Spring naar de content

Er moet gelachen worden

Altijd hangt hij de paljas uit. En je weet het nooit: zegt hij nu de waarheid of neemt hij je in de maling? ‘Ik beantwoord automatisch aan het beeld dat mensen van me hebben,’ zegt hij. Maar klopt dat beeld? Het moedeloze bestaan van Maarten Spanjer, acteur en schrijver. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tom Kellerhuis

Een practical joke, ruim tien jaar geleden. Zijn verhalenbundel Eigen schuld is net uit. Komt Maarten Spanjer een kroeg binnen en ziet hij daar schrijver Theun de Winter aan de bar zitten, met een cadeau voor zich. Vraagt hij: “Theun, wil je nog wat drinken?” “Nou,” zegt Theun, “eigenlijk niet, ik moet naar een van mijn beste vriendinnen, daar is dit pakje voor.” Maar hij zwicht toch. Tien bier later vraagt Maarten wat er in het pakje zit. “Het mooiste boek dat ik ooit heb gelezen,” zegt Theun, “Italo Svevo, Bekentenissen van Zeno. Een geniaal boek.” Dan vraagt hij: “Zeg, kun jij mij niet even brengen? Jij bent met de auto.” “Is goed,” zegt Maarten. Theun gaat opgelucht naar de WC, waarop Maarten naar zijn auto snelt, zijn eigen boek haalt, het achtergelaten cadeau pakt, Zeno eruit, eigen boek erin. Later, bij de intellectuele vriendin, overhandigt Theun het cadeau: “Schat, ik geef je het mooiste cadeau dat ik ooit heb gelezen. Een meesterwerk.” 

“Dat gezicht van hem,” schatert Spanjer. “Ik zal het nooit vergeten. Wil je trouwens niet van Theun de Winter Cees Nooteboom maken, dan wordt-ie nog leuker.” We treffen elkaar op tennispark Het Kattenlaantje in het Amsterdamse Vondelpark, vlakbij zijn huis. Spanjer werkt momenteel aan de opnamen voor Schoon goed, het vervolg op de succesvolle VARA-komedie In voor- en tegenspoed met Rijk de Gooijer. Over een week verschijnt zijn tweede verhalenbundel Moedeloos voorwaarts. Spanjer: “Moedeloos voorwaarts, dat geldt ook voor een deel van mijn eigen leven. Maar tegenwoordig gaat het heel goed met me. De kaalheid wil maar niet doorzetten. Het haar blijft nog redelijk op zijn plaats. De hypotheek kan ik betalen, ik hou zelfs geld over. Ik heb goed geïnvesteerd, in aandelen. Een half tonnetje.” 

Bij Spanjer weet je het nooit: zegt hij de waarheid of neemt hij je in de maling? Zo vertelt hij dat hij na afloop van de wedstrijd Ajax-Juventus in de Amsterdamse Arena werd voorgesteld aan een grijzende man die vertelde zijdelings bij een uitgeverij te werken. Of Spanjer ook niet schreef? Spanjer: nee, nu Theo Sontrop weg was bij De Arbeiderspers, zijn uitgeverij, was er geen hol meer aan. Wat een klootzak, die man die Sontrop naar huis had gestuurd, die kerel snapte er niks van. De man ging weg en Spanjer informeerde met wie hij had gesproken. Bleek het Pieter de Jong te zijn, de grote baas van de Weekbladpers, waar De Arbeiderspers onder valt. ‘Het talent om tegen de verkeerde mensen te klagen’, noemt Spanjer dat. Het verhaal klopt, horen we een paar dagen later van De Jong. 

Spanjer hangt vaker de paljas uit; ooit moet dat toch gaan frustreren. “Dat is die vicieuze cirkel: ik beantwoord automatisch aan het beeld dat mensen van me hebben,” zegt hij. “Als ik een kroeg binnenkom, moet er gelachen worden. Ben ik op een saai intellectueel feestje, dan gooi ik er wat verhalen uit en de mensen liggen blauw van het lachen. Maar achter je rug roepen ze: die Spanjer, dat kan toch helemaal niet.” 

