Spring naar de content
bron: Peter Hilz / Hollandse Hoogte

Hugo Camps is niet gelukkig

De Belgische journalist Hugo Camps heeft een aparte plaats veroverd in Nederland. Hij vertoont zich in twee gedaanten: als seigneur namens Elsevier, als straatjongen in NRC Handelsblad. Stof genoeg om hem eens te interviewen, maar daar zeg je wat. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Piet van der Eijk

Natuurlijk, PSV-coach Eric Gerets is een vuige fascist. Gaf zomaar een speler van de tegenpartij, Lothar Matthaus van Bayern München, bij een opstootje aan de zijlijn een duwtje. Hugo Camps wist wel raad met die bruinhemd. Hij plakte er, als columnist in NRC Handelsblad, gelijk maar een beroepsverbodje aan vast voor zijn landgenoot: 

“Je ziet het vaker bij Belgen. Zet ze een pet op of geef ze een fluitje en ze ontbranden ter plekke in een befehlerige distantie die wijst op een nostalgie naar zwarte laarzen. De PSV-coach moet verbannen worden. Uit de Champions League, maar ook uit de Nederlandse competitie. Al weet ik nu al dat de KNVB te laf en te schijterig is voor dit soort rigoureuze maatregelen. Gerets is tenslotte hun gelijke. Hij woont in dezelfde riante villa, rijdt met dezelfde zwarte Saab en valt op dezelfde vrouwen met siliconenborsten, of erger.” 

Inderdaad, je ziet het vaker bij Belgen. Geef ze een pen in hun hand en… 

Gelukkig mag een columnist zich, ook van de rechter, meer veroorloven dan een verslaggever. Gerets reageerde ingehouden. “Het zegt meer van die journalist dan van mij. Ik heb weer een kennis minder.” Kennis? Twee weken eerder dacht hij misschien nog wel aan een vriend. Was het niet Hugo die zo leuk het woord had gevoerd bij de opening van een tentoonstelling van schilderijen van mevrouw Gerets? En had hij toen niet minzaam het glas geheven met Eric en diens echtgenote? Sindsdien was er helemaal niets voorgevallen. Dan ineens die uitval. “Er moet iets zijn met die man,” zegt men bij PSV. “Is hij wel gelukkig?”

Hugo Camps, uit Antwerpen, heeft zich in de Nederlandse journalistiek een aparte plaats veroverd. Hij werkt al jaren voor Elsevier, waarvoor hij uitsluitend interviews maakt, en voor NRC Handelsblad, waarin elke zaterdag zijn sportcolumn verschijnt. Hij publiceert regelmatig verzameld werk. Ook laat hij zich inhuren voor gelegenheidswerkjes waarin de loftrompet moet worden gestoken.  Met grote regelmaat verschijnt hij op de Nederlandse televisie om over sport te praten. Maar ook wanneer België politiek of sociaal geduid moet worden, weten ze hem te vinden. Zelf maakte hij in het verleden enkele prachtige TV-portretten van sporters. 

Aanvankelijk werd hij in Nederland, ongeacht, of misschien juist wel vanwege, zijn verwoestende stukjes in de NRC, bewonderd. Hij hanteerde een voor Nederlandse begrippen exuberant woordgebruik. “Een exotische bloem in de taaltuin van het zompige moeras in het grijze laagland dat Nederland heet,” zou hij misschien zelf zeggen. Hij vertederde als de taalbegaafde zuidelijke romanticus. 

Maar de onvermijdelijke afbladdering is allang begonnen. Na tien jaar Camps weten we het wel. Zijn favoriete uitdrukking om het menselijk tekort samen te vatten, de hinkende mens, durft hij na al te veelvuldig gebruik inmiddels niet meer neer te schrijven. Onvermijdelijk moest het ogenblik komen dat de bewondering omsloeg in lacherigheid. Het kwam hier en daar zelfs tot spot. 

Bijvoorbeeld omdat hij zo goed, te goed, voetballers kon interviewen, een in de journalistiek berucht doelwit. Omdat er, in tegenstelling met wat de journalist wil, meestal geen zinnig woord uitkomt inzake filosofie, sterrenkunde, land- en tuinbouw, politiek en het leven in het algemeen. Wat weet hij ervan, de voetballer, die blijkens een rubriek in het voetbalblad in zijn éducation permanente meestal niet verder komt dan Panorama en het boek over de ontvoering van Heineken. 

