Spring naar de content

Sint Bob

Time out of Mind, Bob Dylans eerste originele werk in zeven jaar, maakt een einde aan de melige pogingen om hem te ontmaskeren als een aftands relikwie. Een gelouterde liefhebber over leven met Zijne Bobheid, bijna dood. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Gijs Schreuders

Een griepige herfst, een zwartgallige bui. Waar gaat het eigenlijk nog over vandaag de dag? Het zal de leeftijd wel zijn, vijftig. Het begint eindelijk echt tot je door te dringen. Alles is tijdelijk, alles is vergeefs en iedereen sterfelijk. Ook Bob Dylan (56), die me al 35 jaar het gevoel geeft dat hij de essentie van zijn — en mijn — tijd bij de lurven kan grijpen. 

Dylan, mijn tijdgenoot, is sterfelijk. Hij is bovendien moedeloos en verbitterd. Is het echt zo erg allemaal, Bob? Nou reken maar. Op zijn nieuwe CD Time out of Mind (Sinds onheuglijke tijden) deelt hij al in de eerste strofe van de eerste song mee dat hij doodmoe door dode straten loopt. 

My feet are so tired 

My brain is so wired 

And the clouds are weeping 

Het grote aftellen is begonnen voor de generatie van de jaren zestig, zoveel mag duidelijk zijn. De wereld biedt een lege aanblik en het wordt koud buiten. Hier helpt geen ‘kop op, Bob!’, dat snap je zo. Iedereen vertelt maar dat het allemaal wel in orde zal komen, sneert hij, maar niemand weet wat ‘in orde’ is. Chagrijn heeft hij en spijt van alles. 

Toch torent boven alle narigheid het artistieke genie uit dat onverdroten doorgaat. Dylan’s 41ste album is, wat het merendeel van de songs betreft, bloedstollend prachtig en dus zinvol, hoe zinloos het voorbijgaan van de tijd ook blijkt te zijn. Maar opbeurend, nee: 

When you think that you’ve lost everything,

You find out you can always lose a little more

Afgelopen zomer was Bob Dylan bijna dood. De nummers op Time out of Mind zijn geschreven vlak vóór hij met een levensbedreigende hartinfectie in het ziekenhuis werd opgenomen, waar hij verging van de pijn en al dacht Elvis te zullen ontmoeten. Hij voelde het onheil naderen. 

It’s not dark yet, but it’s getting there 

Sinds onheuglijke tijden — maar ik kan preciezer zijn: sinds 1962 — beschouw ik Bob Dylan als een metgezel. Iedereen die het werk van Dylan kent, heeft daar een eigen verhaal bij. Het mijne is vanzelfsprekend niet meer of minder relevant dan dat van elke andere liefhebber. Ik ben niet eens een echte Bobcat. Een Bobcat schuimt de honderden Bobsites op Internet af Een Bobcat kent Dylans agenda van dag tot dag. Die weet wanneer hij waar welke versies van welke songs met welke begeleiding in welke volgorde ten gehore bracht. Die kent de honderden boeken over Dylan en alle bootlegs van zeventien minuten hier, vier minuten daar. Dat is aan mij allemaal niet besteed en ik heb ook wel eens afgehaakt.

De nummers op Time out of Mind zijn geschreven vlak vóór hij met een levensbedreigende hartinfectie in het ziekenhuis werd opgenomen

Wel ken ik mijn Dylan zoals sommigen hun Shakespeare of hun Goethe kennen. Als buiten het politiebureau in de Amsterdamse Warmoesstraat een zwerver op de stoep doodgaat, dan schiet me niet alleen vanzelf de tekst te binnen van Only a Hobo (And one more is gone). Dan hoor ik de song in mijn hoofd, de raspende muziek, de slepende stem, de oud-testamentische dictie. 

Nu raken me andere dingen dan dertig jaar geleden. Dylan is steeds veranderd en wie niet? Hij is in zijn werk steeds persoonlijker geworden. De buitenwereld speelt in zijn nieuwere werk vrijwel geen rol meer. 

God I’m waist deep, waist deep in the mist 

It’s almost like, almost like I don’t exist 

In 1962 bestond de wereld des te meer. Hartje Koude Oorlog was het toen Dylan aan het firmament verscheen en zich mengde in zijn tijd. De atoomdreiging hing als een permanente benauwenis over alle mensen. Elk moment kon een lichtflits het Armageddon inleiden en zouden aan de horizon de de paddestoelvormige wolken vol kankerbrengende fall-out kunnen verschijnen. Deze alles verlammende angst evoceerde Dylan als eerste van zijn generatie (A Hard Rain’s Gonna Fall), maar tegelijk het van urgentie doordrongen protest ertegen (I Shall Not Go down under the Ground) en de haat Jegens de aanstichters ervan (Masters of War). 

