Spring naar de content

Sterren, helden, heiligen

Lady Di, de Spice Girls, moeder Teresa, Winnie Mandela, Tony Blair: in 1997 leek de wereld meer dan ooit te draaien rond een handvol ‘celebrities’. De mens als geboren volgeling, of de onverwoestbaarheid van de persoonsverheerlijking.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door J.A.A. van Doorn

Na een eindeloos lijkende tocht door de woestijn, met Downing Street 10 als fata morgana, heeft de Britse Labour Party dan toch de oasen van de macht weten te bereiken. Dat wil zeggen: als New Labour. Om succes te hebben, moest de partij duchtig afrekenen met heel het progressief-radicale erfgoed.

Maar al heeft Labour zichzelf de tanden uitgetrokken, het kreeg er big smile-Tony Blair voor in de plaats. Hoewel premier voor Labour, is hij inmiddels door de hele natie omarmd: 93 procent van de Britten heeft te kennen gegeven zeer tevreden te zijn over de manier waarop Blair zijn werk doet.

Het is een bijna griezelig percentage, en Maarten van Rossem gaf in de Volkskrant dan ook als commentaar dat een serieuze democratie zich ervoor moet schamen. Blair is alleen maar een belofte. Alles wat hij tot nog toe heeft gepresteerd, is Labour’s oude werkmansplunje uittrekken en het een modieus links-liberaal kostuum aanmeten. Of het pak ook Engeland zal passen, moet nog worden bewezen.

Blair is daar zeker van. Hij stelt zich uitdrukkelijk niet op als partijman, maar als een Britse nationalist die zijn land in de vaart der volkeren zal opstoten. Hij spiegelt zich aan Amerikaanse presidenten als Clinton en Kennedy en streeft volgens sommige commentatoren een presidentiële rol na. Begin december, twee maanden na Blair’s troonsbestijging, kwamen de Duitse sociaal-democraten bijeen. Ook zij schaarden zich zonder morren eensgezind rond hun leider. Op het congres van de SPD in Hannover werd Oskar Lafontaine herkozen als partijvoorzitter, met exact het percentage van de stemmen dat Blair in heel Engeland heeft weten te winnen: 93 procent.

Heeft Lafontaine dus evenals Blair de bakens verzet en met zijn rode verleden afgerekend? Het tegendeel is waar. De SPD-voorzitter hield een onvervalst oud-socialistische verkiezingsrede waarin de ‘sociale afbraak’ van de regering-Kohl aan de kaak werd gesteld en de ondernemers de wacht werd aangezegd. De Europese eenwording is prima, maar in het sociale Europa van Lafontaine zal de vrije concurrentie worden ‘gereguleerd’.

Lafontaine werd lyrisch toen hij opriep tot solidariteit en medemenselijkheid en zijn afkeer uitsprak over het toenemende ‘egoïsme’, vrome woorden die het altijd goed doen, al klinken ze wat vreemd uit de mond van een man die heeft bewezen met geld niet te vertrouwen te zijn.

‘Visioenen van gisteren’, commentarieerde de Frankfurter Allgemeine Zeitung, maar als die visioenen door een geoefend demagoog worden verwoord in een taal die in sociaal-democratische oren warm en vertrouwd aandoet, dan is succes evenzeer verzekerd als in het geval van Blair, die onvervaard de volgende eeuw voor Labour opeist. Niet de inhoud van het betoog maar de kracht van de retoriek blijkt, als zo vaak, doorslaggevend.

Wie dit een al te stoutmoedige generalisatie vindt, moet weten hoe het onze postsocialistische premier Wim Kok verging die op datzelfde SPD-congres een rede hield en het Nederlandse ‘poldermodel’ uit de doeken deed. Hoewel zijn betoog, allicht, haaks stond op de rede van Lafontaine, prees die hem uitbundig terwijl de gedelegeerden, in de woorden van Volkskrant-correspondent Willem Beusekamp, zich een ongeluk applaudisseerden, gemakshalve vergetend dat de SDP nog onlangs in Bonn een regeringsvoorstel blokkeerde dat helemaal in Koks filosofie zou hebben gepast. Zo kan iedereen zich progressief noemen, in het openbaar zijn zegje doen en onveranderd worden toegejuicht. Politiek heeft momenteel weinig meer met programma’s te maken. Wie sympathiek oogt en goed praat — of goed oogt en sympathieke praat verkoopt — kan een heel eind komen. Gedreven door een mengsel van sentiment en belang stellen zijn volgelingen zich kritiekloos achter hem op.

