Spring naar de content

Het volkomen huwelijk

Zevenentwintig jaar zijn ze nu bij elkaar, en nog altijd hebben ze het ‘interessant’ voor elkaar weten te houden. Maar vanzelf gaat dat niet. Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder: het echtpaar Marion Bloem en Ivan Wolffers.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Auke Kok

Hun prachtige oude huis, ergens in de bossen tussen Utrecht en Amersfoort, is niet gemakkelijk te vinden. De lange oprijlaan kan het ‘s avonds niet zonder verlichting stellen. Lage lampjes staan half verscholen tussen het ijle bosgras dat de weg naar het huis omzoomt als een voile. Het is een zwijgende dag in juli. De berkenblaadjes in de voortuin hangen roerloos aan hun takken, een eekhoorn verdwijnt in de kroon van een oude eik. Het huis met zijn rieten dak, veranda’s en diepe erkers lijkt stom, alsof hier nooit iets wordt gezegd of gedaan. Het tegendeel is waar. 

“Hai!” De ranke gestalte van Marion Bloem duikt op uit de bosschages links van het huis. Stevige wandelschoenen, witte katoenen broek, wit, doorzichtig truitje dat de navel bloot laat, opvallend lang zwart haar. De schrijfster/regisseuse/scenarioschrijfster/beeldhouwster/schilderes loopt door een brede, betegelde gang naar een vierkante keuken, waar haar in versleten jeans en donkerblauwe polo gehulde echtgenoot Ivan Wolffers, buitengewoon hoogleraar en adviseur in Ontwikkelingslanden, schrijver van romans en populair-wetenschappelijke boeken en essays over medische aangelegenheden, het espresso-apparaat bedient. Even later klimt Marion Bloem in een diepe houten stoel op een veranda met uitzicht op de machtige wilde tuin. “Ik heb vanochtend een lang gesprek gehad met een commissie,” zegt Bloem. “Het ging over een film gebaseerd op mijn laatste boek, Mooie meisjesmond. Ze wilden weten of ik bestand was tegen de kritiek die gepaard zou gaan met werken in teamverband. De enige man in het gezelschap vond het materiaal een beetje mager. De vrouwen waren het volstrekt met hem oneens.” 

Wolffers: “Je had moeten zeggen dat mannen op dat boek alleen maar slecht kunnen reageren. Dat komt doordat ze zich (slaat op tafel) gepákt voelen als ze lezen hoe een meisje van zestien de geneugten van het eten en de erotiek ontdekt, en dat dat met de Nederlandse hutspot dus niet meevalt.” 

Bloem, grinnikend: “Voor vijftig procent van de Nederlandse bevolking is het héél interessant, zeiden die vrouwen vanochtend.” 

Wolffers: “Een commissie die vooral uit vrouwen is samengesteld, is natuurlijk al heel bijzonder. Vrouwen hebben dikwijls helemaal geen zin om mee te doen in die rare macho-wereld. Zo kinderachtig, dat jongens onder mekaar. Eng sfeertje.” 

Bloem: “Dat zie je nu weer met die Arnon Grunberg. Hoe die mannen — het zijn allemaal mánnen — schrijven dat Grunberg de nieuwe Mulisch moet zijn. Na het succes van vrouwelijke auteurs zijn ze zó blij dat er eindelijk weer een mannelijke auteur is. Ik vind het een komisch gezicht, al die mannen die het alleen maar over andere mannen kunnen hebben. Het gaat om hun eigen pikkie en ze hebben het niet eens in de gaten. Het zijn net surfers die zich aan alle kanten uitsloven terwijl de meisjes op het strand ze niet eens zien. Het is allemaal hormonaal. Ze willen met die pauwenveren omhoog. Wij vrouwen maken ons kennelijk niet druk genoeg.” 