In mijn perceptie — die van een puber uit een aartscommunistische familie — beëindigde Bob Dylan indertijd als het ware de Koude Oorlog, goochelend met woorden, klanken, beelden en clichés. Gezagsdragers, rassenhaters en oorlogsstokers raakten bedolven onder hoon en spot.

Op school in Utrecht had ik het effect al ondervonden. In de laagste klassen was ik nog vijandig aangekeken als het communistische jongetje uit een arme buurt, maar ineens was anti-communisme iets voor regenten en oude zakken. Er viel geen kille pegelregen meer. In de espresso-bars waar je met je eerste LP van Dylan binnenstapte was iedereen ineens rood of tenminste uiterst radicaal geworden. 

Op Time out of Mind blijft dit verleden van belang. Klokken tikken, pendules slaan, het einde nadert, het heden is leeg en treurig, er zit weinig anders op dan de dromen van ooit te herbeleven. 

Gotta sleep down in the parlor, and relive my dreams

I close my eyes and I wonder, if everything is as hollow as it seems 

In Dylans dromen van de jaren zestig die ik heb meegedroomd kwam de leegte niet voor. Er waren nieuwe tijden in aantocht. Het schip van de vrijheid doorkliefde het water. Niemand stond alleen. De kou trok op. “You red-baiters and race-haters ain’t gonna rule my world,” zong Dylan. 

Het vrolijke, optimistische idee van gelijktijdigheid en gelijkgezindheid in een wereldwijde rebellie tegen de gevestigde orde is nog maar moeilijk te achterhalen. Het heeft echt bestaan, zij het niet in de ogen van Bob Dylan. Zijn vroege werk was weliswaar geladen met politieke betekenis, maar evenals alle grote kunstenaars heeft hij nooit anders dan namens zichzelf gesproken en niets geschreven dat niet is gefundeerd in persoonlijke ervaring. 

Het mooie was nou juist dat die persoonlijke ervaring op dat moment een universele gelding leek te hebben. Ook al gruwde Dylan van het etiket ‘woordvoerder van een generatie’ (It Ain’t Me Babe), hij sprak in de jaren zestig wel degelijk namens talloos veel miljoenen. 

Aan een jonge filosoof uit een latere tijd vroeg ik eens hoe het mogelijk is dat een popmuzikant een dergelijke verstrekkende en diepgaande invloed uitoefent. De geleerde antwoordde dat Dylan als eerste de groepsgebonden volksmuziek had verbonden met de universele pretenties van de rock ‘n’ roll en met de globale amusementscultuur van de jeugd. En met de poëzie van Rimbaud, Brecht en Allen Ginsberg, de rock van Elvis en Little Richard, de folk van Woody Guthrie, de country van Jimmy Rogers, de blues van John Lee Hooker, de sick humor van Lenny Bruce en nog zo het een en ander. 

There’s too many people, too many to recall 

thougt some of ’em were friends of mine 

I was wrong about ’em all 

Dat zingt de Dylan van 1997 en daar kan ik het mee doen, net als iedereen die hem als een profeet meende te kunnen beschouwen. Toch hou ik staande dat zijn betekenis er mede in ligt dat hij van meet af aan een profeet van de vijand is geweest. Ongrijpbaar voor dogma’s, grillig, wars van alles, was hij juist daarom al snel rijp om als verrader te worden gestenigd door wie in hem een medestrijder hadden gezien. 

Zodra Dylan doorhad dat de politieke protestbeweging die hem inlijfde zijn creatieve ontwikkeling dreigde te verstikken, zwoer hij in magistrale taal en muziek alle grote woorden, absolute waarheden en zwart-wit-idealen af waarmee hij eerst een oerknal teweeg had gebracht. 

