Spring naar de content
bron: anp

Typisch Melle

Hij werkte zonder schets of plan, zonder ook maar te weten hoe het eruit zou gaan zien: hij liet het maar gebeuren. Toch is zijn werk nog archaïscher dan de Vlaamse of Italiaanse primitieven. Hoe zit dat? Het meesterschap van Melle, de minst conceptuele kunstenaar aller tijden.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Diederik Kraaijpoel

Over het werk van Melle Johannes Oldeboerrichter (1908-1976), kortweg Melle, kun je tegengestelde meningen horen. In Amsterdam heeft hij in het algemeen hoge ogen gegooid, behalve bij jonkheer Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum, en J.M. Prange, kunstcriticus van Het Parool. Zijn onderwerpen lagen bij sommige kijkers wat moeilijk. Renate Rubinstein schreef ongeveer: Melle kan prachtig oude huizen en grachten schilderen, maar je kunt ze jammer genoeg niet goed zien, want er zitten geslachtsdelen voor. En inderdaad, die geslachtsdelen beginnen sinds 1951 in het oeuvre de kop op te steken, om niet meer weg te gaan. 

De vraag is: moet de kijker om een kunstwerk te waarderen affiniteit hebben met het onderwerp of deszelfs achtergrond? Mij dunkt van niet. Stel je voor dat je voor het genieten van een Egyptisch beeld in de Ka of de Ba zou moeten geloven. Er zijn onnoemelijk veel voorstellingen gemaakt van Jezus aan het kruis of de Heilige Maagd met het Kindeken. Daar zijn prachtige werken onder. Kunnen die alleen door katholieken op waarde geschat worden? Integendeel. Er bestaan zelfs katholieken die in hun jeugd zodanig met bidprentjes zijn doodgegooid dat ze er een levenslange afkeer van Rafaël en Murillo aan hebben overgehouden. 

Zulke beschouwers valt niets te verwijten. Hetzelfde geldt voor Gerrit Komrij, die zich een poosje geleden minachtend uitliet over ‘al die lullen’ in het werk van Melle. Begrijpelijk: Komrij is in zijn leven blijkbaar overvoerd geraakt met lullen en hoeft ze niet nog eens op een schilderij te zien. 

Nu ben ik toevallig een niet-katholieke heteroseksueel van het mannelijk geslacht. Lul noch Jezus heeft voor mij een bijzondere lading, het zijn objecten uit het dagelijkse of culturele leven. Ik kan er afstandelijk over oordelen. Het moet wel gezegd worden dat er aan de menselijke geslachtsdelen weinig schoonheid te beleven valt. Een penis in erectie is eens, ik weet niet meer door wie, vergeleken met een zwerende vinger. Treffend beeld. Met de vagina staat het er al niet beter voor; die doet nog het meest denken aan een tandeloze mond met een baard aan de zijkant. (Dit alles geldt uiteraard niet voor het Orgaan van de Geliefde, dat te allen tijde even prachtig en ontroerend is.) Het verbeelden van de voortplantingsapparatuur schept hetzelfde probleem als het portretteren van iemand met een onbenullig hoofd: het object zelf schiet tekort, je moet er met kunst- en vliegwerk iets van zien te maken. 

Kunst- en vliegwerk was Melle’s specialiteit. De zwaartekracht schijnt in zijn taferelen niet te bestaan: de schepselen kunnen op de grond staan als ze dat willen, maar met hetzelfde gemak zweven ze in het rond. Dat komt mede doordat Melle geen boodschap heeft aan de Wetten van de eenogige perspectief, die orde pleegt te scheppen in de klassieke figuratieve compositie. In een aantal gevallen voert hij een rigoureus geometrisch schema in door middel van een huis, een kamer, of onderdelen daarvan, maar meestal is de werkwijze volstrekt experimenteel en doet ze sterk denken aan de surrealistische methode van de écriture automatique. 

