Spring naar de content
bron: amke

Weg van de stoeptegels

Met de gebouwen van Mecanoo, het bureau dat ze samen met Henk Döll leidt, maakt architecte Francine Houben internationaal furore. In Rotterdam heeft ze voor de dag van de architectuur een Mecanoo-route uitgestippeld. Een voorproefje, in gezelschap van de bouwmeester zelf.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Renate van der Zee

“Hebt u misschien een klein beetje wisselgeld om eten te kopen?” bedelt de junk op het Kruisplein. Het is een snikhete junimiddag en geen enkele Rotterdammer geeft sjoege. Architecte Francine Houben (46), koel ogend in een witte blouse, al helemaal niet. Zij is met haar hoofd heel ergens anders. Het woningbouwcomplex waar nu drugsdealers, verslaafden en andere vuilnisbakkenafschuimers rondhangen, markeerde ooit het begin van haar opmerkelijk glansrijke carrière. Met hoogtepunten als de universiteitsbibliotheek in Delft, het Openluchtmuseum in Arnhem en een overzichtstentoonstelling op de architectuurbiënnale in Sao Paulo. 

Vijfentwintig was ze, en ze maakte zich net zo druk over het doucheputje als over de gevel. Ze was nog niet eens afgestudeerd, maar de prijsvraag voor jongerenhuisvesting op het Kruisplein was een te mooie uitdaging om te laten liggen. Met haar medestudenten Henk Döll en Roelf Steenhuis tekende ze een wooncomplex dat het geijkte uitgangspunt van het gezin rigoureus overboord zette. Ze wonnen de prijsvraag. Het jaar was 1980 en een sensatie was geboren. Met een heldere, menselijke stijl die sterk aan het Nieuwe Bouwen deed denken, zette Houben en de haren een nieuwe trend. Ze werden gretig gekopieerd. 

“Het Kruisplein symboliseert een omslag in het denken over sociale woningbouw,” zegt Houben. “Er kwam oog voor andere woonvormen dan de traditionele gezinswoning. Bovendien zeiden wij: mag het alsjeblieft ook mooi zijn? Tot dan toe was er gewoon gebouwd. Dat volkshuisvesting ook mooi kon zijn, was iets nieuws. Hierna kregen we erg veel werk in de stadsvernieuwingswijken. Nederland zat echt te wachten op een groep architecten die zich op volkshuisvestingsgebied wilden inzetten. Het waren geen luxeklussen. We waren maatschappelijk betrokken. We wilden een bijdrage leveren aan de toekomst.” 

Ze loopt over het binnenplein waar een eenzame boom staat, die ze zelf ooit uitzocht. “Toen dit complex werd neergezet, ging ik elke avond kijken. Met iets van verwondering: goh, ze bouwen het nog echt ook. We deden indertijd alles zelf. Telefoon opnemen, boekhouden, details tekenen. Het was heel veel werk. Sommige mensen denken dat ik mijn carrière bewust zo heb uitgestippeld. Helemaal niet waar. Maar ik ben wel altijd gedreven geweest. Als ik meedoe, doe ik goed mee.” 

Het Kruisplein is nu, 22 jaar na dato, een kleine hete jungle. Er hangen on-beschrijfelijke types rond en er wordt gedeald. Houben speurt rond en om haar lippen speelt een lach die tussen verontschuldiging en verbijstering in hangt: “Het is geloof ik de grootste hangplek van Rotterdam geworden. Het was een bijzonder project, maar ik zie nu heel duidelijk de tekortkomingen voor deze tijd. Die open onderkant van het gebouw biedt te veel gelegenheid tot rondhangen. De detaillering kunnen we nu veel beter. Maar het Kruisplein markeert wel mijn roots. Die sociale betrokkenheid is er bij mij nog steeds niet uit.” 

Ze tuurt nog even de gevel langs. Twee jongens zitten bier te drinken in haveloze fauteuils die ze het balkon op hebben gesleept. Een man graait in een vuilnisbak. Maar die boom staat er nog. Als ze terugloopt naar haar auto, zegt ze: “Toch voel ik me nog even oud als toen ik dit ontwierp.” 

De auto gaat richting Nieuw Terbregge, een nieuwbouwwijk waar de architecte een paar dingen heeft neergezet die ze graag wil laten zien. Geen rijtjeshuizen, maar acht-onder-een-kapwoningen in water. En huizencomplexen die zijn uitgerust met junglebruggen en houten vlonders die de auto’s naar een onderaards rijk verbannen en waar kinderen zich helemaal wezenloos kunnen spelen. 