Maar hij kletst toch vaak uit zijn nek? Bijvoorbeeld als hij vertelt over zijn verhouding met Diny Jongbloed (de ex van de vroegere Oranjekeeper — red.) en dan roept dat ik het niet mag opschrijven? 

“Nee, dat was echt zo.” 

Ongelogen? 

“Ja. Moet ik je de foto’s laten zien?” 

Het is moeilijk om hem te geloven, zeg ik.  “Zit ik iets heel serieus te vertellen en hij gelooft het weer niet.”

Maar zelden is hij in ernst verzonken, dat moet hij toegeven: “Nee, ik zit nooit keihard in mijzelf te lachen. Maar mensen vermaken is toch heel dankbaar werk? Het is moeilijker om iemand te laten lachen dan om iemand te laten huilen, zeggen ze wel eens. Ooit zei John van de Rest (toneelregisseur — red.) of all people tegen me: ‘Maarten, jij moet oppassen dat je geen kleedkamerkomiek wordt.’ Ook al vond ik die Van de Rest een lul, ik dacht: hij is toch de eerste die iets tegen mij zegt waarover ik eens na moet denken.” 

Dan dient de volgende Witz zich alweer aan. ‘Voor Guus’, luidt de opdracht in zijn nieuwe boek. “Een vooruitziende blik,” zegt Spanjer. “Ik wist dat die Vleugel snel het loodje zou leggen.” 

Echt? 

“Tuurlijk niet.” 

Hij groeide op in een groot katholiek gezin, acht kinderen, in de Amsterdamse Retiefstraat, een volksbuurt in Oost. Een ziekelijke moeder, een autoritaire vader, politieman. Maarten was een van de middelste kinderen. Zijn oudste broer ving alle klappen op: “Hij heeft mijn vader nog in de kracht van zijn leven meegemaakt, toen hij nog echt heel hard sloeg.” 

Meent hij dat, sloeg zijn vader zo? 

“Ja, ik heb het ook nog wel ervaren.” 

Je loopt nog steeds een beetje krom, zeg ik. 

“Dat komt door iets anders. Ik kom net van het Vondelpark, uit het Rosarium.” 

In zijn twee boeken komt de familie Spanjer er niet bepaald zachtzinnig vanaf. Toen hij zijn eerste boek schreef, leefde zijn vader nog. “Het heeft door mijn hoofd gespeeld: een beetje onhandig wanneer dat boek uitkomt als hij nog niet dood is. Maar ik had geen hekel aan hem, hoor, ik hield zelfs van hem.” 

Al zijn verhalen hebben een autobiografische achtergrond. Hij houdt van de vertelling waarin hijzelf centraal staat. “Het zal wel een soort ijdelheid zijn,” merkt hij schamper op. Maar ook worden zijn verhalen daardoor waarachtiger, vindt hij. Hij is altijd al meer geïnteresseerd geweest in Wolkers dan in Mulisch. 

Spanjer doorliep de HBS op het Nicolaaslyceum, een patersschool. Laatst fietste hij er na jaren weer langs en toen kwamen er toch golven van haat boven… “Als je door het ijs was gezakt, moest je bij de strafpater in zijn strafkamertje komen. Alles moest dan uit, ook het benedenboeltje, en dan moest je naakt bij de kachel blijven staan tot je kleren droog waren. Op mijn eerste schooldag, ik was twaalf, werd ik de klas uit gestuurd en moest ik me afmeldden bij die strafpater. Die vroeg: ‘Ben je sterk?’ Op die leeftijd zeg je natuurlijk ja. Hij pakte me beet om te stoeien en we rolden over de grond. En ik maar denken. goh, wat een geweldige school. Later dacht ik daar toch anders over. Nee, ik heb het niet zo op die hypocriete paters.” 

