Spring naar de content

Ik ga dood

Ik ben verslaafd, ik ben transseksueel, ik heb kanker, en nu ook: ik ga binnenkort dood. Steeds vaker geven mensen, bekende Nederlanders incluis, onbehaaglijke zaken aan de openbaarheid prijs die je vroeger voor je hield. Maar wie is er nu precies gebaat bij al die eerlijkheid?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Beatrijs Ritsema

Toen Martin van Amerongen, hoofdredacteur van De Groene, onlangs in zijn eigen blad een stuk over de dood schreef en daarin als een bijna terloops slotakkoord zijn eigen naderende dood aankondigde (hij heeft ongeneeslijke slokdarmkanker), overheersten in de gedempte reacties ontzetting en mededogen. Iets anders valt er ook moeilijk over te zeggen. Een publiek persoon heeft van het lot een doodvonnis gekregen en dat is erg — zonder verdere discussie. Door openheid van zaken te geven, bleef Martin van Amerongen de onvermijdelijke speculaties voor die de ronde hadden gedaan, ware hij stilletjes van het toneel verdwenen. Een verstandige actie. Het is altijd beter de regie zelf in handen te houden.

Openheid over een wisse dood is tamelijk zeldzaam, omdat zo’n dood-op-afzienbare-termijn weinig voorkomt, maar openheid over ziekten wordt steeds gebruikelijker, zeker wanneer er genezing is opgetreden. Eelco Brinkman sprak openhartig over zijn (overwonnen) kanker met Andries Knevel. Ex-burgemeester Schelto Patijn liet zich interviewen over hetzelfde onderwerp en zelfs de RVD doet mededelingen over de depressies van prins Claus, de kwakkelingen van prins Bernhard en de pinda-allergie van Willem-Alexander. Een ongelooflijke verbetering vergeleken bij het gelieg en gedraai in het verleden rondom de ziekten van Pompidou, Kennedy, Mitterrand, Mao en recentelijk nog Jeltsin. Deze lieden waren lichamelijk helemaal niet in staat tot regeren, maar gingen daar gewoon mee door alsof er niets aan de hand was.

Deze tijd is er een van zeggen waar het op staat. Als er een geloofsartikel bestaat dat door iedereen wordt gedeeld, dan is dat het idee dat eerlijkheid beter is dan leugenachtigheid, authenticiteit te verkiezen boven hypocrisie en de werkelijkheid interessanter dan fantasie.

De groeiende waardering voor eerlijkheid ging de afgelopen dertig jaar op met een grotere intolerantie voor taboes. Een taboe is een maatschappelijke onbehaaglijkheid. Het gaat bij taboes niet zozeer om de verbodenheid of gevoelens van bepaalde gedragingen of meningen, maar om de onbespreekbaarheid ervan. Een moord plegen bijvoorbeeld of een roofoverval is misdadig en verboden, maar niet taboe. Mensen kunnen over zo’n gebeurtenis vrijuit spreken, hetzij privé, hetzij in het openbaar. Misdaad en geweld maken nu eenmaal deel uit van het maatschappelijk leven, dus kan men erover praten, dus is het geen taboe.

Het gaat bij taboes niet zozeer om de verbodenheid of gevoelens van bepaalde gedragingen of meningen, maar om de onbespreekbaarheid ervan

Anders ligt het, tot voor kort althans, met een fenomeen als huiselijk geweld of incest. Hierbij is wel sprake van een taboe, omdat deze werkelijkheid veel moeilijker te verdragen is. Mannen die hun vrouw stelselmatig in elkaar slaan of ouders die hun kinderen misbruiken, staan in zo’n schril contrast met het gebruikelijke patroon van genegenheid en respect tussen gezinsleden, dat erkenning van het verschijnsel de gemoedsrust bedreigt. Ziedaar, een taboe.

Seks was lange tijd veel sterker met taboes omgeven dan geweld. Dat komt doordat seks (als gedrag en als gevoel) tot de privésfeer behoort, terwijl geweld zich ook, of schijnbaar vooral, in het openbaar voltrekt. Voor veldslagen, oorlogshandelingen, vechtpartijen op de kermis, een handgemeen op straat, vuistgevechten in cafés, bokswedstrijden of burenruzies is het lastig de ogen te sluiten. Maar seks, hoewel veel wijder verspreid dan geweld, speelt zich in het verborgene af. De menselijke neiging om seks achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, werkt als een broeikas voor schaamtegevoelens, ook als daar objectief geen reden voor is.

