Spring naar de content
bron: anp / rob hoogland in 2017

Rob Hoogland: de tamme pitbull van De Telegraaf

Winnie Sorgdrager is ‘minister van joint, snuif en spuitje’ en Jan Pronk ‘een zeepbel met een missie’. Toch ziet columnist Rob Hoogland zichzelf niet als het rechtse geweten van De Telegraaf. ‘Ik ben gewoon. Mijn lezers ergeren zich aan dezelfde dingen als ik.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Marcel van Roosmalen

Een kwart van de Nederlanders is gestoord en een op de drie noemt zichzelf racistisch. Rob Hoogland (47) las het in de krant en schrok. Twaalf gasten zouden er komen op z’n kerstdiner. Dus reken maar uit wat voor kerst­pakket je dan in de maag gesplitst krijgt. En zo kwam het dat de columnist van De Telegraaf als ‘een Mount Everest’ tegen de kerst opzag. ‘Lekker is dat. Haal ik zomaar een stel gekken en racisten in huis! Ik denk dat ik een van mijn gas­ten door drs J.P. Pronk vervang. Dan hoef ik het daarna nog maar van twee mensen vast te stellen.’

De meeste lezers van De Telegraaf lezen de column van Rob Hoogland met een glimlach. Jan Pronk is ‘een zeepbel met een missie’, Winnie Borgdrager is ‘minister van joint, snuif en spuitje’ en ter bevordering van de integratie van ‘onze nieuwe landgenoten’ herschreef hij het oer-Holland­se O dennenboom. ‘O dennenboom, o dennenboom / Ver­licht nu het walhalla / O dennenboom, o dennenboom / Geen Jezus meer, maar Allah / Mohammed is de nieuwe man / Geen kerstfeest meer, maar ramadan.’

De boodschap is duidelijk en herkenbaar voor de lezers van de gezond-verstand-krant. Rob is een van hen. En dus is de meeste post fanmail. “Ik ben gewoon. Mijn lezers er­geren zich aan dezelfde dingen als ik.” En dat is precies wat De Telegraaf wil: gewone mensen die schrijven over gewo­ne mensen. Dat waardeert de lezer.

In 1988 verdween met columnist Leo Derksen het laat­ste rechtse boegbeeld van de krant. Rob Hoogland is ook rechts, maar niet zo ultra-conservatief als z’n voorganger. “Maar als ik dood ben, wil ik niet begraven worden aan de Kok-boulevard. Ik prefereer een plaatsje in het Bolkestein­plantsoen.”

Rob Hoogland hekelt politici die de leider van de VVD betichten van het opwekken van onderbuikgevoelens. “Dat is zo flauw. Zijn ideeën over het asielbeleid zijn in­middels door de meeste partijen overgenomen. Dus z’n ge­lijk heeft hij wel bewezen.” Vooral Jan Pronk vindt-ie irri­tant. De ‘verpersoonlijking van het Nederlandse opgehe­ven vingertje’ blijft maar drammen en met miljoenen smij­ten. “Hij is de rode draad in mijn columns. Toen hij een paar jaar geleden stond te janken in de Tweede Kamer heb ik hem dankbaar in mijn armen gesloten.”

Station Heiloo op donderdagmiddag. Regen. Weinig mensen op de perrons. Met z’n twee meter drie steekt Rob Hoogland boven alles en iedereen uit. Hij is makkelijk te herkennen. Naast z’n column in de krant staat een foto: pluisbaard en bril.

Met de witte dienstauto is het nog een flink stuk naar z’n verbouwde boerderij aan de rand van Egmond aan den Hoef. “Welkom in het liberale dorpje Heiloo,” zegt Rob als hij met z’n auto door het centrum zoeft. “Veel VVD in de raad en ook nog eens een paar zetels voor de plaatselijke liberale splinter Heiloo 2000.”

Z’n boerderij is riant en mooi. Daar moest heel wat aan gebeuren voordat hij er kon gaan wonen. “Niet zelf ver­bouwd, wel zelf gesloopt.” Rondom de tuin een ijzeren hekje. Een tuinman harkt op het gazon blaadjes bij elkaar. “Speciaal ingehuurd om indruk te maken.” Even later: “Dat was een grapje.”

De dorpskern ligt een paar honderd meter verder. “Als je hier woont, maak je geen deel uit van de dorpsgemeen­schap. Hartstikke leuke mensen hoor, maar het levengaat aan mij voorbij. Af en toe zie je wel eens een gek. Daar schrijf ik maar niet over. Dat moet je niet doen over je eigen omgeving. De oud-papier-man in Egmond is dol op me. Ik lees alle landelijke kranten, een paar regionale en de be­langrijkste tijdschriften. Iedere maand gaat er honderd kilo naar hem toe.”