Hij werkte zonder enigerlei schets of plan, ja zelfs zonder enig idee hoe de voorstelling eruit zou gaan zien. De minst conceptuele kunstenaar aller tijden. De eerste laag bestond uit met grote kwast of paletmes opgezette, vaag in elkaar overgaande vlekkerige kleurvelden, meestal paletresten van het vorige schilderij. Daarop begon hij dan op een willekeurige 

plek te vertellen, figuren te schilderen met het fijne marterharen penseel. Hoe ongewoon vervormd of gecombineerd ook, alles is herkenbaar, met uiterst realistisch uitgewerkte details: koolmezen, uilen, tepels, schaamharen,vlinders, sprieten, gelede poten, tanden, hoeven, meeldraden en veel, veel stampers — het staat er allemaal minutieus op, met Oud-hollands meesterschap. Geen van deze dingen is direct naar de natuur geconterfeit: hij had een ijzersterk visueel geheugen en kon alles uit zijn hoofd schilderen. 

Een voorbeeld van een typische Melle is het Krokodillengevecht. Het onderste kwart van het schilderij bestaat uit een strook land met een eigen horizon, alwaar een Zaanse molen met een rijtje huisjes te zien zijn. In plaats van de lucht begint hierboven een waterpartij, waaruit de hoofdpersoon oprijst, een rechtopstaand semi-vrouwelijk lichaam met een krokodillenkop. Zij heeft een penis, die door een andere krokodil wordt afgebeten. In haar keel is geloof ik een vagina te zien: Deep Throat, reeds in 1956. Rechtsonder een drietal personen met een telraam, die zich van de rest van het gebeuren niets aantrekken. De bovenkant doet denken aan Marsmans ‘rottend-paarse hemel van verlangen’, maar is niets anders dan de vlekkerige onderschildering, die hier in zijn rauwe oerstaat zichtbaar is gebleven. 

Is dit goede schilderkunst? Ik laat eerst een paar negatieve critici aan het woord. Charles Wentinck, 1951: “Het heeft geen zin over Melle’s werk te spreken als over schilderkunst: het bestaat eerder uit in zeker opzicht boeiende psychogrammen.” Wentinck bedoelt met schilderen: abstract of toch minstens modern abstraherend schilderen. De plicht tot moderniteit. Daar voldoet Melle niet aan. Afgewezen. 

Van een heel andere kant komt J.M. Prange, 1951: “Ik vind het in één woord afschuwelijk: afschuwelijk van kleur (Bengaals vuur gelijk), afschuwelijk van gladgestreken kneuterige schilderwijze en afschuwelijk van gewildheid.” 

Van Prange hoeft het niet modern te wezen, integendeel. Velázquez, Rembrandt en de impressionisten waren zijn idealen. Glad schilderen, daar voelde hij niets voor. Het raarste bezwaar is gewildheid. Het typerende van Melle is immers dat hij niets wil: hij laat het maar gebeuren. Prange ergert zich aan het bizarre en mateloze. Zulke eigenschappen kun je net zo goed positief waarderen. Er bestaat geen goede kunst zonder een zeker gehalte aan maniakkendom.

Beide critici hanteren een tamelijk nauw begrip van wat schilderen moet zijn. Het gaat hier om een vooroordeel dat vandaag nog steeds virulent is. Het moet allemaal spontaan en handschriftelijk zijn, flink en mannelijk gedaan met de varkensharen kwast. Wat daarbuiten valt, deugt niet. Een schilder die een uitvoerig verhaal vertelt en dan ook nog streeft naar plastisch-grijpbare suggestie, is onmiddellijk gediskwalificeerd. 

Wat betreft de bezwaren tegen het `Bengaalse vuur’ in Melle’s kleurgebruik, daar kan ik mij wel iets bij voorstellen. Ik ben ook een liefhebber van Velázquez en Rembrandt, de meest eminente vertegenwoordigers van het vensterschilderij, een van de grootste artistieke uitvindingen. Het woord zegt het al: de lijst werkt als een venster, waardoor de beschouwer een illusoire ruimte ziet. De objecten in die ruimte krijgen hun plaats door perspectief, en het licht-donker is niet alleen van belang voor de plastiek van elk ding, maar vooral voor de suggestie van ruimtelijke continuïteit. Dat betekent dat de schilder met de kleur niet vrijelijk kan omspringen, maar gebonden is aan valeurs, die een totaliteit van licht en ruimte scheppen. De innerlijke logica van het vensterschilderij is door foto en film overgenomen; onze ogen zijn er zodanig aan gewend dat we elke afwijking van deze wetmatigheid als storend ervaren. 

