Spring naar de content
bron: gerry hurkmans

‘We hebben nooit met modder gegooid’

Wordt het ooit nog wat met de Nederlandse speelfilm, of blijft het behelpen? Aan tafel met Willeke van Ammelrooy, Renée Soutendijk en Monique van de Ven, ooit nationale sterren voor wie het publiek graag kwam opdraven, nu ook actief aan gene zijde van de camera. ‘Weet je wat het is? Wij zijn gewoon veel te aardig.’ 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ricci Scheldwacht

Monique van de Ven: “Ik weet nog dat ik Willeke zag in Mira, daar was ik helemaal wild van. Dat was het mooiste wat ik ooit had gezien.” 

Willeke van Ammelrooy: “Dat had ik toen ik Esther Williams zag zwemmen. Dat was mijn droom.” 

Monique: “Film kwam niet eens in mij op. Ik wilde graag toneel doen. Film, dat was onbereikbaar.” 

Renée Soutendijk: “Ik heb Mira ook gezien, als kindje. Vond ik prachtig. Ik had wel dromen over film, maar heel stilletjes. Niemand mocht dat weten.” 

Willeke: “Als je zei: ik wil filmster worden, werd je toch voor gek verklaard als je klein was?” 

Monique: “Heb jij dat nooit gezegd dan?” 

Willeke: “Nee, maar ik heb het wel gedacht.” 

Renée: “Vlak na Turks Fruit, toen ik met school een toneelvoorstelling bezocht in Den Haag, zag ik Monique in het echt. Ze zat op de eerste rij en ik was helemaal gefascineerd door haar, en door dat kale hoofd. Ik keek niet eens meer naar de voorstelling, alleen nog maar naar haar. Toen Monique en ik samen in Een maand later gingen spelen, vond ik dat best eng. We kenden elkaar wel, maar we hadden nog nooit met elkaar gewerkt. En de media wilden ons in een soort concurrentiepositie drukken. Daardoor werd er een soort angst vooraf gecreëerd: wie gaat ten onder en wie overleeft?”

Monique: “Op een gegeven moment voel je je wel degelijk even bedreigd. Maar naarmate je ouder wordt, merk je dat je helemaal niet meer voor dezelfde rollen in aanmerking komt. En dat je helemaal niet elkaars concurrent bent. Dat zijn wij ook niet, daarvoor zijn we te verschillend.” 

Willeke: “Het heeft ook met leeftijd te maken. Nu zorgt ons leeftijdsverschil ervoor dat we geen concurrenten meer zijn. Maar straks zijn we drie oude vrouwen en dan vallen we weer in dezelfde categorie.” 

Monique: “Ik kan natuurlijk wel zeggen dat ik Antonia had willen spelen, maar dat is onzin. Dat was absoluut een rol voor Willeke. En Renée heeft rollen gespeeld waarvan ik dacht: nou, dat was een lekkere. Maar als ik ze terugzie, denk ik: dat had ik nooit kunnen doen.” 

Willeke: “Al denk ik wel dat het uiteindelijk onze eigen verdienste is geweest dat we nooit in een heftige strijd verwikkeld zijn geraakt.”

Monique: “We hebben ons altijd heel beschaafd jegens elkaar opgesteld.” 

Willeke: “De pers had er wel een handje van om ons tegen elkaar uit te spelen. Ooit zaten we met z’n drieën op een trap en dat vond iedereen maar raar. We willen ook al eeuwen samen iets doen, maar er is niemand die erin trapt. Ja, Matthijs (Van Heijningen — red.) wil dolgraag, maar dan moet je hem wel een kant-en-klaar script geven.” 

Renée: “Een voorwaarde voor mij is wel dat het dan iets heel bijzonders moet zijn.”

Monique: “En niet als die vrouwen van Heyboer, hoor.”

Willeke: “Nee, dat was maar een idee.” 

Monique: “Zo’n film als The First Wives Club. Lijkt me top. Gewoon over vrouwen van nu, van onze leeftijd en verder geen gezeur.”

Renée: “Het publiek van nu moet het natuurlijk ook leuk vinden en niet denken: daar heb je die drie van toen weer.”