De sprookjes van gisteren zijn de soaps van vandaag, met de televisie als kingmaker

Soms is alleen sentiment ruim voldoende. Dat bewees dit jaar Diana Spencer, prinses van Wales, die verongelukte toen een overmoedige chauffeur haar auto tegen een betonnen wand deed belanden. Wereldwijd hebben naar schatting een miljard mensen de rouwplechtigheden in Londen gevolgd; alleen in Nederland vier miljoen. De Nederlandse exporteurs van bloemen zagen in september, de maand waarin Diana werd begraven, de export naar Groot-Brittannië met bijna zeventig procent groeien. Van de CD Candle in the Wind, met een liedje dat in 1973 voor Marilyn Monroe werd geschreven maar nu als ‘ode’ aan Diana was bewerkt, gingen op de eerste dag in Nederland 125.000 exemplaren over de toonbank, in Engeland een kwart miljoen. Drie weken later waren er 21 miljoen van het plaatje verkocht. De twee zoons van prins Charles en Diana ontvingen meer dan een half miljoen condoleancebrieven en -kaarten.

Bepalen we ons tot 1997, dan is de enige vergelijkbare gekte die rond de Spice Girls. Van hun eerste CD, met de verrassende naam Spice, werden in totaal achttien miljoen exemplaren verkocht. De meisjes maken reclame of zijn in ieder geval terug te vinden op circa vijfhonderd producten, van lolly’s tot klokken, wat kan verklaren dat ze dit jaar zo’n honderd miljoen gulden hebben binnengehaald. Naar men zegt lijkt het hoogtepunt inmiddels voorbij: de ‘houdbaarheidsdatum’ is overschreden.

Geen probleem: er zijn nieuwe kandidaten genoeg. Kent u de Australische zanger Peter Andre? Ik had nooit van hem gehoord tot ik op 28 november in de Volkskrant las dat hij bij een handtekeningen-sessie in de Utrechtse vestiging van Vroom & Dreesmann door vierduizend uitzinnige tienermeisjes was belegerd. Zes bodyguards, twaalf ordebewaarders van V&D, twintig beveiligingsbeambten van Hoog Catharijne en acht politieagenten konden ternauwernood voorkomen dat de gillende fans de muziekafdeling van het warenhuis afbraken.

Heldenverering, vandaag de dag voorzichtigheidshalve ‘persoonsverheerlijking’ genoemd, is van alle tijden. Ook van de andere kant benaderd is er natuurlijk weinig nieuws onder de zon: de grote massa van de mensen is altijd gemanipuleerd, al was het maar omdat verleiding minder energie kost dan onderdrukking.

Toch is het pas een eeuw geleden dat er een begin werd gemaakt met pogingen om dit gedrag systematisch te verklaren. De reden was een eenvoudige: de gegoede burgerij, lange tijd onbedreigd maar nu geconfronteerd met het wassende tij van volksinvloed en revolutie, begon zich ernstig ongerust te maken. Men had steeds in de veronderstelling geleefd dat mensen door redelijkheid en eigenbelang worden gedreven, maar de wijze waarop de nieuwe massademocratie zich ontwikkelde, liet een heel ander beeld zien.

In dat klimaat van politieke turbulentie ontstond de nieuwe wetenschap van de massapsychologie, die vooral in Frankrijk en Italië opgang maakte. Gustave le Bon publiceerde zijn baanbrekende en weergaloos succesvolle Psychologie des foules, de Italiaan Sighele beschreef `de menigte als misdadigster’ — titel van de vertaling van zijn bekendste boek — en de historicus Hippolyte Taine typeerde straatrevoluties als uitbarstingen van primitieve volkswoede. Niemand minder dan Sigmund Freud trok de lijn door met zijn stelling dat het gewone volk (das gemeine Pöbel) zich niet laat leiden door verstandelijke overwegingen maar door irrationele motieven, hooguit voor de buitenwereld ‘gerationaliseerd’.

Het is gemakkelijk in te zien dat deze ideeën het conservatisme in de kaart speelden. Wat viel er te verwachten van de parlementaire democratie als de grote massa politiek incompetent moest heten en zelfs de volksvertegenwoordiging, zoals le Bon uiteenzette, te lijden had van een neiging tot intellectuele versimpeling van de problematiek en de oren liet hangen naar het machtswoord van enkele leiders?

