Spring naar de content
bron: anp

‘Angst, en de schaamte daarvoor, is mijn motor’

Hij is 33 en heeft al tien boeken op zijn naam, met hoofdpersonen die postmoderne straatrat, hoerenloper, burgerman of gemankeerd schrijver zijn. Maar wat is hij zelf? ‘Ik geef die nerd in mij steeds meer ruimte.’ Honderd vrijpostige vragen aan Joost Zwagerman. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tom Kellerhuis

Hoe bent u het symbool van de grachtengordel geworden? 

“Door Gimmick! Dat boek speelt zich van het begin tot het eind af binnen die gordel en ook nog eens in een milieu van yuppen-schilders. Of ik blij ben met die associatie, is een tweede.” 

Want u werd daardoor met ‘het wilde leven’ vereenzelvigd? 

“Ja, met Gimmick! was ik voor de lezer inderdaad de postmoderne straatrat die bij nacht en ontij in een of andere Amsterdamse goot te vinden is. Vervolgens kwam Vals licht; op grond daarvan werd ik geassocieerd met een fervente hoerenloper. Toen kwam De buitenvrouw; ik werd de burgerman, de provinciaal.” 

Dat wilt u ook allemaal zijn? 

“Ik wil helemaal niks, alleen maar mooie boeken schrijven. Je kunt natuurlijk niet een postmoderne straatrat, burgerman, provinciaal en hoerenloper in één zijn. In mijn boeken ben ik kameleontisch, maar in mijn leven zit toch een redelijke rode draad.” 

U bent dus helemaal niet zo’n wilde? 

“Ik zou best op hoge toon willen beweren dat ik een wilde jongen ben, maar dan zeggen alle echte wilde jongens die ik ken dat Zwagerman weer zit op te scheppen. Als ik mij vergelijk met mijn vrienden valt het allemaal wel mee.” 

Eigenlijk bent u gewoon een doetje? 

“Nou wordt-ie mooi. Er zitten vele zielen in mijn borst, laat ik het zo zeggen.” 

Joost Zwagerman is nog steeds de provinciale nerd die hij ‘deep down’ altijd was? 

“Ja, maar in de stad heb ik me jarenlang vermomd. Ik geef die nerd wel steeds meer ruimte.” 

Het wilde leven is voorbij? 

“Wild leven vind ik in essentie zonde van mijn tijd.” 

U heeft een andere missie? 

“Dat zeg ik, ik wil werken, romans schrijven. Als ik werkelijk geleefd had als Walter Raam uit Gimmick!, dan had ik nooit al die boeken kunnen schrijven. Ik ben nu 33, ik geloof dat er niemand in dit land is die tien boeken heeft geschreven op die leeftijd. Ik raak in een kramp als ik drie dagen niets heb kunnen doen.” 

Verliest u zich desondanks nog wel eens in iets? 

“Had ik maar een grote, van neurose gespeende passie, dan kon ik mijzelf daar tenminste in verliezen. Dat is het manco van de volbloed-neuroticus: hij heeft niet het lef om zich ergens helemaal in te werpen. Ik heb een veel te drukke turbulentie in mijn hoofd om bijvoorbeeld alcoholicus te worden.” 

U heeft niets losbandigs in u? 

“Als ik mij vergelijk met de rest van de mensheid, leid ik een buitengewoon onmatig leven. Iemand die een boek als Gimmick! heeft geschreven, kent natuurlijk wel het klappen van de zweep.” 

Met ‘Gimmick!’ brak u door in de vaderlandse letteren. Waarom schreef u dat boek? 

“Er moest een boek komen waarin de yuppencultuur voor schut werd gezet. Als ik het niet gedaan had, had een ander het natuurlijk veel slechter gedaan. Nadien zijn er veel romans verschenen die ik maar ‘Gimmickjes’ zal noemen.”

Noemt u eens een paar titels? 

“Liever niet.” 

Kent u uw epigonen wel? 

“Sommige wel. Ik heb er niet veel over te zeggen. Laat duizend bloemen bloeien.” 

Zegt u er niets over omdat u anders iets vervelends moet zeggen? 

“Ik heb geen zin om iets vervelends te gaan zeggen. Saai hè?” 

Dat moet u toch geheel zelf weten? 

“Ik vind het al genoeg dat ik ze heb gesignaleerd.” 

En toch zal het uw ego strelen? 