Een noodkreet was het, de roep die afgelopen zomer klonk op de Dag van de Nederlandse speelfilm om de malaise in de vaderlandse filmindustrie te doorbreken. Na een opleving in de jaren zeventig, toen actrices nog nationale sekssymbolen waren voor wie het publiek maar al te graag kwam opdraven, daalde het bezoekersaantal weer drastisch naar het oude peil, zodat Turks Fruit 25 jaar na dato nog steeds de best bezochte Nederlandse speelfilm aller tijden is. De Nederlandse speelfilm is in gevaar, was de conclusie afgelopen zomer. En dat het menens was bleek wel uit het feit dat iedereen aanwezig was om de uitgenodigde politici duidelijk te maken dat het zo echt niet langer kon. 

Vijf maanden later zijn Willy Geertje van Ammelrooy (53), Monica Maria Theresia van de Ven (45) en Renette Pauline Soutendijk (40) bijeen in het Amsterdamse Amstel Hotel om de zaken nog eens goed op een rijtje te zetten. Alledrie zijn ze inmiddels ook achter de camera actief (Van Ammelrooy en Van de Ven als regisseur Soutendijk als mede-eigenaresse van het filmproductiebedrijf Hungry Eye). 

Willeke: “Vroeger waren het allemaal kleine eilandjes, allemaal kleine Hollywooodjes.” 

Monique: “Willeke zat bij de Pim-en-Wim-groep (De la Parra en Verstappen -red.) en ik bij de Rob Houwer-groep.” 

Willeke: “En zo werden wij ook verdeeld. Het was altijd een van ons tweeën. We mochten zelfs niet samen op de foto.” 

Monique: “O nee?”

Willeke: “Nee, dat mocht niet van Rob.” 

Monique: “Ik kan me daar wel iets bij voorstellen.” 

Willeke: “Het was een raar wereldje, hoor. Rob Houwer zal het me niet in dank afnemen, maar toen – ik heb het dus over tóen – zei hij echt tegen mij dat hij wilde dat elke Nederlandse film die vlak voor de zijne uitkwam, zou floppen. Er heerste een behoorlijk jaloerse mentaliteit.” 

Monique: “Ja, het was wel echt tegen elkaar en niet met elkaar, maar dat is gelukkig aan het veranderen. Het is wel zo aardig als je in zo’n klein land gezamenlijk de projecten maakt en niet continu elkaar vliegen afvangt. Toch is het ook een kwestie van golfbewegingen. Als je oude Skoops doorleest, kom je altijd die geluiden over een malaise tegen. 

Als je wat ouder wordt en langer in het vak zit, heb je er geen zin meer in om naast de telefoon te zitten wachten op die rol. Er zijn nog een heleboel andere dingen in het leven

Willeke van Ammelrooij

“En voor een groot deel ligt de schuld natuurlijk bij de producenten zelf. Die hebben de situatie te lang op z’n beloop gelaten. De filmwereld is altijd een zeer autonome, eigenwijze club geweest. Producenten stonden aanvankelijk ook helemaal niet te springen om subsidieregelingen, dat betekende alleen maar bemoeienis vanuit Den Haag. Ze kónden zo’n houding ook aannemen, omdat de meeste filmmakers jong en veerkrachtig waren. Maar als je vijftig bent, heb je die veerkracht niet meer. Dan denk je: één keer in de zes jaar een film maken, waar moet ik dan van leven? Als je 25 bent, maak je je daar niet druk om. Die houding begint zich nu te wreken. Ik zie een heleboel mensen uit die begintijd afknappen.” 

Renée: “Veel regisseurs, acteurs en crewleden die nog wel de goede tijd hebben meegemaakt, hebben de flexibiliteit ook niet meer om terug te gaan, in betaling, in werkomstandigheden, terwijl dat nu wel wordt verwacht. Vaak is dat nog de enige mogelijkheid om een project van de grond te krijgen.” 

Monique: “Ik merk soms dat mensen denken: waarom moeten die actrices nou weer zo nodig iets anders? Dat moet, ja. Waarom mag een journalist wel een boek maken?” 

Renée: “Al kan het verwarrend zijn op twee niveaus bezig te zijn. Laatst speelde ik in Het jaar van de opvolging en die was ook door ons geproduceerd. Dus bij alles wat op de set productioneel misging, voelde ik me verantwoordelijk. Vroeger had ik dat nooit, dan was ik alleen maar met de rest aan het meeschelden op de productie.” 