Mijn lezers er­geren zich aan dezelfde dingen als ik

Rob Hoogland

Z’n werkkamer is boven. Maar voor zeven uur ‘s avonds is hij beneden. “Die deadline heb ik mezelf opgelegd.” Aan de houten tafel in de woonkeuken leest hij z’n kranten. Be­zoek belandt op het witte bankstel in de woonkamer. Aan de muren, vanaf de vloer tot aan het plafond, vooral veel Cobra-prenten.

Het is de eerste keer dat Rob zich laat interviewen, ver­telt hij bij het serveren van de koffie met sigaar. “Vaak ge­vraagd. Nooit op ingegaan. Wat schiet ik er eigenlijk mee op?” Stilte. “Niet veel. Ik denk dat nog geen twee procent van jullie lezers mijn krant leest. Maar misschien kennen ze me wel. Ze zullen ook wel eens bij de kapper komen.”

Als Valentijn Stoelgang in De Waterrat schreef dat Rob Hoogland, ondanks een opkomend buikje, in grootse vorm stak, lagen ze bij waterpolovereniging De Alkmaarse Waterratten helemaal in een deuk. Rob deed er sa­men met z’n broer de redactie van het clubblad en Valen­tijn Stoelgang was hij zelf.

Het was goed genoeg om watersportmedewerker van het Noordhollands Dagblad te worden. “Ook daar had ik die frivole, afwijkende stijl van schrijven al.” En dus was het geen wonder dat ze ‘m promoveerden tot sportver­slaggever. “We hadden een heel leuke club. De meesten zijn goed terechtgekomen. Bert Voskuyl is redacteur bij Nieuwe Revu en Ton de Wit heeft het tot hoofdredacteur van Party geschopt.”

Zelf maakte Rob een tussenstop bij het Haarlems Dag­blad. Omdat de chef Telesport, het sportkatern van De Te­legraaf, zich beroepshalve iedere dag door die krant wor­stelde, werd hij ontdekt. “He made me an offer I couldn’t refuse.

Bovendien vond (en vindt) hij De Telegraaf een ‘wereld­krant’: uitstekende salarissen, een prima pensioenvoorzie­ning en als er privé onverhoopt wat misgaat, laten ze je nooit vallen. “Ze staan altijd voor je klaar.”

Zijn kennismakingsgesprek met toenmalig hoofdredac­teur Henri Goeman Borgesius in 1976 vergeet hij nooit meer. “Ik werd op zaterdagmorgen om tien uur ontboden bij een heer in een morsig pak. Toen ik onder het bureau keek, zag ik tot mijn verbazing een paar gympies. De veters los. ‘Wie ben jij, wat kom je hier doen en op welke partij stem je?’ Ik antwoordde: ‘Ik ben Rob Hoogland van het Haarlems Dagblad en ik kom de sportredactie versterken. Bij de laatste verkiezingen stemde ik op D66.’ Het was even stil. Stemmen op D66 was heel vreemd. Hij vond het echt een mop. Ze hadden juist vreselijk op hun donder gehad bij de verkiezingen. ‘Nou, veel heeft het niet geholpen.'”

Hoogland werd de hockey-, tennis- (“Drie keer per jaar Tom Okker interviewen”) en biljartman van De Tele­graaf. “Dat was toen gelukkig nog een kroegsport. Toen ze in sportzalen gingen spelen, ben ik onmiddellijk gestopt.” In de zaterdagkrant kreeg hij een eigen pagina om de lollige dingen in de sportwereld te belichten. Zoals de wielerronde voor veteranen in Odijk. “In de stortbak van het toilet in de kleedkamer waren injectienaalden aange­troffen. Daar maakte ik een heel badinerend verhaal van.”

In 1984 mocht hij als sportcolumnist mee naar de Olym­pische Spelen. Z’n schrijfsels vielen in de smaak bij de hoofdredactie. Terug in Nederland kreeg hij een column in de zaterdagkrant en de toezegging dat hij de vaste colum­nist van De Telegraaf zou worden als Leo Derksen vertrok. In 1988 was het zover. Eerst drie keer en later vier keer per week laat hij zijn licht schijnen op de samenleving. Maar zo spraakmakend als z’n voorgangers is hij (nog) niet.

Johan – Pasquino – Luger werd op slag beroemd nadat hij op 17 mei 1940 de Duitse troepen verwelkomde als ‘opgewekte en goedgezinde mensen’ wier ‘gevoeligheden’ ontzien dienden te worden.