“Ik heb dus niet voor niets geleefd en gestreden. Ik ben gevormd door Reve, Mulisch, Wolkers, door Hermans in mindere mate. Maar toen ik de literatuur van mijn eigen tijd begon te lezen, stuitte ik louter op gortdroge, brave Hendrik-literatuur. Dus met Gimmick! dacht ik: ik ga nu een boek schrijven dat ik zelf heel graag had willen lezen als middelbare scholier. En kennelijk voldeed ik aan een schreeuwende behoefte.” 

Hoe kijken auteurs van een generatie ouder eigenlijk tegen u aan? 

“Die zien mij allemaal als de hartverwarmende, charmante persoon die ik te allen tijde ben.” 

Kijken ze op u neer? 

“Waarom zouden ze op mij neerkijken?” 

Dat weet u toch zelf wel? 

“Ik heb wel eens het idee dat mijn vriend A.F.Th. van der Heijden op Céline-achtige wijze op de mensheid neerkijkt. Waarom zou hij voor mij een uitzondering maken?” 

Hij is uw vriend, dat telt niet. Wie nog meer? 

“Ik weet precies wie er op mij neerkijken, daar heb ik een goeie sensor voor. In die contreien begeef ik mij dan ook niet. Maar juist schrijvers als Meijsing, De Winter en Van der Heijden doen dat niet. Als zij op grond van een generatieverschil op mij neerkijken, dan hebben ze dat tot op heden goed verborgen gehouden. Maar ik zeg er onmiddellijk bij dat je bij mensen van diezelfde generatie wel een zeker dédain ziet.” 

Wie zijn dat dan? 

“Mensen wier naam ik niet eens over mijn lippen wil krijgen.” 

Werd u als schrijver meteen serieus genomen? 

“Ik denk dat de literaire wereld mij meer als een ongeleid projectiel zag.”

Wilt u als schrijver een kameleon zijn? 

“Ik ben in hevige mate een kameleon. Dat is mijn program. Ik adopteer de woordsoort, de stijl en de taal die bij een bepaald onderwerp hoort.” 

Hans Goedkoop schreef in NRC Handelsblad dat u nog geen onmiskenbaar stempel op uw oeuvre heeft gedrukt. Vermomt u zich als schrijver? 

“Ik streef het veelkantige en het eclectische na. Dat bepaalt vooralsnog de kern van mijn poëtica.” 

Dat moet toch een keer ophouden? 

“Dat is onvermijdelijk. Het aantal stemmen raakt ooit uitgeput. Maar het is natuurlijk wel zo dat die poëtica van mij nauw verweven is met mijn gestel. Ik ben ook een beetje bang om me ergens op vast te leggen.”

Ik zie achteraf een thematische lijn in mijn werk. Het besef overtollig te zijn en een vergeefs bestaan te leiden, dat zit onderhuids in mijn boeken 

Misschien heeft u gewoon geen dwingend thema, zodat u wel gedwongen wordt eclecticus te zijn? 

“Vind ik niet. Voor schrijvers van nu die leven in deze fabelachtige welvaartsstaat is het moeilijk om nog een diep-doorvoelde thematiek te grijpen buiten henzelf. En toch: ik zie achteraf een thematische lijn in mijn werk. Het besef overtollig te zijn en een vergeefs bestaan te leiden, dat zit onderhuids in mijn boeken. Mulisch wordt door velen vaak schamper aangehaald, maar laat ik dat nu eens met grote instemming en bewondering doen: je moet natuurlijk ook nooit té goed weten wat je doet.” 

Maar u kreeg last van een writer’s block en schreef daar meteen een roman over, ‘Chaos en Rumoer’. Is dat niet een beetje te makkelijk? 

“Dat was het eerste dat ik besefte: het is een afgekloven onderwerp. En heel vaak zie je dat die boeken even moeizaam zijn geconstrueerd als kennelijk het achterliggende writer’s block waaruit het is ontstaan. Daarvoor moest ik waken.” 

En dat is gelukt? 

“Jazeker.” 

Toch lijken uw thema’s mager; waar zit ‘m de diepte dan? 

“Onder al die thema’s ligt een afgrondelijke levensangst. Angst bepaalt niet alleen mijn leven maar ook mijn drive om door te schrijven. Angst, en tevens de schaamte daarvoor, is mijn motor. Dat is wel degelijk een thema dat ik ook bij mijn generatiegenoten zie: de schaamte in plaats van de schuldvraag.” 

Wanneer komen eindelijk de opvolgers van de grote drie: Hermans, Reve, Mulisch?