Monique: “Volgens mij zijn het allemaal organische ontwikkelingen in het leven van een acteur. Produceren, regisseren.”

Willeke: “Maar Renée zegt toch altijd dat ze niet wil regisseren.” 

Renée: “Nee, dat wil ik ook niet. Volgens mij is de regisseur de eenzaamste mens op de hele set.” 

Willeke: “O, dat heb ik nooit zo ervaren.” 

Monique: “Op het paranoïde af, vaak. Ik vond het ook verschrikkelijk de eerste keren. Altijd bang dat iedereen het over mij had, als ik na de rushes weer alleen in mijn autootje naar huis reed. Ik heb nooit begrepen waarom regisseurs zo paranoïde deden, tot ik het zelf ging doen. Regisseurs zijn altijd bang dat je stiekem over ze praat.” 

Renée: “Ik heb laatst op het Binger Instituut (in Amsterdam — red.) meegedaan aan een project waarin regisseurs leren omgaan met acteurs. Dat was geweldig. Ik heb nooit begrepen waarom op de Filmacademie zo weinig met de toneelscholen wordt samengewerkt. Terwijl het zo belangrijk is dat een regisseur kan overbrengen wat hij wil en tegelijkertijd kan luisteren naar wat zijn acteurs aandragen.” 

Willeke: “Er komen wel regisseurs van de Filmacademie af, maar ze hebben geen flauw idee hoe ze met acteurs moeten werken.” 

Renée: “Er zijn er een paar in Nederland die wel snappen wat acteren inhoudt. Het is een feest om met ze te werken.” 

Willeke: “Fransje Weisz bijvoorbeeld, terwijl het vroeger een verschrikking was om met die man te werken. Hij wist er echt helemaal niets van.” 

Monique: “Verras me.”

Willeke: “Maar door een relatie met een actrice is hij zich gaan verdiepen in wat acteren betekent. En nu behoort hij tot de top.” 

Monique: “Ik vind dat je als regisseur altijd voor je acteurs moet opkomen.” 

Willeke: “Dat doe je vanzelf.” 

Ik kan dat niet, hoor. Continu in conflict zijn met de regisseur en voor ieder shot een gevecht moeten leveren. Doodvermoeiend

Renée Soutendijk

Monique: “Dat doen wij vanzelf. Hoe vaak kwam je niet een regisseur tegen die niet bij machte was — of gewoon niet besefte dat het belangrijk is — om een positieve situatie te scheppen waarin een acteur zich zeker kan voelen. Ik ben met één vingerknip onzeker te krijgen.” 

Willeke: “In wezen alle acteurs toch?”

Monique: “Als de eerste take niet lekker gaat, kan ik behoorlijk in paniek raken. Daardoor kan een hele film worden beïnvloed. Ik zeg ook altijd tegen de acteurs dat het hartstikke goed is wat ze doen, en van daaruit probeer ik verder werken. 

“Orlow (Seunke — red.) gaat me dit niet in dank afnemen, maar als ik hem op de televisie hoor zeggen: ‘Acteurs? Ach, die moeten gewoon goed voorbereid op de set komen en hun ding doen, dan komt het allemaal wel in orde’, dan heeft hij het niet begrepen. Zo werkt het gewoon niet. Veel regisseurs hebben geen idee hoe moeilijk het is ‘s ochtends vroeg met je hele ziel en zaligheid je hele hebben en houwen bloot te leggen.” 

Renée: “Op die cursus hoorde ik veel regisseurs klagen dat de producent ze nooit de tijd en het geld geeft om te repeteren, maar dat mag nooit een belemmering zijn. Ik weet zeker dat acteurs die hun vak serieus nemen weken van tevoren willen repeteren. Desnoods voor niets.” 

Willeke: “Toen ik begon, deden we dat nooit, repeteren. Never. Per dag moest je jezelf maar voorbereiden en de rest deed je gewoon op de set.” 

Willeke: “Vroeger interesseerde het filmmakers veel minder of er wel mensen kwamen kijken. Dat was niet het belangrijkste.” 

Renée: “De eigenzinnigheid van de productie ging boven het commerciële succes. Ik weet nog dat ik met Paul (Verhoeven — red.) Spetters maakte. Die kreeg zo’n gigantische hoos van haatreacties, omdat het was opgezet als een soort formule voor de jeugd. Dat was absoluut not done. Niet bij het Fonds, en al helemaal niet bij de critici.” 