Reeds op haar 24ste zette Marion Bloem zich af tegen de mannenmaatschappij met haar boek Overgang — Een feministische visie op het gevaar van etikettering. “Ik geloof in gelijkwaardigheid en respect. Dat heeft misschien nog meer te maken met het feit dat ik uit een sociale groep kom die gewend is als minder te worden behandeld. Ik ben opgevoed van: behoud je trots, je hoeft je niet te bewijzen.” 

Wolffers: “Bovendien, schrijvers horen niet in een school te passen. Dan mis je onafhankelijkheid. Daar moet je voor knokken.” 

Bloem: “Wij kunnen het ons permitteren onafhankelijk te zijn omdat we elkaar hebben. Het is voor mij vaak een steun te weten dat hij ook zo’n eenzame weg gaat. Het is begonnen met de verliefdheid zoals bij ieder ander, maar daarnaast voelde ik me aangetrokken tot Ivans afkeer om zich te conformeren. Hij is een ontzettende prater, ik dacht: hij begint nooit te zoenen — hij praatte maar door. We hadden het meteen over schrijven, reizen, onze visies op de samenleving. Door die discussies hebben we mekaar vreselijk goed leren kennen.” 

Bloem: “Wat ik bijzonder vind aan Ivan, en wat ik van hem heb geleerd, is het pragmatisme. Ik ben een dromer. Ik kon dagen op bed zitten dromen en in mijn hoofd een wereld creëren. Dat hoefde ik met niemand te delen, dan was ik het gelukkigst. Maar mocht hij iets van mijn gedachten oppikken, dan werd het onmiddellijk omgezet in daden. Dat was in het begin heel bizar voor mij. We hadden in de jaren zeventig in Utrecht samen een gezondheidswinkel opgezet. Ivan trok het zich enorm aan dat de mensen allerlei medicijnen slikten zonder de gevolgen te kennen. Hij voelde zich zo machteloos, dat hij die informatie had en anderen niet. Uit puur idealisme stelde hij de Volkskrant voor een Medicijnenstrip te maken. Wij lazen die krant en hoopten zo een gratis abonnement te krijgen. Aan geld dachten we nooit.” 

Begeleid door tekeningen van Opland expliceerde Wolffers de meest uiteenlopende problemen, van spataderen tot witte vloed en obstipatie. Het vestigde zijn reputatie als medisch scribent. Later verdwenen de illustraties en werden het meer opiniërende columns. Wolffers: “Ze werden bij de krant jaloers op mijn succes en onafhankelijkheid. Dat merkte ik aan de ingezonden brieven die ze plaatsten. In het begin kon het niet op, zo goed was het allemaal. Maar later raakten ze op mij uitgekeken, want zo werkt onze samenleving; ze gingen andere brieven plaatsen. De hoofdredacteur wilde mij dolgraag in dienst nemen, mij inkapselen. Ik was pas 27 en verschrikkelijk naïef, maar dat wilde ik per se niet. 

“Waar je tegenaan loopt, is dat succes moeilijker te hanteren is dan afgewezen worden. Succes maakt week, ontvankelijk. Je gaat denken: wat vonden ze er zo mooi aan en hoe kan ik dat weer voor elkaar krijgen.” 

Dus besloot hij, juist toen hij een medische opinieleider was geworden, te stoppen. “Ik had genoeg van de medicijnen, wilde mezelf niet herhalen. Ik koos ervoor over de dood te schrijven.” 

Bloem: “Dat werd ook een succes, Ivan.” 

Wolffers: “Omdat ik dat thema toch al verbeeldde met het Werkteater, lag dat op mijn weg. Toen was dat klaar en had ik er zó de balen van. Ik werd een soort dominee, kreeg allemaal van die brieven. Dus ging ik over seks schrijven voor kinderen. Dat soort beslissingen nam ik gevoelsmatig. Er zat een hoop reactie in.” 