Verschijnselen die voor taboestatus in aanmerking komen, zijn zowel onaangenaam als onveranderbaar. Seks lijkt hierop een uitzondering (want wel degelijk aangenaam), maar het taboe zit In het conflict tussen seks als privé- en seks als publieke gebeurtenis. Als seks in een bepaalde cultuur om redenen van voortplantingsregulering gereserveerd is voor mannen en vrouwen binnen het huwelijk, dan volgt daaruit dat alle andere seks, van tieners, van homo’s, van buitenechtelijke of promiscue escapades, van het betaalde soort, van het zelfbevredigende soort, onaanvaardbaar is. Al deze niet-huwelijkse seks zou eigenlijk niet mogen bestaan, net zomin als sadomasochistische seks, fetisjisme en seks met kinderen of dieren. Het is verontrustende seks en in dat opzicht onaangenaam.

Andere wijdverspreide taboes zijn erge ziekten en de dood. Dit zijn onbehaaglijke onderwerpen, waarvoor mensen geneigd zijn in weg te vluchten. Schaamte werkt ontkenning en verdringing in de hand. De taboes op seks, ziekten en dood hadden als functie dat het afwijkende wordt onderdrukt tot het bijna niet meer bestaat. Ongewenste zwangerschappen, geslachtsziekten, andere nare ziekten isoleren de betrokkenen omdat iedereen zich schaamt.

Een cultuur met sterke taboes is een cultuur van gepantserde zielen. Achter een massieve façade verschuilen zich onderdrukte lusten, eenzaamheid en doodsangst. De culturele revolutie van de jaren zestig had in de eerste plaats een expressief karakter. De opstandige babyboomers wilden hun authentieke zelf tonen, en dat draaide op die leeftijd natuurlijk vooral om seks en drugs en rock ‘n’ roll. Dankzij de uitvinding van de pil verdween de angst voor ongewenste zwangerschappen. In de jaren zeventig werd met man en macht gewerkt aan ontmanteling van het taboe op seks. In plaats van als een stiekem en noodzakelijk kwaad, werd seks gezien als iets aangenaams. Voorzover er toch onaangename aspecten aan kleefden, berustten die op frustratie, die door middel van gesprekken kon worden opgeheven. Als iets geen taboe is, is het bespreekbaar, en als iets bespreekbaar is, kan het worden opgelost.

Dat laatste nu is een misvatting, maar wel de kern van het vooruitgangsgeloof dat schuilt achter het taboevrij maken van Nederland. Praten helpt. Je authentieke zelflaten zien helpt. Een eerlijke opstelling helpt.

De vraag is wie er precies gebaat is bij de eerlijkheid/authenticiteit/naakte werkelijkheid van wie. In het geval van ernstig zieke mensen is het ongetwijfeld een stap vooruit dat de dingen bij de naam worden genoemd en dat er niet meer buiten gehoorsafstand van de betrokkene omzichtig over ‘k’ wordt gefluisterd. Aan de andere kant kan er ook sprake zijn van een overkill aan informatie. Een 65-jarige vrouw die met longkanker in het ziekenhuis lag, vertelde me dat zip er op een gegeven moment behoorlijk genoeg van kreeg dat elke arts die aan haar bed verscheen het gesprek begon met de omineuze zinsnede ‘De eerlijkheid gebiedt te zeggen’. Ook kreeg ze genoeg van de formulieren waarop ze meer dan eens haar wens tot wel of geen reanimatie moest invullen, en wat ze na de dood met haar organen aan wilde. Zo stevig hoefde het slechte nieuws er nu ook weer niet te worden ingehamerd.

Afgezien daarvan kunnen artsen geen toekomst voorspellen, dus hun prognoses zijn niet meer dan kansberekeningen met slagen om de arm, gewikkeld in technische details en medische statistieken. Geheel volgens de norm van openheid en recht op informatie, maar menige patiënt zal intussen wel eens heimelijk snakken naar de dokter die zegt: “Neemt u maar driemaal daags dit pilletje, mevrouw, meneer, en u zult zien dat u zich beter gaat voelen.”

