee van op muziek gezet. Schaamteloos geluk is net zo mooi als schaamteloos ongeluk. Kunst hoeft niet duister te zijn. Geluk is niet zoetsappig. De angst om het geluk te verliezen is ook heel mooi.”

“Vroeger schreef ik het liefst over mijn eigen piemel. Maar het knippen van de takken in je eigen tuin, hé, als je dat goed opschrijft, kan dat heel mooi proza opleveren. In de Nederlandse popmuziek gaat het nooit over huiselijk geluk of over kinderen. Het gaat altijd, heel flauw, over dat meisje van de bakker die maar niet wil neuken. Dat schiet toch niet op? Nou ja, voor het vertolken van verdriet heb je waarschijnlijk iets minder talent nodig. Als iemand zijn tranen laat vloeien, is het allang goed. Schrijven over die ene verlepte hoer in Costa Rica, dat is snel prijs, maar schrijven over je eigen vrouw is even andere koek.”

“Ik zie mezelf nog niet stoppen met toeren. Nee, niet vanwege het geld. Mijn vrouw is bijna twintig jaar jonger; ik moet het voor haar ook een beetje interessant houden. Ik kan hier moeilijk de hele dag gelukkig in de tuin gaan zitten. Muzikant is toch een interessant beroep voor de meisjes, hahaha. Maar ik heb niet meer die rare Sehnsucht. Vroeger was ik leeg na een optreden. Depressief. Zó eenzaam. Nu niet meer. Als het applaus heeft geklonken, stap ik in de auto, bel naar huis, en zeg met mijn beste Mary Dresselhuys-imitatie: ‘Het was een triómf, het was een triómf.”‘

Onderwerpen