Een interview met een voetballer kan zich dan ook beter beperken tot ‘hoog voor de pot’ en ‘pressen’ en zijn huidige trainer, die hij de beste vindt die hij ooit heeft meegemaakt. Dat zou genoeg moeten zijn. Wat weet een lid van de Tweede Kamer of een professor op zijn beurt van het 4-4-3-systeem, en van ‘knijpen vanaf de buitenkant’? Een voetballer voetbalt en dat moet genoeg zijn. 

Maar menige interviewer wil meer, Hugo Camps al helemaal. Met zo’n kleuterverhaaltje kan en wil hij niet bij Elsevier aankomen. Dus laat hij zijn onderwerp in prachtige, welluidende zinnen die bijna gedichten zijn, tot prachtige uitspraken komen. Jammer alleen voor de voetballer dat ze, als bij een buikspreker, uit de mond van Camps komen. 

Ooit nam Stijn Aerden hem in HP/De Tijd daarmee eens goedmoedig op de hak. De nu wereldberoemde Jaap Stam volstond in het fictieve interview met ‘jao’ en ‘neu’, maar Camps schreef: “Stam horen spreken is Rembrandt zien schilderen. Clair-obscur. Hollandse klei, maar dan in goddelijk strijklicht.” 

We willen de interviewer interviewen. Eens horen waarom die Gerets nu precies een fascist is, wat Camps van Nederlanders vindt, wat van Belgen, waarom liever knecht in Nederland dan baas in België — ooit was hij er hoofdredacteur van Het belang van Limburg – naar wie hij liever gaat: naar Wim Kok of Ronald Koeman, naar Leo Beenhakker of Cor Boonstra? Stof genoeg. 

Wanneer we bij Elsevier naar Camps vragen om een interview, adviseren ze zijn impresario te bellen. Impresario? Hebben dan niet alleen goochelaars en saltimbanques zo iemand? 

De vriendelijke mevrouw op het impresariaat is niet zo op de hoogte van de journalistieke gewoonten. Zit er een vergoeding aan vast, wil ze weten. “Nee, dat weet meneer Camps wel, dat is niet gebruikelijk. Hij zal zelf ook wel niet betalen.” Ze zal haar best doen. Even later krijgen we Camps’ telefoonnummer, in Antwerpen. 

De interviewer begint meteen gemelijk over de spotternij van toen in HP/De Tijd. Geen wonder: wie slaat doet dat om zelf niet geslagen te worden, wie beledigt wil zelf nog niet met een vinger worden nagewezen. 

Hugo Camps blijkt tenen te hebben van Antwerpen tot Amsterdam. Slechte herinneringen aan dat blad, zegt hij, gemene aanval. Hij zegt niet: donder op, om vervolgens de hoorn erop te gooien. Nee, dat zou te direct zijn, te Hollands. “Een interview, vooruit dan maar, als u maar eerlijk bent. Alleen, nu even niet. Ik bel u. Wat is uw nummer?” 

In afwachting van het onderhoud nemen we alvast Camps’ verzamelde werken door. Zou de interviewer het vraaggesprek, niet ván hem maar mét hem, vrezen? Als geen ander weet hij hoe je de gesprekspartner kunt kneden en manipuleren. Al moet van Camps worden gezegd: hij maakt de geïnterviewde nooit erger dan hij is, wel mooier, wel beter, en dat niet alleen bij voetballers. In een interview zei de journalist ooit: “Waarom zou je iemand in een interview niet mooier mogen maken dan de werkelijkheid?” 

Zijn stukken mogen dan gemakkelijk weglezen, spraakmakend zijn ze zelden. Behalve toen hij Frank Arnesen van PSV, weer die club, dingen liet zeggen over de mensen om zich heen die tot onmiddellijk ontslag van de manager leidden.

In zijn vraaggesprekken stelt hij zich coöperatief op, gedienstig; Belgisch dus. Geen tegenwerpingen, geen confronterende vragen. Hij wil kennelijk niet weten hoe het echt zit. Laat de hoofdpersoon zijn of haar ideale wereld schetsen. Camps is dan de gezellige, ja charmante bezoeker met wie het aangenaam kouten is. Met een positief stuk op de koop toe, wat kan de wereld toch mooi zijn. 

Ook zijn recente gesprek met Neelie Kroes, over het onrecht haar man aangedaan, werd door andere bladen geciteerd. Neelie werd bij het spuien van haar verontwaardiging geen strobreed in de weg gelegd, ze mocht leeglopen, zoals journalisten het noemen. Vriend Hugo was mak als een lam. Sommige dingen worden eerder opgepikt door de lezers dan door de hoofdredactie. Een ingezonden brief in Elsevier: “Het lijkt erop of de journalist Hugo Camps op het matje bij de familie Peper-Kroes slaapt. Wat een wee en misselijkmakend gepraat.”