Het verdwijnen van taboes betekent dat alles zonder schaamte bespreekbaar moet zijn. Al meer dan dertig jaar is de belangrijkste mantra in de hulpverlening, als iemand met een probleem komt: ‘Praat erover’. Eerst met familie of vrienden. Als die er genoeg van krijgen, met lotgenoten. En als dat nog niet voldoende is, kan iemand proberen de media voor zijn probleem te interesseren. Tal van praatprogramma’s verwerken een nooit opdrogende stroom van menselijke zwaktes, ellende en andere hinderpalen voor een gelukkig leven.

De gedupeerde spreekt. Hij uit zijn gemoed. Hij bevrijdt zichzelf van een loden last. Hij doet een beroep op de ander en vraagt indirect om medeleven. Door erover te praten, zichzelf uit te drukken heeft de persoon bovendien het gevoel dat hij zijn slachtofferrol transcendeert, dat hij de regie weer terugbrengt in zijn leven. Door het leed vorm te geven kan hij het een klein beetje beheersen. Misschien is dat wel een illusie, maar hé, je kunt zoveel dingen in het leven een illusie noemen. Zelfs als de romantische liefde niet meer is dan een hormonale acceleratie, maakt dat het gevoel niet minder reëel.

De toehoorder wil zich voor de gelegenheid wel even in andermans leven verdiepen, maar het moet niet al te gek worden. Daarom zijn confidenties van onbekenden op TV of van publieke personen zoveel aantrekkelijker dan die van bekenden uit eigen kring. TV-getuigenissen kun je wegzappen, als ze je vervelen. Connie Palmen kun je half uitgelezen in de kast zetten. Je kunt alle doorbroken taboes en larmoyante lijdenswegen ook makkelijk ridiculiseren en de grond in boren, want het is toch eenrichtingsverkeer. Je naasten-in-levende-lijve zitten algauw te zeuren en blijven daarmee doorgaan, want de problemen worden niet opgelost. Er komt nooit een oplossing. En soms maakt praten het alleen maar erger.

Los van ideële motieven is de competitie om aandacht zwaar. Kankerverhalen, afschuwelijke ongelukken, traumatische opvoedingen, oorloghorror, verkrachtingsherinneringen, pestervaringen buitelen over elkaar heen in de media.

Getraumatiseerden en ongelukkigen kiezen vaak het licht van de schijnwerper vanuit een altruïstisch motief: zij willen anderen waarschuwen of informeren hoe het is om te lijden en te sterven. Zonder het religieuze perspectief van een hiernamaals om ongeluk in het leven zin te geven moet het lijden omgezet worden in kunst of in nuttige informatie. Opdat de omstanders er iets van opsteken, hetzij in esthetisch, hetzij in informatief opzicht.

Kunstenaars en schrijvers namen altijd hun eigen ervaringen als uitgangspunt om er kunst van te maken. Of de expressie van een ervaring verhuld en gefictionaliseerd is of direct traceerbaar naar de werkelijkheid zelf (wat dat dan ook is), doet er niet toe. Als het goed gedaan is, is het goed; als het goedkoop, sentimenteel, gelikt of aanstellerig is gedaan, is het slecht en daarmee oninteressant. Geen enkel onderwerp is onbespreekbaar, wat op zichzelf wel een voordeel is — in ieder geval beter dan het in stand houden van taboes.

Los van ideële motieven is de competitie om aandacht zwaar. Kankerverhalen, afschuwelijke ongelukken, traumatische opvoedingen, oorloghorror, verkrachtingsherinneringen, pestervaringen buitelen over elkaar heen in de media. Met het wegvallen van schaamte als buffer tegen zelfexpressie wordt de competitie zwaarder en zwaarder. Iedereen heeft een levensgeschiedenis te vertellen om zichzelf te vérduidelijken en te rechtvaardigen. Ook al wordt je naam geassocieerd met narigheid, je hebt niet voor niets geleefd als ‘men’ weet dat je bestaat, als je je op het publieke forum hebt kunnen uiten. Maar wie wil er langer dan tien minuten luisteren?