Monique: “Ik vraag me trouwens af of iemand die 250 films per jaar ziet en dat al twintig, dertig, veertig jaar lang doet wel een goed oordeel kan geven.” 

Willeke: “Ben ik helemaal met je eens.”

Monique: “Ze zijn veel te close met elkaar.” 

Renée: “Het filmwereldje is te klein om nog objectief te kunnen blijven” 

Monique: “Ze moeten met de vut! Ze moeten met de vut!” 

Renée: “Nee, ze moeten net als ambassadeurs voor een paar jaar worden aangesteld en daarna afgevoerd.” 

Willeke: “En vergeet niet: een Nederlandse film moet meteen in de eerste week scoren, wil hij de volgende week nog halen. Als je wordt weggeschreven vlieg je er meteen uit. Blijft een film langer in roulatie en zijn de kritieken vergeten, dan komt het publiek wel weer. Alleen, die tijd krijgt een Nederlandse film doorgaans niet. Ik weet dat Forrest Gump het in de eerste vier weken helemaal niet zo goed heeft gedaan. Dat werd toen opgevangen door de grote filmmaatschappijen, die betalen gewoon voor een lege zaal. En dan zien de mensen in de krant dat zo’n film al vier weken draait en denken ze: goh, dan ga ik maar eens kijken. 

“Wij hebben ook geen budget om reclame te maken. Er is er maar één die onbeperkt reclame kan maken en dat is Van den Ende. Maar ik krijg te horen dat als ik in Koffietijd zit, ik niet bij de 5 Uur Show mag komen.” 

Monique: “Nou nou, Wil…” 

Willeke: “Ik bepleit alleen maar dat er meer reclame gemaakt moet worden voor de Nederlandse film.” 

Renée: All Stars is een voorbeeld waarbij het wel goed is gegaan. Die begon heel slecht, maar door de mond-tot-mond-reclame en dat liedje van Antonie Kamerling hebben ze ‘m langer in de bioscoop kunnen houden.” 

Wat vinden ze trouwens van de perikelen rond de Nederlandse Oscar-inzending dit jaar, waarbij All Stars uiteindelijk moest wijken voor Karakter

Willeke: “Ik denk dat Karakter meer kans maakt. Oscarnominaties voor buitenlandse producties betreffen altijd de meer gematigde films.” 

Monique: “En Turks Fruit dan?” 

Willeke:Turks Fruit? Had die een Oscar?” 

Monique: “Nee, maar wel een nominatie.” 

Willeke: “Ik weet haast zeker dat Antonia nooit een Oscar had gewonnen als de lesbische verhaallijn niet drastisch was ingekort.”

Monique: “Ik weet het niet, Wil. Als ik zo’n Aanslag zie (Oscarwinnaar in 1987 —red.) snap ik wel wat je bedoelt. Die gaat over de Tweede Wereldoorlog, en je kunt je indenken dat zo’n Academy daarop stemt uit een soort politiek-correct schuldgevoel. 

“En wat All Stars en Karakter betreft, ik vind het terecht dat Karakter gaat. Al dat gezeur dat Laurens (Geels, producent van Karakter — red.) de schoonvader is van Rolf (Koot, producent van All Stars —red.) en druk op hem zou hebben uitgeoefend. Rolf heeft terecht gezegd: ik heb niet genoeg budget om die film in Amerika te begeleiden.” 

Renée: “En Disney staat achter Karakter, die heeft een veel langere adem om dat onder de aandacht van de Academy te brengen.” 

Renée: “Na twintig jaar acteren wilde ik wel eens in een eerder stadium betrokken zijn bij een film. Zelf iets initiëren, waardoor je niet naar een ander hoeft te wijzen als iets niet lukt. En ik vind het heel leuk werk, maar ik moet toegeven dat het me niet de bevrediging geeft van het spelen van een mooie rol.” 

Monique: “Ik krijg steeds meer behoefte aan een vaste baan van negen tot vijf.” 

Willeke: “Als je wat ouder wordt en langer in het vak zit, heb je er helemaal geen zin meer in om naast de telefoon te zitten wachten op die rol.” 

Monique: “Dat doe ik sowieso niet meer.” 