Bloem: “Datzelfde heb ik gedaan na Geen gewoon Indisch meisje. Nee, daarvóór al. De overgang was een succes, het moest snel geactualiseerd en herdrukt worden, maar dat wilde ik niet. Ik wilde fictie schrijven. Het is ook een reactie op jezelf: terwijl ik dat feministische boek schreef, werkte ik ‘s nachts aan een jeugdroman, waarin ik juist te doen had met kinderen van feministische ouders.” 

Wolffers: “Toen ik haar leerde kennen en zag wat zij schreef en tekende, was ik direct onder de indruk. Wat een inwendige kracht! Ik ben daar nog altijd kapot van. Ik herken dat in het werk van veel goede kunstenaars. Ik begreep niet dat een uitgeverij dat zou kunnen weigeren.” 

Bloem: “Ivan had de tekeningen ervoor gemaakt, maar ze wilden er een echte illustrator op zetten; dus kregen ze het niet. Het ligt nog in mijn kistje; er viel met mij niet meer over te praten.” 

Wolffers: “Ik ben te beleefd om te schrijven zoals zij, niet brutaal genoeg. Ik zie te veel. Ik heb er altijd aan moeten werken om dat soort fatsoensnormen los te laten. Waarom waren haar tekeningen intrigerend en mysterieus, en de mijne (wegwerpgebaar) aangenaam om naar te kijken? Dat zijn confrontaties van elkaars mens-zijn. Ongelooflijk vormend.” 

Bloem: “Vroeger kon ik zeuren over iets wat hij had geschreven; nu denk ik: dat is nou net hij. En je leert het zo te zeggen dat de ander energiek weer verder wil en niet ontmoedigd wordt. Ivan schrijft zoveel, ik kan het niet bijhouden. Maar omgekeerd wil ik wel dat hij meteen reageert op wat ik hem voorleg en dat hij alles zegt. Ik ben veeleisend. 

“Ik ben achteraf onder de indruk geraakt van het gemak waarmee Ivan besloot met alles te breken en er een jaar tussenuit te gaan. Hij stond constant in de publiciteit. Later vond ik dat zelf veel moeilijker om te doen.” 

Wolffers: “Als ik was doorgegaan met die medische boeken, was ik niet langer geloofwaardig geweest voor mezelf.” 

Bloem: “Jij hebt altijd nieuwe uitdagingen nodig. Jij wilt steeds moeilijker.” 

Wolffers: “Ik zoek de spanning, het op het randje balanceren, het kunnen uitglijden. Heerlijk.” 

Bloem: “Ivan stimuleert mij ontzettend om mijn terrein te verbreden en mijn nek uit te steken. Omgekeerd is dat veel minder het geval: Ivan moet nu weer naar Ghana, dan weer naar Vietnam, ik ben degene die zeurt. Maar ik leer dat ik dat niet moet doen. Alleen soms wordt het me te veel; en ik heb geen zin als een schaduw met hem mee te gaan. Dat was van meet af aan de afspraak: we blijven ieder afzonderlijk de moeilijk begaanbare wegen volgen. We trouwden omdat dat goedkoper was dan een notaris. Ik was 18, Ivan 22; nu zijn we al 27 jaar samen en dan houd je het alleen goed als je niet te veel samen doet. We hebben ieder ons werk, daar vullen we onze lange dagen mee.” 

Bloem: Jij hebt altijd nieuwe uitdagingen nodig. Jij wilt steeds moeilijker.’ Wolffers: ‘Ik zoek de spanning, het op het randje balanceren, het kunnen uitglijden. Heerlijk.’ 

Hij schreef vanaf zijn achtste, zij vanaf haar zesde. Beiden houden ze dagboeken bij — de bronnen van hun oeuvre. Zijn ingenaaide exemplaren liggen in zijn bibliotheek — een hele plank eigen werk — die uitloopt op zijn werkvertrek met uitzicht op het wiegende lover. Die van haar liggen in haar schrijfkamer. “Hier zijn we het minst,” zegt Bloem in de woonkamer — oude meubels en vooral veel beelden uit tropische oorden. In de keuken komt ze ook niet veel, minder dan haar man in ieder geval. Haar domein is de kelder — “Ik zit altijd in kelders” — en een schuur naast het huis, waar ze schildert en beelden vervaardigt uit afvalmateriaal. 