Af en toe zie je wel eens een gek. Daar schrijf ik maar niet over.

Rob Hoogland

Vanaf het moment dat Jacques Gans in de jaren vijftig voor De Telegraaf ging schrijven, werd hij in journalisten­cafés met de nek aangekeken. Gans was een begenadigd schrijver, hield van (veel) rode wijn en hekelde de ‘staats­dwang’ van de ‘socialistische dwingelanden’. Op een dag kocht hij een pistool om een aanslag op minister-president Drees te kunnen plegen. In Den Haag hebben ze er niets van gemerkt: Gans was onderweg in een café blijven ste­ken.

In een nawoord in een herdruk van Gans’ roman Liefde en Goudvisschen beschrijft Henk Hofland Jacques Gans. Na­dat Gans de nog jonge Hofland tot drie keer toe voor ‘lul’ had uitgemaakt, gingen de twee in de lobby van het Schil­ler Hotel met elkaar op de vuist. Een paar obers probeerden hem nog af te remmen. “Niet doen, meneer Gans! Niet vechten!” De worsteling stokte toen Gans aan het hoofd geraakt was. “Stop!” schijnt hij geroepen te hebben. “U hebt gewonnen. We gaan het afdrinken!”

In de jaren zeventig en tachtig trok ex-Panorama-redac­teur Leo Derksen in De Telegraaf ten strijde tegen het link­se ongemak. De ‘meest gelezen columnist van Nederland’ had zo zijn opvattingen. Televisie? Heel leerzaam. ‘Als je maar lang genoeg kijkt, spreek je zo Turks, Marokkaans, Italiaans, Russisch, Chinees, Joegoslavisch, Grieks en zelfs een heel klein beetje Nederlands.’

Krakers? Alle begrip. ‘Een woning gekraakt… Van een oud vrouwtje dat toevallig naar de markt was… Nou ja, wat doen die ouwe wijfjes nog in woninkjes nietwaar? Ik be­doel, waar zetten we dan al die kostbare bejaardencentra voor neer? O! Je hebt haar ook nog verkracht toen ze thuis­kwam met een pond witlof? Dat begrijp ik. Dat hoort bij je structuur, jongen.’

Feministen? ‘Beschilderd met het vrouwelijke rune­teken (vermoedelijk om ons te behoeden voor de opvatting hier met gorilla’s van doen te hebben) werpen zij stenen door de ramen van seksboetieks, smeren verf op de deuren van sekshuizen, belegeren het redactielokaal van een ero­tisch blaadje en bestormen bioscopen waarin pornofilms worden vertoond. Gelukkig dat ik ziek was, zodat zij mij daar tenminste niet konden aantreffen.’

En een vrouw die vaak gescheiden is, heet Ali. Ali Men­tatie.

Prins Bernhard kon er in ieder geval smakelijk om la­chen. Toen zijn lievelingscolumnist in 1988 met de VUT moest, pakte hij de telefoon en vroeg of de hoofdredactie daar niets aan kon doen. Tevergeefs. Zijn denkbeelden strookten niet meer met de rest van de krant.

“Derksen was een stilist en begenadigd schrijver,” zegt Rob Hoogland. “Leo woont in Bergen. Hier vlakbij. Laatst trof ik hem in de stomerij. Ik weet niet wat hij van m’n column vindt. Daar praten wij niet over. Hij is er geloof ik nogal verbitterd over dat hij ‘m niet meer mag schrijven. Af en toe lees ik nog wel eens een vlammende ingezonden brief van hem in het Noordhollands Dagblad. Daar moet ik dan wel om grinniken.”

En wat doe je als afgevloeide? Dan ga je stug door. De echte liefhebber kan terecht op Internet, waar Derksen op een eigen homepage wekelijks een column schrijft.

Als Rob Hoogland z’n mening kwijt wil, ‘bouwt hij er soms een leuk verhaaltje omheen’ en gaat hij op zoek naar een passende aanleiding. In het geval van het asielbeleid is dat een aangespoelde potvis bij Wassenaar.

Waarom verruilt zo’n beest subtropische wateren voor Nederland, vroeg Hoogland zich af. Nou gewoon, hij was wat haringen tegengekomen die hem vertelden dat Neder­land een luilekkerland was waar vreemdelingen hartstikke welkom zijn en je voor ieder kind extra geld krijgt. ‘En wat doen dus sommige vreemdelingen? Die geven gewoon meer kinderen op dan zij in werkelijkheid hebben.’ En als ze oud zijn en teruggaan naar hun eigen land kunnen ze daar leven als een vorst. Ze krijgen geld nagestuurd. ‘En daarna soms ook hun familieleden. In dat geval geven die familieleden dat overlijden namelijk gewoon niet door en kunnen zij evenzogoed iedere maand dat geld opnemen.’ Dus daarom komen al die potvissen naar Nederland. Maar waarom gaan ze dan dood op het strand liggen? Simpel, als ze horen dat Hanja Maij-Weggen hier ook woont, schrikken ze zich dood.