Ze heeft er een prijs voor gekregen. De zoveelste. “Maar ik ben er toch altijd hartstikke blij mee,” zegt Houben, en ze trekt een fototoestel tevoorschijn om de manier waarop het zonlicht door de houten vlonders valt vast te leggen. Die camera zal ze vanmiddag voortdurend hanteren. Bijvoorbeeld om de kinderen te fotograferen die in een enorm opblaasbad aan het genieten zijn van de zomer. “Wat ik elke dag beleef en zie, leg ik vast,” vertelt ze. “Bovendien ontwaar je op architectuurfoto’s nooit mensen. Dat vind ik jammer.” 

De huizen die Houben in Nieuw Terbregge heeft gebouwd, zijn door de vlonders in twee delen verdeeld. Onder de vlonders kun je parkeren en zijn de garages. Boven bevindt zich het woongedeelte van de huizen. Aan de achterkant lopen de tuinen in terrassen naar beneden, waar water is. De straten hebben extra verbindingen met elkaar gekregen door middel van loopbruggen. “De auto is zo dominant in nieuwbouwwijken. Maar hier niet. Dit is één groot kinderdomein: zegt Houben. “Behalve architect voel ik me ook uitvinder. Ik wilde al heel lang huizen met houten decks en daaronder auto’s bouwen. Om gewoon een geveltje voor huizen te bedenken, kun je elke andere architect vragen. Maar dit is iets heel anders dan al die stoeptegelwijken in Nederland.” 

Met zichtbaar genoegen inspecteert ze het complex. Wijst op allerlei details, zoals een nauwelijks waarneembaar luik in een houten pui, het contrast tussen grof en gelakt hout, lampjes die op uitgekiende plekken zitten en de weloverwogen manier waarop de nummers op de huizen zijn aangebracht. Ze is enthousiast wanneer ze ziet dat een van de bewoners zijn naam in dezelfde stijl onder het nummer heeft geschilderd. Haar camera klikt. 

“Als je vraagt: ben je hier nu trots op, dan zeg ik ja. Mooie architectuur is maar een soort huid. Dit is veel meer. Het is een andere manier van wonen. Met ruimte voor avontuur. Dit soort wijken wil ik nog heel veel maken.” 

Aan de overkant liggen de acht-onder-een-kap-woningen in het water. Er zwemt een rij eenden langs. Ze wijst naar de balkons. “Op het noorden. Mensen zeg-gen: hoe kun je dat nou maken? Allemaal dogma’s. Vertel mij maar eens wat er mis is met die balkons.” 

Bij het verlaten van de wijk wijst ze hoe de afvalcontainers zijn verstopt in de ketelhuizen, waarvan de daken kleine tuintjes zijn. Er bloeien roosjes en lavendel. Ze heeft ze zelf uitgezocht. De schoorstenen van de ketelhuizen zijn weggewerkt door ze tegen de woonhuizen aan te bouwen. “Ik ben zo trots op dit soort oplossingen,” zegt ze. Dan blijft ze staan, tuurt nog even ingespannen naar het complex en mompelt: “Ja, ik geloof toch echt dat we alles opgelost hebben.” De auto rijdt de wijk uit. Langs typische VINEX-architectuur. Ludiek en verre van geniaal. Huizen met veranda’s die niet weten of ze een decor voor een western vormen of moeten lijken op visserswoningen in Urk. Ze vormen nogal een contrast met Houbens gestroomlijnde elegantie.

“Ik breng een soort romantiek in Rotterdam,” zegt de architecte als haar auto richting Crooswijk koerst. “Het vroege werk van Mecanoo is vaak beschouwd als sterk door het modernisme geïnspireerd. Maar die strakke vormentaal was eerder te wijten aan het feit dat we nog niet het vakmanschap bezaten om met allerlei materialen om te gaan. We maakten eigenlijk grote maquettes. Het modernisme heeft iets calvinistisch en ik ben juist zuidelijk en romantisch. Dat is altijd zo geweest, alleen kan ik het nu beter tot uitdrukking brengen. Ik heb er nu het gereedschap, de kennis en de positie voor.” 

Een goed voorbeeld daarvan staat midden in Crooswijk op een begraafplaats: een kleine kapel met golvende metalen muren die boven de grond lijkt te zweven omdat de plinten van glas zijn. Binnen zijn de muren van een diep blauw, het plafond is van goud en door een opening in het dak stroomt een zuil zonlicht bin-nen. “Ik kom oorspronkelijk uit Limburg en het was voor mij, met mijn katholieke achtergrond, geweldig om een kapel te mogen ontwerpen. Ik ben niet gelovig, maar het katholieke zit in mijn genen. Ik hou van mooie ceremonies, van lekker eten, van rijke kleuren,” zegt Houben. “Ik kreeg deze opdracht in 1998, vlak voordat ik naar Venetië ging. Ik heb daar dagenlang opgewonden rondgelopen en zowat alle kapellen en kerkjes bekeken. Daar heb ik bedacht dat het zo moest worden. Kleurrijk als een oude kapel. Hemels licht dat van boven naar binnen stroomt, maar ook aards licht dat je door de glazen plinten kunt zien. En een dak dat er als een gouden papiertje boven zweeft. Een kapel als een verhaal.” 