“Er zijn heel wat oeuvre-schrijvers van wie je kunt zeggen dat zij waardige troonopvolgers zijn. Een ervan is helaas vroeg gestorven, Frans Kellendonk, de ander is wat minder gaan publiceren, Oek de Jong, maar een derde is voortvarend bezig, A.F.Th. van der Heijden.” 

Waarom hoort u daar zelf niet bij? 

“Omdat ik ten eerste niet tot die generatie behoor: ik ben beduidend jonger. Ik heb bovendien het gevoel dat ik net begin. Ik proef een aantal romans op mijn tong; wat ik tot nog toe heb geschreven zie ik als de opmaat voor een oeuvre.” 

Gaat u, ook als u niet schrijft, als schrijver door het leven? 

“Je ziet bij mij geen etiket op mijn voorhoofd: IK BEN SCHRIJVER. Bij Harry Mulisch en Adri van der Heijden zie je dat wel. Ik ben daar niet de dandyeske figuur voor. Sterker nog: ik raak in een lichte paniek als ik op straat word aangesproken als de schrijver die ik natuurlijk ook ben.” 

U houdt niet van die pose? 

“Ik ben al schrijver achter mijn schrijftafel. Moet ik dan ook nog eens schrijver zijn als ik in mijn vrije tijd een borrel wil drinken?” 

Wat bent u toch weinig hooghartig, meneer Zwagerman. 

“Ik vind het gewoon zeer vermoeiend om 24 uur per dag verklonken te zijn met het imago dat je kennelijk moet ophouden door je boeken.” 

U bent ooit voor de publieke opinie gezwicht door in de tweede druk van ‘Vals licht’ een passage over een hoerenloper te wijzigen waarin showmaster Ron Brandsteder werd herkend. Was dat niet een laffe daad? 

“Hohoho, ik heb hem niet bij naam genoemd. Er is in geen enkele literaire kritiek gewag van gemaakt. Pas toen Karel van de Graaf er in zijn televisieprogramma met een soort heilige verontwaardiging over begon, brak de hel los. Ik vond dat werkelijk verschrikkelijk. Ik heb in mijn hele schrijverschap niet iets meegemaakt dat me zo heeft aangegrepen. Omdat mijn boek werd meegesleurd in een maalstroom van hitsigheid, roddelarij en sensatiebelustheid.” 

Waarom bent u destijds dan gezwicht als u niets misdaan had? 

“Ik had niks misdaan, maar ik was wel gedwongen om dit uit te leggen. Ik heb drie woorden gewijzigd, om te laten zien dat het iedereen had kunnen zijn.” 

U had het ook voor de rechter kunnen uitvechten zoals Hermans met ‘Ik heb altijd gelijk’ en Reve met zijn ‘ezeltjesproces. Bent u niet wat onprincipieel geweest? 

“Daar was dit geval niet groot genoeg voor.” 

Vindt u het achteraf toch niet een beetje soft van uzelf? 

“ik heb wel makkelijker beslissingen in mijn leven genomen. Ik moest wat doen: mijn mooiste kindje werd als het ware met modder besmeurd.”

U was hogelijk gekwetst?

“Men mag alles over mij zeggen: dat ik coke snuif, een hoerenloper ben of heroïne gebruik, men zegt het maar, het maakt me geen ene flikker uit. Maar kom niet aan mijn boek.”

Als u er niets aan had veranderd, was het toch gewoon weggeëbd?

“Dat is het ook. U bent een van de weinigen die er weer over begint. Godzijdank heeft dat boek verkocht omdat het gewoon een goed boek was en niet om dit ene lullige gedoetje. Kom op zeg, ik hoef helemaal geen boeken te verkopen op die basis. Sterker nog: ik schrijf toch niet om boeken te verkopen?” 

Wat bent u opeens fel en serieus? 

“Het is ruim zes jaar geleden, maar het grijpt mij nog steeds aan. Ik heb nog liever dat ze schrijven dat het een kutboek is dan dat deze Schund erover wordt gegooid.” 

In wat voor een gemoedstoestand verkeert u over het algemeen? 

“Ik ben niet iemand die het erg met zichzelf heeft getroffen. Vaak lig ik in de kreukels. Bij mij is het zelden sunny side up.” 

U bent een hypochonder? 

“Ik ben sterk geneigd tot zwartgalligheid, somberheid en depressies. Ja, u kijkt ongelovig, maar ik vind het ook tamelijk gênant om er anderen mee lastig te vallen.” 

Hoe is dat zo gekomen? 