Bij Melle is de vensterwerking ernstig aangetast. Van een totaliteit is geen sprake doordat elk object zijn eigen brokje perspectief heeft. Felle kleuraccenten strijden om de voorrang. Het grootste deel van mijn kijkersleven vond ik dat een nadeel, maar de laatste tijd ben ik daar niet zo zeker meer van. Niet elk kunstwerk hoeft een formele eenheid te zijn. Het is duidelijk dat een werk van Melle niet als totaliteit moet worden genoten, maar dat de afzonderlijke scènes en figuren stuk voor stuk ‘gelezen’ moeten worden als een boek. Van dichtbij blijkt de kleur vol subtiele nuances. Wij zijn sinds de hoogrenaissance en de barok gewend aan composities die in één blik te overzien Zijn. Jeroen Bosch en de vroege Bruegel waren daarentegen uitgebreide vertellers, evenals Melle, en hun werken zijn evenmin bedoeld om van een paar pas afstand in hun geheel beschouwd te worden. 

In zekere zin is Melle’s werk nog archaïscher dan de Vlaamse of Italiaanse Primitieven. Let op hoe er eigenlijk nooit een lichtrichting wordt gesuggereerd. De figuren worden van alle kanten beschenen door licht dat nergens vandaan komt. 

Dat is ‘gothisch licht’, je ziet het op schilderijen van Giotto, Simone Martini, de gebroeders Van Limburg. Bij deze vroege meesters is het een kwestie van naïveteit. De schilderkunst was nog niet zo ver dat zij een eenheid van lichtval kon weergeven. Maar je ziet het gotische licht ook in kubistische schilderijen en bij Chagall, Matisse of Modigliani, en daar heeft het niets met naïveteit te maken, maar alles met het modernistische afschaffen van klassieke verworvenheden. 

Hoe zit het nu bij Melle? Wel, het vroegere werk, bijvoorbeeld Germanendom uit 1943, vertoont wel degelijk klassiek perspectief en eenheid van lichtval. Het raam is de lichtbron en daaraan is alles ondergeschikt gemaakt. (Maar zie hoe visie niet gebonden is aan stijlprincipes: ook in deze setting is het honderd procent Melle.) Dat hij de traditie later liet vallen, is dus geen onkunde, maar een bewuste keuze. En daarmee, moeten wij constateren, past Melle achteraf gezien naadloos in de moderne kunst. De twee kritieken uit de jaren vijftig lijken een beetje verouderd. Prange, die niets van modernisme moest hebben, was in zijn veroordeling consequent: ook Melle behoorde voor hem tot de moderne, dus verfoeilijke richting. De domme Wentinck heeft dat niet ingezien. Ach, voor ons is het probleem niet meer aan de orde. Of iets modern is of niet zal ons worst wezen, zolang het maar meeslepend is. 

Meeslepend is Melle zeker, maar waar sleept hij ons naartoe? Er zijn al heel wat teksten geschreven ter interpretatie van deze zonderlinge fantasmen. De toenmaals bekende psychiater Van Emde Boas heeft zelfs geprobeerd alles te herleiden tot des schilders jeugd. Dat leidde natuurlijk tot niets. Van Melle zelf kwam je ook niet veel te weten, want hij was een verbaal zeer begaafde, misleidende spreker. Wanneer naar betekenis werd gevraagd, verzon hij voor de vuist weg een verhaal. 

Het is een wereld die niet met het woord verklaarbaar is, maar een bepaalde samenhang vertoont en betekenis suggereert. De dood komt erin voor, wreedheid en geweld zijn afwezig. Verder? Seks? In Stockholm zijn ze een keer op het onzinnige idee gekomen zijn werk te hangen op The second exhibition of erotic art, 1969. Ik heb nog nooit iemand gesproken die van Melle hitsig werd. De taferelen zien er kermisachtig uit en ik moet er vaak om lachen, maar dat de afgebeelde wezens er plezier in hebben, nee. Het torsen der organen maakt eerder een vermoeiende indruk. De natuur heeft ons uitgerust met een onstuitbare voortplantingsdrift en dat zullen we weten. Tot we er dood bij neervallen.