Wolffers’ voornaamste inkomstenbron is zijn handboek Medicijnen, dat hij om de twee jaar moet bijwerken, maar het liefste zou hij zich uitsluitend bezighouden met zijn onderzoeksprojecten in zuidoost-Azië en het schrijven van essays en romans daarover. Hij is er bij toeval in beland: hij wilde een lange reis maken en dat moest ‘met alle geweld’ Indonesië worden. 

Bloem: “Ik had daar absoluut geen behoefte aan; voor mij bestond Indonesië uit de vergeelde plaatjesboeken van mijn grootouders. Maar als psychologe begreep ik dat mijn weerstand een bewijs was dat er iets uit te zoeken viel.” 

Na Indonesië volgde Bangladesh — een uitnodiging om een aangepaste Medicijnenstrip te maken. Wolffers werkte dagelijks in de rijstvelden om de lokale gewoonten te leren kennen en sindsdien heeft het hem niet meer losgelaten, hetgeen uitmondde in zijn promotie-onderzoek (1983) op Sri Lanka. Bloem, Wolffers en hun zoon Kaja reisden jaren aaneen. Bloem: “Ik stelde mij vaak op als proefkonijn, want Ivan wilde weten hoe die genezers te werk gingen. Mij mankeerde altijd wel wat. Meestal legde ik zo’n dokter uit dat ik geen tweede kind kon krijgen. Daar zit je dan tussen al die mensen op een boomstam in de jungle. Een keer ben ik bijna doodgegaan aan de cholera.” 

Om de paar jaar resulteert Wolffers’ noeste arbeid — zeven dagen in de week vroeg uit de veren, soms al tijdens het joggen een thema overdenken en dat direct na thuiskomst opschrijven — in een nieuwe roman. De verliefde warla, dat volgende maand verschijnt bij Contact, speelt zich af in een onder prostitutie en migratie zuchtend Surabaya. De vrouw die de ik-figuur in Nederland achterliet, heeft —zoals altijd in Wolffers’ romans — de initialen M.B. Dan kan de lezer er zowel politieke als persoonlijke ‘dimensies’ uit halen, daar heeft hij lol in. `Monika’ is een succesvolle, slanke schrijfster van 45 die meer succes en inkomsten heeft dan hij. Ze oogt nog altijd als een jonge moeder, met natuurlijk zwart haar. In de keuken zie je haar weinig en de seks is ook niet meer wat het geweest is. “Monika,” schrijft Wolffers, “is slechts te benijden en die wantrouwige houding ten aanzien van mijn complimenten is overbodig. Meestal vermoedt Monika dat ik bij lieve woorden eigenlijk maar één ding in mijn hoofd heb en daar heeft zij toevallig geen zin in. Morgen misschien.” 

Het irriteert recensenten wel eens dat Bloem en Wolffers in literair opzicht erg met elkaar en zichzelf bezig zijn; ze trekken allerlei spannende conclusies over het privé-leven van de twee romanciers. Bloem en Wolffers trekken zich er weinig van aan. Ieder zijn werk, vinden ze, al zouden sommigen hun boeken wel wat nauwkeuriger mogen bestuderen (zelf lezen ze een boek twee keer voor ze tot uitspraken komen). Feit is natuurlijk wel dat de twee veel gemeen hebben — ze zijn elkaars inspiratiebron — en belangstelling voor het interculturele is daarvan het voornaamste. Wolffers: “Mijn wetenschappelijke fascinatie voor de Derde Wereld heeft veel met Marion te maken. Bovendien was mijn vader joods; in 1933 van Duitsland naar Nederland gekomen. Dat voedt je zelfbeeld. En ik leerde Marion niet voor niets kennen. Misschien heb ik onbewust gezocht naar een vrouw die er Aziatisch uitzag.” 