“Dat heb ik al vanaf mijn vroegste jeugd; ik lag vaak in onmin met de wereld. Ik maakte het mijzelf heel vaak moeilijk: zowel in het huisgezin als op de middelbare school. Ik had sowieso problemen met gezag. Ik was moeilijk in de omgang en met terugwerkende kracht toch vooral moeilijk voor mijzelf.” 

Toch bent u niet iemand van de bekentenisliteratuur? 

“Ik heb nooit autobiografisch geschreven, ook Chaos en Rumoer is dat niet. Ik zou er niet aan moeten denken om mijn eigen kleine wederwaardigheden op papier te zetten. Ik vind het nu juist mooi om afscheid te nemen van mijzelf en even andermans wereld in te duiken. Dan ben ik voor even verlost van mijn eigen sores.” 

Slikt u er medicijnen voor? 

“Zover gaat het niet; ik ben geen geval. Maar de slaappil is mij niet vreemd.” 

U komt uit een behoorlijk katholiek nest. Bent u nog katholiek, of schaamt u zich ervoor dat toe te geven? 

“Ik ben geneigd tot religieuze sentimenten, maar daar houdt het dan wel op. Ik voel niet de neiging mij bij welke club dan ook aan te sluiten.” 

Bent u bang voor het hellevuur? 

“Nee. Na mij de zondvloed.” 

Gelooft u in een leven na dit bestaan? 

“Vind ik een te oninteressante vraag. Wie dan leeft, wie dan zorgt. Doodsdrift is mij onbekend. Ik ben geen poète maudit. Ik ben banger voor pijn dan voor de dood.” 

Kleinzerig dus? 

“Nou, niet kleinzerig. Maar ik heb bijvoorbeeld maandenlang uitzonderlijk slecht geslapen toen Rob Scholte was opgeblazen.” 

Hij is een van de mensen die u het meest na aan het hart liggen? 

“Ik heb een zwak voor Scholte, ik herken in hem de combinatie van vakkundigheid en volkomen naïviteit. Dat heb ik namelijk ook: iemand die echt geslepen is, overkomt dat gedoe met Brandsteder niet.” 

Voelt u zich met Scholte verwant? 

“Ja. Ik heb er erg onder geleden dat hij zo boos was over Gimmick! Ik begrijp dat tot op heden nog niet. Het heeft me wel op het spoor gebracht van Chaos en Rumoer. Daarin herkent iedereen wel zichzelf maar niet de ander. Rob herkende namelijk weinigen in Gimmick!, hij erkende dat ik niemand naar het leven had getekend, maar hij herkende wel zichzelf. Hij heeft dus een vreemde vorm van betrekkingswaan.” 

Zou u Rob Scholte willen zijn? 

“Nou nee. En zeker niet na de aanslag.” 

Had u zich destijds niet een Scholte-imago aangemeten: bijvoorbeeld in dezelfde dure pakken lopen als hij? 

“Welnee, dat waren speelgoedvarianten. Ik ben daar veel te krenterig voor. Het léken dure pakken. Ik heb misschien wel enkele onmatigheden, maar ik geef niet veel geld uit. Ik wil geen dure auto, ik heb niet eens een rijbewijs.” 

En toch heeft u aardig wat geld met uw boeken verdiend. Bent u rijk? 

“Ik had nooit gedacht dat ik van het schrijven zou kunnen leven.” 

Maar bent u miljonair? 

“Welnee. Ik kijk u recht in de ogen: ik ben geen miljonair. Verre van zelfs. Wie geld wil verdienen moet wat anders gaan doen dan zich met literatuur bezighouden.” 

Wat doet u verder met uw geld? 

“Helemaal niets. Een goed huis kopen voor mijn kinderen, mijn vrouw en mijzelf. Maar dat is het enige waar ik mijn geld aan uitgeef. Voor de rest ben ik heel matig.” 

Kunt u omgaan met geld? 

“Jawel, want ik geef het niet uit.” 

Als er drie goede kritieken zijn en één slechte, dan tob ik over die slechte. Van een compliment raak ik te verkrampt om het in me op te nemen, maar bij een klacht graaf ik mij in

U bent zuinig? 

“Nee, maar ik weet gewoon niet waaraan ik het moet uitgeven. Als mijn vrouw zegt: ik wil een auto, dan koop ik een auto voor haar, nog een goeie ook.” 

Hoe laf bent u? 

“Ik ben bang om de trap te nemen; hoogtevrees beheerst mijn leven. Ik vind het al heel wat dat ik in een bovenhuis woon. Maar dat bedoelt u waarschijnlijk niet.” 