Niet toevallig kwam in deze zelfde periode de tegenhanger van de massapsychologie tot bloei, te weten de leer van de politieke elite. Als de volksmassa inferieur is en niet in staat tot weloverwogen handelen, dan zal de macht in ieder politiek systeem, ook al heet het democratisch, toevallen aan een beperkte klasse van leiders: de elite.

Er waren nu nog maar twee stappen te zetten: als de macht van elites onvermijdelijk is, dan is ze ook gerechtvaardigd. Verder: als een kleine groep de heerschappij kan uitoefenen, dan kan dat ook een sterke man wiens wil de enig geldende wet is. Tussen de wereldoorlogen werden deze gedachten alom in praktijk gebracht. Mussolini in Italië, Hitler in Duitsland, Stalin in de Sovjet-Unie: het waren slechts de meest sprekende voorbeelden van een nieuw type van politieke orde, gekenmerkt door een intensieve wisselwerking tussen de charismatische leider en de massa van de bevolking die in hem gelooft.

De uitwassen zijn vaak belachelijk en beschamend, maar als zodanig is persoonsverheerlijking algemeen en onuitroeibaar

Wat heeft deze historische excursie te maken met de Spice Girls en Tony Blair? Op het eerste oog heel weinig. Door de ervaringen in het interbellum hebben we onze les geleerd. We zijn duchtig geschrokken van de barre ellende die rechts-en links-extreme dictaturen hebben teweeggebracht. We zweren momenteel bij democratie en verwerpen elke neiging tot elitaire heerschappij. We vertrouwen bijgevolg vast op de politieke competentie van iedere burger en we verafschuwen elk systeem dat de gewone man en vrouw niet volledig serieus neemt.

Anders gezegd: we zijn teruggekeerd naar de liberale democratie van de negentiende eeuw, gebouwd op het geloof; het zelfstandige oordeelsvermogen en de daaruit voortvloeiende beslissingsbevoegdheid van ieder individu. Elite en massa, staat en natie, mythe en geloof – het klinkt allemaal even belegen, om niet te zeggen verdacht.

De consequentie is dat we in de ons omringende werkelijkheid voortdurend op raadsels stuiten. We hebben eenvoudig geen intellectueel instrumentarium bij de hand om te kunnen verklaren wat er bij de dood van Lady Di is gebeurd of wat er in het Britse kiezersvolk is gevaren toen het in ruil voor wat uitgekookte retoriek bereid was Tony Blair als de nationale verlosser te aanvaarden.

Pas wie de oude massapsychologen nog eens naleest, krijgt inzicht in de werking van onze applausmachines die nog steeds politieke partijen heten. Hij verbaast zich niet langer over de 93 procent van Blair en Lafontaine; haalde Hitler in 1936 niet 98 procent van de stemmen? En wie wil begrijpen hoe het mogelijk is dat iemand met een verleden als Winnie Mandela door velen op handen wordt gedragen, zou zich moeten verdiepen in de zo lang gehandhaafde glorieuze reputatie van vadertje Stalin: als een volk maar lang genoeg is vertrapt, zal het hardnekkig in valse profeten gaan geloven.

De uitwassen zijn vaak belachelijk en beschamend, maar als zodanig is persoonsverheerlijking algemeen en onuitroeibaar. Oeroude instituties als de koningshuizen en de wereldgodsdiensten leren ons dat moraal, solidariteit en loyaliteit om personificatie vragen. Mensen leven zelden voor abstracties, en ervoor sterven is nog zeldzamer. Ze zijn geboren volgelingen en ze worden dan ook met succes opgeroepen het voorbeeldige leven na te leven van Christus, Mohammed of Boeddha, zich de leer van Marx eigen te maken, of van Montessori of van Montignac.

Nergens is die persoonsgerichtheid zo consequent doorgevoerd als om de katholieke kerk, met haar heiligenverering, met heiligenlevens als stichtelijke lectuur en naar heiligen vernoemde kloosterorden als evenzovele religieuze tehuizen.

Zo’n universum van personificaties kan niet wegvallen zonder dat zich een krachtige compenserende werking ontwikkelt. De maagd Maria is vervangen door Madonna en het vertrek van de Turkse familie Gümüs krijgt bijbelse dimensies. De sprookjes van gisteren zijn de soaps van vandaag, met de televisie als kingmaker.