In hun afgelegen biotoop nabij Utrecht zingt, vecht, huilt, bidt, lacht, werkt en bewondert het echtpaar van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat. Toch is er iedere dag tijd 

voor een spelletje tennis. Wolffers: “Wij spelen alleen tegen elkaar, anders moet je sociaal doen en wat drinken en daar houden we niet zo van.” 

De televisie gaat alleen aan voor het Journaal. Bloem: “Maar we kunnen elkaar wel goed van het werk houden. We kunnen uren samen praten.” 

Wolffers: “Maar dan praten we wel altijd over het werk. Of je hebt een boek gelezen en je wilt graag uitleggen wat er niet goed aan is.” 

Bloem: “Wat moraliteit betreft zitten we dicht bij elkaar.” 

Wolffers: “We bekijken films en boeken vanuit multicultureel perspectief en daar praten we dan over. Dat gaat vanzelf. Is dit een foute film of niet?” 

Bloem: “The Wedding Banquet vonden we allebei een erg goede film, en daar kunnen we dan twee dagen over praten. Ik let op andere dingen dan hij. Ik ben sneller gekwetst als het over migranten gaat. Dat is altijd weer terug te voeren op mijn jeugd: in de lectuur waren donkeren altijd slechteriken of domoren. Zulke fouten worden nog steeds gemaakt. De huidige discussie over het feit dat de zwarte stem nauwelijks doordringt in de Nederlandse literatuur, die voeren wij al jaren.” 

Wolffers: “Nederlandse films en boeken gaan alleen maar over witte mensen. Volkomen ten onrechte.” 

Bloem: “Er wonen hier al vijftig jaar gekleurde mensen.” 

Wolffers: “Ook over de koloniale tijd is het steeds weer de witte smaak die domineert. Dat vlakke Hollandse, waarom moet dat de norm zijn? Het is belangrijk om dat te bespreken, ook om je eigen werk daaraan te toetsen. Ik denk dat de migrantenliteratuur de komende eeuw gaat domineren…” 

Bloem: “Die is oorspronkelijker.” 

Wolffers: “…maar in Nederland wordt die volkomen genegeerd. De boeken van Marion, dat mag dan even, maar het moet vooral exotisch en Indonesisch blijven.” 

Bloem: “Geen gewoon Indisch meisje was oké, dat ging over de problemen van het indo zijn. Dat was veilig. Maar als een migrant boeken schrijft over het huidige Nederland, dan is dat voor witte lezers bedreigend. Ik heb te doen met al die migrantenschrijvers die het moeilijker hebben dan ik. De inner circle van Amsterdam heeft vaak de mond vol van andere culturen zonder de bewuste boeken te hebben gelezen. Ze ontkennen gewoon dat buitenlandse schrijvers zich minder kunnen veroorloven dan Nederlandse. Etentjes waar wij bij zulke mensen aan tafel kunnen belanden, slaan wij af. Wij laten onze eetlust niet verpesten.” 

Bloem: “Ik vraag me wel eens af wat er met me gebeurt als ik Ivan niet meer heb. Of ik dan nog wel kan schrijven… of ik dan nog wel in Nederland kan wonen. (Ernstig) Ik denk het niet. Soms zie ik het somber in. Ik heb Ivan nodig die zegt: ga door en laat je niet beïnvloeden. Ivans gevoeligheid voor de verschillen tussen culturen is heel uitzonderlijk. Ik stel de karakters in mijn boeken vaak samen op basis van mijn familie. Prompt denken sommigen: het gaat over een Indische vrouw, dus dat zal Marion Bloem zelf wel zijn. Eigenlijk is dat racistisch. 