En wat de polemiek betreft? 

“Daarin ben ik niet laf. Iemand die ten strijde trekt tegen de mandarijnen in de literatuur is misschien onvoorzichtig, onnadenkend en onnozel, maar niet laf. Ik mag Bas Heijne, Michaël Zeeman en aanverwanten toch niet tot mijn vrienden en dierbaren rekenen. En dat zijn wel de machthebbers van nu, de bobo’s van de literatuur.”

 En u bent de rebel? 

“Ik had natuurlijk het odium om mij heen een rebel te zijn met Gimmick! Maar het lot van een rebel is altijd tragisch. Een rebel die een rebel blijft, wordt potsierlijk en wandelende folklore. Maar als je de rebellie van je afwerpt, krijg je weer te horen dat je je conformeert: Zwagerman is zo mild geworden. Ja, kom nou! Ik ben Rob van Erkelens niet die maar blijft zeggen: we zijn jong in de literatuur en we moeten wat! Die jongen is tweeëndertig! Zulke kreten moet je slaken als je begin twintig bent.” 

Heeft u vijanden? 

“Ik schijn ze te hebben.” 

Maar heeft u zelfgekozen vijanden? 

“Ik heb uit mezelf geen aanleg voor brouilles.” 

Want u wilt altijd aardig gevonden worden? 

“Vind ik een van mijn mindere eigenschappen. Ik ben niet de persoon om terug te gaan loeien als iemand mij vijandig bejegent. Maar als ik eenmaal woest ben, dan beschik ik over een oud-testamentische onverzoenlijkheid.” 

En dan wordt u opvliegend? 

“Ik weet, en het wordt steeds minder, dat ik heel opvliegend kan zijn, maar dat reageer ik altijd af op het meubilair of op de glazen. Beter een glas kapot dan een gezicht onherstelbaar beschadigd.” 

U bent van de generatie schrijvers wier werk zo goed verkoopt dat ze ervan kunnen leven. Hoe werkt uw PR-machine? 

“Die heb ik nauwelijks.” 

Toch bestaat die indruk van u. Hoe verklaart u dat? 

“Omdat ik veel verkoop. Dan denken ze: daar moet iets achter zitten. Men kan bijna niet geloven dat ik veel verkoop omdat ik goeie boeken schrijf.” 

Kom, u kunt uw werk toch ook buitengewoon goed aan de man brengen? 

“Dat ben ik niet met u eens. Anderen misschien wel, maar ik niet.” 

Hoezo nou weer de anderen wel en u niet? 

“Ik spreek voor mijzelf. Als een boek voltooid is en het ligt in de schappen, dan zeg ik niet: ach, het is maar een boekje. Nee, dan gá ik voor dat boek. Maar er zit verder geen strategie achter.” 

U denkt dus niet: dit boek is potentieel een bestseller en daar zal ik alles aan doen? 

“Welnee, ik volg gewoon mijn hart. Als ik potboilers had willen maken had ik toch gewoon de paden gevolgd die succesvol bleken te zijn? Dan was ik toch doorgegaan op het stramien van Gimmick! of van Vals licht? Nee, ik ben elke keer radicaal weer iets anders gaan doen. Chaos en Rumoer heeft qua thematiek trouwens helemaal geen bestsellers-potentie.” 

Maar geef toe: u kunt uzelf toch goed verkopen? 

“Ik heb gewoon een interessant verhaal te vertellen, in tegenstelling tot de meeste collega’s.” 

U doet net alsof het verkopen van een boek iets viezigs is. Vindt u dat echt? 

“Geld is niet mijn drijfveer. Waarom zou ik mij anders berhaupt verwaardigen in discussie te gaan met iemand als Bas Heijne? Omdat ik dat een erezaak van de literatuur vind.” 

U vindt dus niet dat u uw eigen werk aan de man moet brengen? 

“Nee. Waarom kijkt u mij nu opnieuw totaal verbijsterd aan?” 

Omdat u het wel doet: u komt toch opdraven voor elk interview, u trekt toch het land in om te signeren? 

“Ik span mij ervoor in. Dat is heel iets anders. Laten we eerlijk zijn: het is de enige afwisseling in mijn bestaan. De enige weken dat ik onder de mensen kom.” 

Waarom vindt u dat nu zo verachtelijk? 

“Stel nu dat ik een maand bezig ben met het promoten van dit boek, zoals u dat noemt. Dat staat toch niet in verhouding tot de talloze maanden die ik nodig had voor de creatie ervan?” 