Paters met gretige handjes, een vader die ze flink liet wapperen: had hij überhaupt wel een leuke jeugd? “Het leuke speelde zich op straat af. En thuis, ach ja je ervaart het niet anders. Mijn moeder was invalide, ze had reuma, vingers die van alle kanten op stonden, verschrikkelijk. In onze straat werd gepraat over dat grote gezin met die ongelukkige moeder Daar schaamde ik me wel een beetje voor. Als je als tienjarig kind van de straat je moeder ineens op zondag als jan lul van de deur naar de auto moet begeleiden, wat een half uur duurde, voel je je behoorlijk beroerd. Vuilniszak onder haar kont doen, waardoor ze makkelijker op die voorbank kon komen, ja, dat vond ik vervelend. En dan hoopte ik maar dat ze er zo snel mogelijk in zat. Ik moest ook haar schoenveters vastmaken. Ze had vocht in haar voeten. Ik trok ze aan tot ze au riep, dan zaten ze goed.”

“Als we op de camping waren, moest mijn moeder op de pot in de tent. Het was mijn taak om die pot naar het toilet te brengen. Ik heb vaak gedacht: schiet nou op, ga nou poepen, want ik was bang dat iedereen al voor zijn tent zou zitten en mij dan met die pot zou zien. Ik hoopte maar dat ze ‘s ochtends vroeg moest, voor een uur of acht, dan kon ik over een lege camping en snel dat ding legen. Door de ziekte van mijn moeder zijn wij geen aanhalige familie geworden. Haar kinderen letterlijk letterlijk aanhalen kon ze niet. Ze had gewoon te veel pijn.”

Ik hou niet van die vaste relatiepatronen. Ik kan er helemaal niet tegen dat iemand naast je op de bank na vijf minuten vraagt: Maarten, is er wat? Ja, en dan net zo lang lullen tot er echt wat is

Van de tennisbaan lopen we naar zijn huis. Spanjer woont sinds mensenheugenis alleen; het is het huis van een vrijgezel. Hij grapt vaak dat hij homo is, maar ook dat moet je met een korrel zout nemen. Hij is een echte vrouwenman, maar een relatie vasthouden is niet een van zijn sterkste eigenschappen. En hoewel hij in het verleden enkele langdurige verhoudingen heeft gehad, is dat nu niet meer zijn streven.

“Het is altijd leuk, maar verzandt toch vaak in gezeur”, zucht hij. “Ik hou bovendien niet van die vaste patronen. Ik kan er helemaal niet tegen dat iemand naast je op de bank na vijf minuten vraagt: Maarten, is er wat? Ja, en dan net zo lang lullen tot er echt wat is.” Hij heeft gewoon nooit de vrouw gevonden die bij hem past. “Klopt. Ik heb een paar goede vrouwen gehad, niets op aan te merken, maar het ging na een tijd niet meer. Maar wie zegt dat je het je hele leven met maar één vrouw moet doen? Ik heb nooit kinderen gehad, dus daar hoef ik mij ook niet schuldig over te voelen.” 

Daarom blijft hij actief op het front. “Je moet nooit te lang wachten: de perfecte vrouw komt misschien maar twee keer in je leven langs.” Maar in zijn hoofd is hij monogaam. 

Als hij een dame leuk vindt, doet hij wel zijn best. Op wat voor vrouwen valt hij eigenlijk? 

“Je zou kunnen zeggen op blond en niet te klein. Verhoudingen heb ik toch meestal met kleine donkerharige types, maar een blonde stoot trekt me meer aan. Heerlijk.” 

Platte vrouwen? 

“Nee, nee, rondborstig.” 

Leeftijd maakt hem niet zoveel uit? 

“Zeventig vind ik een beetje te gortig. 

Maar 68 vindt hij nog steeds lekker? 

“Nou! Kom maar op.” 

Even een intermezzo: hij heeft alle videobanden van Taxi in de kast staan, ook de niet-geautoriseerde afleveringen. Het succesvolle NCRV-programma maakte van hem een bekende Nederlander. Maar het ging aan zijn eigen succes ten onder. Wat Spanjer deed, is door zijn opvolgers nog niet geëvenaard. “Mensen zeiden vaak tegen mij: Maarten, echt genoten van Taxi, geweldig. Trouwens, wat je opvolgers doen, is ook geweldig. Ja, dan zakt mijn broek af.” 