“Een beetje een bizarre column,” zegt Rob achteraf. “Ik ben absoluut niet het rechtse geweten van De Telegraaf. Leo zei altijd: ‘Ik ben niet rechts, maar ik heb zo’n hekel aan links.’ Daar sluit ik me bij aan. Ik ben een aardige man en erger me niet zo vaak. Ik heb bijna achttienhonderd co­lumns geschreven en de hoofdredactie heeft er pas twee of drie niet willen plaatsen.

“Mijn stukje over de Bijlmerramp heeft de krant niet ge­haald. De eerste dagen na zo’n ramp moet je over zulke za­ken eigenlijk geen grappen maken, vond de hoofdredactie. Daar hadden ze wel gelijk in.

Ik ben absoluut niet het rechtse geweten van De Telegraaf

Rob Hoogland

“Als ik zelf vind dat ik behoorlijk scherp ben geweest, krijg ik amper reacties. Maar schrijf ik een stuk over het overlijden van een hond, dan stromen de brieven binnen. Dat noemen we bij De Telegraaf het Conny Sluysmans-ef­fect. Zij schreef alleen maar columns over zielige mensen en kreeg stapels post.”

Samen met Theodor Holman schnabbelde Rob Hoogland bij de André van Duin-show. Vragen verzinnen die de komiek aan gekke Nederlanders kon stellen. “Theodor pakt alles aan. Maar voor zo’n rubriek als Theo & Theo in Nieuwe Revu zou ik bedanken. Ik bewonder hem om z’n li­teraire kennis, maar de columns waarin hij Piet Bukman beledigde, vond ik veel te ver gaan.

“Theo van Gogh vind ik heel goed. Maar bij De Telegraaf zouden ze ‘m niet pruimen. Hij zou meteen het konings­huis beledigen. En dat kan bij ons echt niet. Toen Freek de Jonge ook al columnist werd, speelde ik met de gedachte om een belangenvereniging voor columnisten op te rich­ten. Theo leek me wel geschikt als bestuurslid. Samen met Piet Grijs.”

De column in Nieuwe Revu waarin Boudewijn Bùch we­kelijks televisiepersoonlijkheden kraakt, vindt Rob Hoog­land wel erg gemakkelijk. “Als het een kerel is, pakt hij bin­nenkort broer Menno eens aan. Ik heb de indruk dat hij z’n verhaaltjes binnen tien minuten uit z’n tekstverwerker ramt. Dat is toch jammer? Die jongen kan het best. Een klei­ne blonde dood is toch een prachtig boek?”

Iedere columnist heeft wel eens een akkefietje, zegt Rob en hij schenkt nog maar eens een kopje koffie in. Zelf had hij de nodige problemen met het Nederlands Centrum voor Buitenlanders (NCB). Of liever: zij hadden problemen met hem. “Ze hebben me beticht van het aanzetten tot discri­minatie en intolerantie. Zo’n klacht kan ik niet serieus ne­men.”

De Volkskrant berichtte over drugshandel in moskeeën en Rob Hoogland nam het op voor de omwonenden van deze bidplaatsen. Gemeentebesturen zouden hun klachten niet serieus nemen en dat is ook discriminatie, vond hij. In zijn column waarschuwde hij voor moskeeën. Het zouden broeinesten zijn voor ‘heilige oorlog, intolerantie, onder­drukking en zelfs vrouwenmishandeling’. En dat allemaal zwaar gesubsidieerd en op grond die nog niet zo lang gele­den het domein was van grazende Hollandse koeien. ‘Eeu­wenlang zo ongeveer het meest Nederlandse beeld wat er was.’

“De klacht is afgewezen. Het staat er toch ook heel on­schuldig? Bovendien denk ik niet dat ik veel invloed heb. Ik zal wel de meest gelezen columnist van Nederland zijn. Maar dat besef ik totaal niet. De Volkskrant vroeg ooit aan haar lezers welke opiniemakers de mensen het meest beïn­vloeden. Ik kwam maar op één lijstje voor. Van een stu­dent. Maar die zette me wel op de eerste plaats. Nog voor Hans van Mierlo.”

Onderwerpen