Willeke: “Nee, dat doen we alledrie allang niet meer. In het begin deed je alles vol vuur, nu weet je dat er nog een heleboel andere dingen zijn in het leven.” 

Monique: “Ja, maar wat Renée zegt is waar: uiteindelijk geeft het spelen van die rol toch de grootste voldoening.”

Willeke: “Ik heb nu voor het eerst in mijn leven wat jullie allebei al veel langer hebben, een agente in Amerika, maar ik heb geen zin om weer opnieuw te moeten beginnen zoals dertig jaar geleden.” 

Monique: “Ik wil niet naar het buitenland. Ik wil lekker hier blijven.” 

Willeke: “Maar dat hebben jullie toch ook meegemaakt, zo’n ontzettend eenzame periode, ver weg van je familie, waarin je eigenlijk niet meer bent dan een gebruiksvoorwerp, hoe goed je je werk ook doet. Dat je je afvraagt: waar doe ik het allemaal voor?” 

Monique: “En afhankelijk te zijn van een regisseur en weer iets met hem krijgen of met je tegenspeler, want daar moet je weer mee…” 

Willeke: “Leuk babbelen ja, en dat is ook al zo vermoeiend.” 

Monique: “Nee, ik bedoel niet eens een verhouding, maar het vergt toch weer een investering om überhaupt met elkaar te spelen. Dat kost ontzettend veel tijd en energie en dat leidt weer tot allerlei vervelende en jaloerse toestanden. Daar heb ik helemaal geen zin meer in.” 

Renée: “Maar als het een heel mooie rol is die ik altijd al had willen doen, dan ben ik nog steeds bereid om zeer ver te gaan.” 

Willeke: “Dan heb je het toch wel over een hoofdrol, hè Renée? Het maakt toch veel uit of je een hoofdrol speelt of, waar dan ook in de wereld, zo’n bijdingetje doet.” 

Monique: “Duitse spionne.” 

Willeke: “Zo’n tweedeplansdingetje, dat hoef ik dus niet meer.” 

Monique: “Nee, maar voor hoofdrollen kunt u zich nog steeds melden, hoor.”

Willeke: “Uiteindelijk zijn we alledrie actrices die een hele film kunnen dragen. En dat kan niet iedereen. Dat is het toppunt van je kunnen en het is wel eens jammer dat het niet nog eens voorkomt. Die rol in Antonia was een cadeautje. Maar ik verwacht niet dat er nog veel cadeautjes zullen komen.” 

Die actrices in Amerika, jongen, zo’n Sean Young, ellebogen van hier tot de overkant. Echt heel, heel, heel vreselijk

Monique van de Ven

Monique: “Weetje wat het is? Wij zijn gewoon veel te aardig. Maar daar hebben we ook heel veel voor teruggekregen.” 

Renée: “Wat, door aardig te zijn?” 

Willeke: “Dat heeft toch niets met aardigheid te maken.” 

Monique: “Jawel. Wij zijn sociale, welopgevoede, aimabele vrouwen, anders zaten we niet met z’n drieën hier aan tafel. We hebben nooit met modder gegooid. Daardoor hebben we altijd een neutrale positie behouden, waardoor we voor een hele hoop verschillende regisseurs inzetbaar zijn.” 

Willeke: “Paul Verhoeven zei ooit vol afschuw: jij wilt altijd dat het gezellig is op de set.” 

Monique: “O, ik ben ook heel erg van de goede sfeer.” 

Renée: “Ik kan absoluut niet functioneren bij conflictsituaties, of regisseurs die altijd maar daarvanuit willen werken. Ik heb met Paul nooit, misschien één keer, een probleem gehad over hoe iets gespeeld moest worden.” 

Monique: “Bij Paul heb je natuurlijk te maken met een zeer talentvol iemand, op het geniale af. Hij kan hard zijn, maar je weet tenminste heel goed wat hij wil. Daar heb je dan respect voor. Dat is iets anders dan conflicten die uit onzekerheid ontstaan.” 

Renée: “Ik kan dat niet, hoor. Continu in conflict zijn met de regisseur en voor ieder shot een gevecht moeten leveren. Doodvermoeiend. Ik vraag me af of je dat niet in het resultaat ziet.” 