“Na het succes van Geen gewoon Indisch meisje wist ik al: ze gaan me straks afmaken. Ik had gezien hoe het Ivan was vergaan. Eerst tillen ze je op en daarna laten ze je dieper zakken dan ze je ooit omhoog hebben geprezen.” 

Wolffers: “Dat is de Nederlandse volksaard. Die heeft behoefte aan gelijkheid. Beangstigend is dat. Ik ben dieper teleurgesteld door een rotrecensie over haar dan over een boek van mijzelf. Bij Marion zijn ze ook persoonlijker dan bij mij. Daar ben ik verbijsterd over. Mijn vroegere ideeën over de tolerantie in Nederland zijn bijgesteld. Het is helemaal niet zo’n lieve samenleving.” 

Bloem: “Ik red me wel, ik heb mijn lezers. Met films gaat het moeilijker, moet ik toegeven. Ik heb mijn hoop internationaal gevestigd; daar zien ze wel in dat Europa gekleurd is. Daar zit ik vaak uren over te praten met Ivan: waarom leren ze niet van onze geschiedenis?” 

Wolffers: “Wat gaan wij voor een vreselijke samenleving tegemoet, als Nederland niet in staat is die mensen het zelfrespect te geven dat ze verdienen? Wat een moeizame, gemene samenleving. Op een gegeven moment ontploft dat.” 

Bloem: “Een film over de aanpassing van de Indische mensen in Nederland heb ik nooit voor elkaar gekregen. Dat was niet interessant. Ik ben er droevig over geweest. Ik dacht: ik maak geen films meer. Maar dan voelde ik mij toch weer verplicht om te laten zien hoe vlekkeloos wij zogenaamd geïntegreerd zijn.” 

Wolffers: “Wij zijn heel erg teleurgesteld. We moeten toe naar een migrantenperspectief. Niet dat witte; dat kennen we wel. Op de medische faculteit geef ik een blok over cultuur en gezondheid. Dan kun je die studenten eens confronteren met: wat gebeurt er in jezelf als je een Marokkaan ziet. Het zou goed zijn als de artsen daar meer oog voor kregen.” 

Bloem: “Soms, als je er moedeloos van wordt, moet de ander iets zeggen waardoor het weer zin krijgt, dat ik denk: Bloem, zit niet te zeuren.” 

Wolffers: “Natuurlijk hebben wij het erg goed, en natuurlijk merk je aan mensen dat ze wel eens jaloers zijn op onze onafhankelijkheid en welstand. We hebben geen enkele verzekering voor de oude dag. Het huis is ons pensioen. We zitten hier pas drie jaar en wie weet hoe lang het nog duurt.” 

Bloem: “We hebben gekozen voor de struggle, om te doen waar we in geloven. Toen ik doorbrak, werd Ivan wel eens gevraagd: heb jij er nou geen moeite mee dat Marion zo succesvol is? Nou ja.” 

Wolffers: “Zo’n vraag zegt alleen iets over de vragensteller.” 

Bloem: “Sommigen vinden conflicten interessanter dan elkaar steun geven. Ik niet. Het is veel moeilijker bij elkaar te blijven dan iedere keer maar weer op te splitsen en iets nieuws te beginnen. Ik houd van strijd, van het interessant voor elkaar houden; niet de gemakkelijkste weg gaan. 

“We hebben ons best gedaan onze zoon Kaja in die correcte, geëmancipeerde lijn op te voeden. Maar hij vindt het geen probleem om macho te zijn. School en vriendjes hebben zoveel invloed. Op een gegeven moment heb je daar als ouder niets meer over te vertellen.” 

Wolffers: “Hij wilde zich toch afzetten: Thai-boxing, tatoeages.” 

Bloem: “Hij is in India getrouwd, op z’n Hindoestaans, wat hier helemaal niet geldt, maar voor ons wel. Zij is een bijzondere meid, Indisch, maar ook met Indiaas en Braziliaans bloed; net als hij gek van reizen. In hun ondernemingslust lijken ze erg op ons.”