Daarnaast is er een heel andere Camps, de columnist. De seigneur is ineens straatjongen. Dan is het, overeenkomstig het genre, afgelopen met de zoetsappigheid. Die stukken zijn voor Elsevier vermoedelijk te gortig. Niet voor dat andere nette broertje, NRC Handelsblad. De metamorfose is daar: het schoothondje, veilig thuis, transformeert in een losgebroken kettinghond die links en rechts bijt en verwondt. Altijd gaat het over sporters en sportbestuurders. Die zijn voor Camps heus niet altijd fascist, zoals Eric Gerets. Wel vaak op zijn minst proleet, parvenu, op macht beluste, snel rijk geworden patser, wijvendief, jagend op te blonde, te gebruinde vrouwen, al of niet met siliconenborsten. Ja, zolang je niet zelf zijn slachtoffer bent, valt er soms best te lachen om Hugo Camps. 

We worden steeds nieuwsgieriger naar de twee zielen in zijn borst, het onderscheid dat niet alleen verklaard kan worden uit het natuurlijke verschil in journalistieke genres die Camps bedrijft. Waarom dat natrappen naar mensen die hij eerder in de watten heeft gelegd? Deze man heeft iets te verhalen op de wereld, opent het vuur op vrij willekeurige voorbijgangers. Waarom? Waardoor? We willen het hem steeds dringender vragen. Gelukkig hebben we zijn nummer. 

“Nee, jammer, het komt nu niet erg gelegen. Vakantietje. Geef uw nummer maar, ik bel u.” 

Intussen blijven zijn stukken verschijnen. Heeft hij een voorraadje aangelegd? 

We moeten geduld hebben. Maar intussen kunnen we doorgaan met Camps te lezen, en dat is geen straf. De seigneur en de straatjongen het lam en de wolf tekenen zich steeds duidelijker af. so verstrengelen die twee zich en valt Camps lelijk door de mand: schrijvend over dezelfde persoon voor wie hij in het interview zo aardig was, verandert hij, eenmaal achter zijn bureau voor zijn column, inderdaad in de wolf, die grommend een schuldig meisje verslindt, zoals het TV-sterretje Daphne Deckers. Die liet het niet op zich zitten. Zij schreef een ingezonden brief naar de NRC die, in zijn dodelijkheid, gelukkig werd geplaatst. 

Deckers liet, sprekend over het interview, weten: “De kitscherige superlatieven schoten u toen tekort om mij de hemel in te prijzen: ‘Champagne bruist door haar aderen’, ‘een triomf van eigenzinnigheid’, ‘ogen met uitzicht op zee’, ‘opgegroeid met Plato’ en ‘het blijft een sensatie om naar haar zacht gevijlde gezichtje te kunnen kijken’.” Vervolgens, over Camps’ column: “Nog geen zes maanden later is uw mening 180 graden gedraaid. op, eens heeft u Richard (Deckers echtgenoot Richard Krajicek — red.) nooit gemogen en vindt u mij een zuurpruim en een B-actrice die zich in de roddelbladen zwanger leutert.” Conclusie: “Als iemand onder valse vlag opereert, dan bent u het wel.” 

Valse vlag, wolf en lam — hoe zit het toch? Maar weer eens gebeld. Dan willen we meteen weten waarom hij Feyenoord-trainer Leo Beenhakker uitmaakt voor alles wat lelijk is, ook weer na zo’n aardig interview. En waarom hij al die anderen bekende Nederlanders beurtelings coiffeert en afkamt. Wat is zijn norm voor goed en kwaad, voor proleet en poëet? Waarom raken zich in Wim Kieft ‘hemel en aarde’, is Frank Arnesen ‘een herensociëteit in zijn uppie’ en moet Camps bij Aad de Mos ‘aan Vietnam denken, aan een kop die uit een napalmwolk komt vallen, of uit een vlammenwerper’? Waarom staat Ruud Gullit voor ‘de oerkracht en legende en voor atomische bevliegingen, hoog boven de stamppot’, is Barry Hulshoff een ‘bucolische calvinist’ en heeft Wouter Huibregtsen ‘een kop als een kerstbal die alleen bezig is met geld en persoonlijke eer’? Maar weer eens gebeld. “Ach wat jammer nu, medische problemen. Geef uw nummer, ik bel u.” 