Willeke: “Nou, dat is niet altijd waar. Ik had dat in De Lift met Dick Maas, hoewel ik naast het werk uitstekend met hem kan opschieten. Maar toen dacht ik echt: wat we nu hebben slaat nergens op. Maar dan zie je hoe hij heeft gesneden — pompompom — en dan valt het allemaal best mee.” 

Monique: “Dat hoor je ook in Amerika. Dan zijn er de grootste conflictsituaties op de set en in de film zie je er niets van terug. Dat lijkt me überhaupt vreselijk, die gevechten tussen acteurs over elkaars aantal shots en close-ups.” 

Renée: “Ik kon me er niets bij voorstellen, tot ik het daar zelf meemaakte. Ik weet niet beter dan dat je alles doet om je tegenspeler te helpen. Maar daar lijkt het soms of ze alleen maar hun best doen om de ander zoveel mogelijk te benadelen.” 

Monique: “O, schei uit. Een reden waarom ik het in het buitenland nooit zal redden, is dat ik met kopjes koffie loop te slepen voor Sean Young of Daryl Hannah en me dan opeens bedenk dat ik ook nog een scène moet spelen. Terwijl zij enorm de actrice zitten uit te hangen. Nou ja, het zit blijkbaar niet in mijn karakter. En dat vind ik ook niet erg. Maar die vrouwen, jongen, zo’n Sean Young, ellebogen van hier tot de overkant.” 

Willeke: “O, wat erg.” 

Monique: “Echt heel, heel, heel vreselijk.” 

Renée: “Jarenlang kun je het veelbelovende talent zijn en dan is er opeens een keerpunt. Dan kan de publieke opinie zich opeens keren en daar kun je helemaal niets aan doen, al speel je nog zo mooi. Mensen moeten het je ook gunnen.” 

Monique: “Al denk ik dat ze terecht heel lang hebben gewacht om ons als serieuze actrices te erkennen, maar die erkenning is er wel gekomen. Er zijn momenten geweest dat ik dacht: ik ben toch goed bezig, wat zeuren jullie nou. Maar uiteindelijk is het tij toch gekeerd. Als je jezelf serieus neemt, doen anderen dat ook. Ik denk nu pas voor het eerst: goh, het is toch wel heel leuk om zo’n oeuvre te hebben. En het is toch enig dat mensen die 25 jaar geleden naar jouw films keken, je nu komen vertellen dat ze toen verliefd op je waren.” 

Willeke: “Het leek ook ineens of de mensen het leuker vonden naar een Nederlandse film te gaan. Het zat iedere avond helemaal vol. Weet je wat ik trouwens wel leuk vond op die Dag van de Nederlandse speelfilm? Dat Wijers zei: ‘Wij wisten helemaal niet dat het zo erg was, want wij hebben er nooit zo serieus naar gekeken’.”

Monique: “Dat is absoluut waar. Je ziet hem nu ook vaak op premières.” 

Willeke: “Je krijgt warempel echt het idee dat de politiek de film belangrijker is gaan vinden.” 

Monique: “Omdat die filmwereld zich eindelijk roert. Want zo is het natuurlijk wel: in de politiek draait het toch om de krantenkoppen.” 

Renée: “Maar het blijft vechten en veel van jezelf investeren. Ook in die nieuw verworven posities. Met Hungry Eye hebben we het afgelopen jaar vijf Europese co-producties gedaan, maar of het wat opbrengt is nog maar de vraag. Ik ben dit gaan doe om minder te hoeven varen op de goede smaak van anderen, maar uiteindelijk blijf je net zo afhankelijk. Niet zozeer van een regisseur, maar wel van mensen bij de omroep, van dramaturgen. Het is dat mijn liefde voor de film zo groot is.” 

Monique: “Totdat je opeens wel succes hebt, joh. Rob had een heleboel giga-flops gemaakt voordat hij met Wat zien ik? scoorde. Je moet niet opgeven, hoor.” 

Willeke: “Als je continuïteit wilt, moet je die eerst creëren.” 

Monique: “Al gaat dat natuurlijk niet zo gemakkelijk met alleen die tien miljoen van het Filmfonds. Er moet gewoon meer subsidie komen, dat is het hele verhaal.” 

Willeke: “Daarom staan we ook op de bres voor twintig miljoen.” 

Monique: “Minstens.”

Willeke: “Dat hebben we wel verdiend. Toch?”