Hoe noemt u het dan? 

“Zendingsdrift. Aan iedereen laten weten dat het een leuk boek is.” 

In de katholieke zin des woords? 

“Natuurlijk, ik ben een evangelist van eigen kribbe.” 

Vindt u succes belangrijk? 

“Ik raak danig ontregeld als ik een negatieve kritiek krijg. Terwijl de oplage mij als het erop aankomt koud laat.”

Geniet u van succes? 

“Nee. Ik zou het eigenlijk wel willen, maar het lukt me niet. Ik vind het prettig dat ik veel lezers heb. Maar als er drie goede kritieken verschijnen en één slechte, dan tob ik drieweken over die slechte. Van een compliment raak ik te verkrampt om het in me op te nemen, maar bij een klacht graaf ik mij in. Het feit dat ik dit nu beken, duidt er godzijdank op dat de faalangst wat minder is geworden.” 

Inmiddels zijn er enige kritieken van ‘Chaos en Rumoer’ verschenen; bent u verkrampt geraakt of gaat u zich ingraven? 

“Dan moet ik die uitspraak onmiddellijk weer intrekken: ik kom tot de conclusie dat ik wat dat betreft gehard ben en dat ik tot mijn verbazing veel laconieker reageer dan in voorgaande jaren.”

U had toen ik u onlangs belde net de uitgesproken negatieve kritiek van Arjan Peters in de Volkskrant gelezen. Was u daar niet een half uur ondersteboven van? 

“Ja, dat was niet mis. Ik was daar een halfuur, eufemistisch gezegd, beduusd van.” 

Want u werd toch min of meer de grond in geschreven? 

“Een aantal uren later trok de lucht weer helemaal op want toen verscheen NRC Handelsblad waarin Peters kon lezen hoe het eigenlijk zou moeten. Het moet uiterst pijnlijk voor hem zijn geweest om te zien hoe een bekwame criticus werkt.” 

Beide critici kwamen tot een negatief oordeel. Wat is het verschil? 

“Daar gaat het niet om. Goedkoop is buitengewoon helder en diepgravend op mijn boek ingegaan. Dan maakt de uitkomst mij veel minder uit. Goedkoop heeft er gemengde gevoelens over, maar doet wél recht aan de inzet en het gewicht van het boek. Als je daarentegen die kritiek van Peters leest, dan lijkt het alsof ik een flinterdun, Propria Cures-achtig sleutelromannetje heb geschreven.” 

En dat is natuurlijk niet het geval? 

“Natuurlijk is dat niet het geval. Of het is kwade trouw óf het is onnozelheid van de man zelf. Het is zoals een uitgever mij laatst zei: Arjan Peters doet nu al jarenlang zijn best om de nieuwe Komrij te zijn en het lukt hem maar niet.” 

Maar wat is dan precies uw concrete klacht jegens hem? 

“Slordig lezen.” 

Is het niet wat flauw van u om na een negatieve kritiek onmiddellijk rancuneus terug te meppen? 

“Vind ik niet; je hoort mij niet over al die anderen die misschien ook minder over het boek te spreken zijn. Maar vergeet niet: u spreekt mij nu een dag na deze kritiek. De wonden zijn nog vers, maar ze zullen snel helen.” 

U bent tot nu toe behoorlijk serieus. Heeft u eigenlijk wel humor? 

“Nou…” 

Daar moet u over nadenken? 

“Ik kan in een goede bui uitermate geestig zijn. Ik heb het talent om een kamer vol vrienden totaal in een kramp te krijgen. Ik geloof dat ik A.F.Th. van der Heijden eens zo ontzettend aan het lachen heb gemaakt dat hij letterlijk achteroverviel.” 

Maar in uw nieuwste boek valt toch weinig te lachen? 

“Het is een sombere aangelegenheid met hier en daar een mild ironisch moment. Het is geen slapstick á la Figuranten van Grunberg.” 

Moet in een goed boek de ironie en de humor niet van iedere bladzijde afdruipen? 

“Bij Gimmick! was dat wel zo. Maar bij dit boek paste het niet. Wel af en toe de mondhoeken omhoog, maar niet de gulle lach. Dat heb ik met de boeken van Campert: hij laat je niet schateren, maar je lacht met je ziel. Ik hoop dat dat met Chaos en Rumoer ook zo is.” 

Hoe komt het trouwens dat u zo’n enorme spraakwaterval bent? 

“Maar het maakt toch wel sense wat ik zeg?”