Hugo Camps komt intussen gewoon op de televisie. Elke zondagavond in het praatprogramma Sport aan tafel op RTL 5. Met half geloken ogen, het sigaretje in de hand, onverschillig, op weg naar de mooie verlopenheid van een schilder met een groot oeuvre, is hij het prototype van de oudere, cynisch geworden journalist die alles al heeft meegemaakt. Die weet dat de mens, afgezien van de hinkende, niet deugt, en die, soms niet onvermakelijk, monkelend zijn banbliksems over de mensen uitstrooit. Een iezegrim, een chagrijn, een zwartwit-denker, of beter: -voeler. Altijd in oorlogsstemming, verongelijkt, wraakzuchtig. 

Hij kijkt wel eens zeven uur lang naar voetbal. op televisie, maar zijn grote liefde is toch het wielrennen, weten we. Onlangs had hij er pech mee. Precies één dag nadat hij in NRC Handelsblad het veldrijden had uitgeroepen tot veruit de mooiste aller sporten, beleefde het het grootste schandaal in zijn geschiedenis. Nooit werd schaamtelozer en opzichtiger een wereldkampioenschap verkocht om commerciële belangen. 

Dat veldrijden heeft Camps van zijn geliefde wielrennen uitverkoren tot zo ongeveer het mooiste op aarde. Waar hij het over heeft, is een zinloos zwoegen en ploegen door modder en kou, wat zogenaamde winnaars oplevert die zo dik onder het vuil zitten dat ze nauwelijks nog als mensen zijn te herkennen. Het is dan ook niet zozeer een sport als wel een zaak voor de arbeidsinspectie. Nu de mijnen zijn gesloten, is het qua ontering van de mens bovenaan de lijst komen te staan. Camps kan er, vanaf de bank, met een zware bordeaux onder handbereik, uren naar kijken om al doende in de zevende hemel te belanden. 

Zoals hij ook een perfecte neus heeft voor de verkeerde mensen. Camps houdt van de varkenshandelaar Renze de Vries, uit het voetbal verwijderd wegens een zwartgeldaffaire. En heeft hij niet, op bestelling, een dik boek geschreven, één grote lofzang op de aartsvader van Anderlecht, de biermagnaat Constant Vandenstock, de ‘ongebonden perfectionist, van eerlijke gestrengheid en zachte decreten, met geloof in communicatief fatsoen’? Werd niet uitgerekend deze door Camps de hemel in geprezen heilige later ontmaskerd als de man, verdacht van omkoping, het hoogverraad in de sport? Had hij niet minstens één scheidsrechter omgekocht? Is het niet deze spelbederver door wiens toedoen nu een miljoenenclaim van de benadeelde Engelse club boven het stadion van Anderlecht hangt? 

Het geliefde wielrennen dus. Doping. Camps praat erover als Mart Smeets: jongens die laconiek op de schandalen reageren, woedend omdat hun een speeltje wordt afgenomen. Camps vindt dat er helemaal geen dopingprobleem is. Alles vrijgeven, we moeten ons verlaten op de geneesheren, die dat moeten begeleiden. Toch nog iemand die hij vertrouwt: de arts. We kunnen ons opnieuw niet inhouden en willen hem vragen of dan ook de begeleidende arts op het schavotje mag staan in plaats van de sporter; een, twee of drie, de beste arts de mooiste medaille. 

We bellen maar weer eens. Ach wat jammer, Hugo Camps is net even in het buitenland. Maar hij heeft uw nummer? 

Bij PSV vragen ze zich af of Hugo Camps, de misantroop, wel gelukkig is. Nee, dat is hij niet. Ook deze hinkende mens draagt veel leed mee, zo heeft hij eens in een prachtig, openhartig interview in het Algemeen Dagblad aan Hugo Borst laten weten. Veel Belgisch verdriet: internaat, later echtscheiding en deswege totale afwijzing door zijn moeder, tot op haar sterfbed toe, afwijzing door zijn dochters. Mijn boekje Psychologie voor beginners duidt het zo: een man die gewond is en nu wraak zoekt, onverschillig op wie, desnoods op voetballers, coaches, sportbestuurders, zittend wild. 

Hugo Camps: menige bekende Nederlander zal hem de komende jaren nog tegenkomen. De een zal een seigneur ontmoeten die vleit en fleemt, de ander een straatjongen die er onbeheerst op los slaat. Sommigen alle twee.