Ik zwoer vooralsnog niets af, ik schreef de ene filippica na de andere tegen Dylans elektrische gitaar, waar hij verraderlijk zijn akoestische voor had ingeruild; tegen zijn ‘spirituele masochisme’, het individualisme, verzaking van het revolutionaire ideaal. “I fought with my twin, the enemy within,” zong Dylan. Hij was op dat moment mijn ‘enemy within’ geworden die er krachtig op aandrong zelfstandig te denken en niet in de ideologische pas van een politieke partij of welke beweging dan ook te blijven lopen. Hij liet horen hoe je conventies het hoofd kunt bieden, alleen kunt staan, en aan niemand verantwoording hoeft af te leggen dan aan jezelf. De innerlijke tweelingbroer, niet behept met de wereld, maar behept met zichzelf en de liefde, deed tevergeefs zijn best. Later, toen ik na een periode in de Tweede Kamer met de CPN brak, kon ik terugvallen op Dylans hartverscheurende liefdesgeschiedenis Blood on the Tracks. Breuken, daar wist-ie alles van. 

Na ieder Dylan-concert, en ik ben er bij heel wat geweest, kon je lezen: hij is opgebrand, herhaalt zich, kan niet zingen en is nog godsdienstig ook

Toen hij als herboren christen eind jaren zeventig door een groot deel van zijn publiek niet langer relevant werd bevonden, herkende ik iemand die zei het beloofde land gezien te hebben, maar eigenlijk bezig was met een wanhopige zoektocht naar nieuwe waarden en zekerheden. 

Ook in dat opzicht is Bob Dylan de exponent gebleven van een opstandige generatie die steeds weer afscheid moest nemen van moeizaam verworven en hartstochtelijk uitgedragen denkbeelden. Politieke keuzen moesten ongedaan worden gemaakt, zekerheden losgelaten, harten werden gebroken. Dylan’s reli-muziek, in nummers als Solid Rock en You’ve Got to Serve Somebody, ging me door merg en been. De verloren liefdes kleven nu als geronnen bloed aan de geschiedenis. Dylan zingt van spijt: 

The storms are raging on the rolling sea 

and on the highway of regret 

the winds of change are blowing wild and free 

you ain’t seen nothing like me yet 

Time out of Mind maakt een einde aan de melige pogingen om Dylan te ontmaskeren als een aftands relikwie. Hij blijft mijn tijdgenoot, zolang het duurt. Ik snap ook wel dat niemand z’n eigen leven weerspiegeld kan zien in dat van een van de artistieke genieën van deze eeuw, die alleen al om die reden van alle tijden is. Intussen lijkt het erop dat de schok van zijn ziekenhuisopname het gesmaal van de afgelopen jaren op slag heeft doen verstommen en dat men zich plotseling weer Dylan’s betekenis realiseert. 

I’ve been down the bottom of a whirlpool 

of lies

I ain’t looking for nothing in anyone’s eyes 

Na ieder Dylan-concert, en ik ben er bij heel wat geweest, kon je lezen: hij is opgebrand, herhaalt zich, kan niet zingen en is nog godsdienstig ook. Maar het zijn nooit voorgeprogrammeerde shows, het is geen nostalgie, de noodzaak om op te treden en zich te uiten spat ervan af, hoe nurks, in zichzelf gekeerd Dylan bij die gelegenheden soms ook op het podium staat. Het blijft spannend: een legende die geen kopie maakt van zichzelf. 

Het nieuwe album werd vorige week bij de verschijning ervan in de internationale pers begroet als een monumentale prestatie. ‘Het beste dat hij sinds de jaren zeventig maakte’ (The New York Times), `een herontdekking van de Himalaya van de inspiratie’ (Libération). His Bobness lijkt heiliger dan Zijne Heiligheid voor wie hij in Bologna zong. Was dat opportunisme of surrealisme? 

Dylan wil niet dat zijn nieuwe werk — het eerste originele materiaal in zeven jaar — wordt geïnterpreteerd en nagevlooid op aanwijzingen over moedeloosheid en doodsverlangen. Er valt niets te analyseren, zegt hij in USA Today. Maar het gaat wél ergens over: hij is alleen op de wereld en aan het einde van de weg. Nergens kan hij zich meer toe wenden, klaagt hij, er is zelfs niets over om te verbranden, ijswater stroomt door zijn aderen, hij staart in een gat dat niet terugstaart. Het toppunt van moedeloosheid lijkt te zijn bereikt: 

I can’t even remember what it was I came 

here to get away from 

Kennelijk heeft ook de Heer hem geen rust gebracht. Bob Dylan is vastbesloten om te proberen de hemel binnen te glippen ‘before they close the door’ .

Bob Dylan: Time out of Mind. Columbia COL 486936 2 

De citaten van dit album komen uit ongeautoriseerde transcripties. Met dank aan Ed. Korlaar.