De verstilde kapel, elegant en sophisticated, vormt een wonderlijk contrast met de luidruchtige en rommelige allochtonenwijk die rond de begraafplaats ligt, waar vrouwen met hoofddoeken op bankjes zitten en mannen in witte djellaba’s voorbij slenteren. Maar Houben vindt dat zij als architect ook midden in die wereld staat. “Ik kom uit de stadsvernieuwing van Rotterdam. Daar ben ik begonnen, vind het nog steeds geweldig als ik iets Rotterdam mag doen. Het is een werkstad. Niet arrogant. Het gaat me aan het hart als ik zie dat het hier met de stadsvernieuwing niet goed gaat. Er moet nog zoveel in die wijken gebeuren. Als je daar woont, piep je echt wel anders, hoor. Rotterdam heeft een grote traditie in stadsvernieuwing, maar het ligt stil. Ik vind dat dat niet mag.” 

Inmiddels is ze aangekomen bij haar woonhuis in Kralingen, dat ze ooit hee gebouwd met Erick van Egeraat, die net als zij een internationale naam heeft opgebouwd. Het ontwerp is ontelbare male afgebeeld in architectuurbladen over de hele wereld. Aan het strak vormgegeven huis dat met grote ramen uitkijkt over de plassen, is duidelijk te zien dat de Japans esthetiek een belangrijke inspiratiebron voor Houben vormt. Kenmerkend voor haar stijl zijn ook de contrasten in het materiaalgebruik: staal tegenover hout, beton tegenover bamboe. Achter het huis bevindt zich zelfs een Japanse tuin, maar die is de laatste jaren een beetje in het ongerede geraakt. Er wonen hier nu eenmaal drie kinderen. “Dit huis is allereerst gewoon een huis. Er moet in gewoond worden. En er lopen ook kinderen, poezen en kippen rond,” zegt Houben beslist. “Vanwege het fenomenale uitzicht op het water aan beide kanten doet het niet alleen dienst als woonhuis, maar als vakantiehuis.” Ze voert de kippen, die verblijven in een uit bamboe opgetrokken hok in Mecanoo-stijl, en leest snel even een fax door. “Mama, wat doe je hier”, roept haar zoon. “Ben je vanavond thuis?” Hij moppert als ze zegt dat ze naar een vergadering moet. “Ik neem mijn kinderen vaak mee naar mijn werk,” vertelt Houben. “Naar de bouw, naar de opening van een gebouw of mee op reis als ik weer eens ergens een lezing gastcollege ga houden. Ze hebben goed oog voor architectuur. En het is natuurlijk leuk voor hen dat ik zo’n tastbaar beroep heb. Ze hoeven zich nooit af te vragen wat ik nou eigenlijk doe voor de kost.” 

In haar werkkamer duikt ze een afbeelding op van haar nieuwste project in Rotterdam: Montevideo, de hoogste woontoren van de stad die binnenkort zal verrijzen op de Wilhelminapier. “Het is een klein stadje op zichzelf,” legt ze uit. “Er zijn allerlei typen woningen, maar ook winkels, bedrijfsruimten, een fitnessclub, restaurants. Ik heb me laten inspireren door New York. Vanaf de Wilhelminapier vertrok immers de boot naar New York.” 

Boven op het gebouw komt een grote M te staan. Van Montevideo. “Of van Mecanoo,” lacht Houben. “En voor mijn kinderen is het de m van mama. Ik hou van details die je op verschillende manieren kunt interpreteren. Maar het mooiste is dat met dit gebouw mijn cirkel rond is. Ik ben ooit als stagiaire begonnen bij de dienst stadsontwikkeling en toen werkte ik als eerste aan de ontwikkeling van de Wilhelminapier. Nu zet ik er een gebouw neer van 151 en een halve meter hoog.” 

Houben leidt een druk bestaan. Vorige week nog heeft ze in Polen haar plannen gepresenteerd voor de nieuwe binnenstad van Gdansk. Ze reist de hele wereld af om lezingen te geven, bekleedt een hoogleraarschap in Delft en is directeur van de Rotterdamse architectuurbiënnale. Ze werkt onder meer aan een nieuw kantoor voor Philips in Nijmegen en de Wereldgezondheidsorganisatie in Genève. “Het gaat goed, maar ik werk er hard voor,” zegt ze. “En ondanks het succes ben ik wel mezelf gebleven. Het gaat mij om ondogmatisch en comfortabel bouwen. Mijn opdracht is eigenlijk heel simpel. Net zoals een kok voedzaam en aantrekkelijk eten moet bereiden, vind ik dat ik als architect de plicht heb iets moois te maken.”