We kijken naar een nooit uitgezonden aflevering waarin een ouder onderwijzersechtpaar in de taxi stapt. Chauffeur Spanjer, zwaar vermomd, hangt een verhaal op van zijn zoontje dat in het ziekenhuis ligt en stopt zijn taxi bij een bloemenstal, terwijl de meter doorloopt. 1,20, 1,40, 1,60, roept de vrouw verontwaardigd. Spanjer blijft weg; gaat naar de slager, de bakker, de speelgoedzaak. 4,80, 5,00. Geen stijl, vindt het echtpaar als hij 

eindelijk terug is. Of de enorme beer die hij heeft gekocht even bij ze op schoot mag, vraagt Spanjer stoïcijns. De oudjes laten het gebeuren. Nee, op hun kosten boodschappen doen, het is toch godgeklaagd. Ze zullen een klacht indienen bij het taxibedrijf. De situatie escaleert als Spanjer nog een keer stopt, nu om te tanken. “Ik zal hem maar half volgooien, dan loopt de meter niet zo op.” 7,20, 7,40, 7,60. Om zijn klanten enigszins tegemoet te komen, geeft Spanjer ze een plakje worst. Ze nemen het aan maar eten het niet op; de man blijft er zeker vijf minuten mee in zijn handen zitten. Als hij weer begint te zeuren over de ritprijs, worst wordt Spanjer boos: “Geef dan ook die worst maar terug.” Gedwee haalt mevrouw de plakjes weer tevoorschijn; ze had ze net in een plastic zakje in haar tas gestopt. 

Rauwe en ongemonteerde, maar adembenemende televisie. Die niemand verder te zien zal krijgen, want het echtpaar gaf geen toestemming. Gelukkig waren er ook die wel de buis haalden. Spanjer: “Ik wou dat er weer eens zo’n idee als Taxi voorbijkwam, mij op het lijf geschreven, maar dat gebeurt natuurlijk niet zo vaak. Als je ergens goed in bent, wil je er toch de beste in zijn.” 

Waar liggen zijn talenten nog meer? 

“Ik ben geen groot schrijver, ik ben geen groot acteur, en toch schrijf ik een aardig boekje en zit ik soms in een leuk stuk. Dat gaat nu al 25 jaar zo.” 

Maar hij heeft geaccepteerd dat hij geen Pierre Bokma of Ko van Dijk, geen jan Wolkers of Gerard Reve is. “Maar toen ik mijn eerste boek schreef, had ik wel het idee: dit is beter dan De avonden. Ik bedonderde mezelf daar niet mee, want diep in mijn hart vond ik dat ook. Alleen wordt het tragisch als je er geen afstand van kunt nemen. Misschien heb ik wel meer fantasie dan Mulisch, maar hij kan dan wellicht weer veel beter schrijven. En dat geldt ook voor het acteren. Pierre Bokma staat driehonderd avonden per jaar op de planken; daar win je het nooit van als je het niet ook elke avond doet.” 

We dineren in sociëteit De Kring. Spanjer heeft zijn pasverworven bazin Vera meegenomen, een blond stuk met mooie, ranke handen. Vera Keur? Nee, een andere Vera, producer van Schoon goed. Hij doet Reve, Michels, Johnny van Doorn en niet te vergeten Theo Sontrop na. Als je je ogen dichtdoet, zitten ze tegenover je. Jan Cremer, Jan Wolkers, Gerrit Komrij — hij draait er zijn hand niet voor om. Zijn tafelgenoten gieren het uit. “Maar ja,” zegt hij, “wat moet je ermee? Alleen leuk voor aan tafel.” 

Stemmetjes, grapjes, echte en verzonnen verhalen wisselen zich snel af. De obers worden voor de gek gehouden; ze laten het zich welgevallen. 

Als laatsten verlaten we de sociëteit, het is half vijf ‘s ochtends. Bij het afscheid op straat vertelt Spanjer een anekdote — Waar gebeurd, deze keer — die aan de kern van zijn bestaan raakt: Henk van meubelpaleis Bakker, een oude kennis, belde hem eens op: “Ik zit net met Bep naar Taxi te kijken. Wat heb jij een succes tegenwoordig, fantastisch. En wat ik zo goed vind, is dat jij zo ver in dat TV-wereldje bent gekomen. Terwijl wij toch diep in ons hart weten dat jij niks kan. Jij weet het en ik weet het en verder weet niemand het: jij kan niks. Helemaal niks.”