Spring naar de content

Nader tot elkaar

Voor hij ontdekte dat hij van de herenliefde was, was Gerard Reve tien jaar getrouwd met de dichteres Hanny Michaelis, voor wie hij nog  steeds genegenheid koestert. Een reünie op het geheime landgoed van de volksschrijver in België. Gerard: ‘Met Reve leven is gezond leven.’ Hanny: ‘Op ons seksleven was niets aan te merken, al was hij geen romantische minnaar.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ad Fransen

“Als ik bij zijn ouders zat, terwijl Gerard er nog niet was, dan riep hij als hij binnenkwam altijd tegen zijn moeder in de keuken: ‘Is die kleine brutale jodin er al? ” De dichteres Hanny Michaelis heeft, als we het Vlaamse dorp aan de Leie binnenrijden, nog maar net een van de vele verhalen uit haar anekdoterijke leven met Gerard Reve afgemaakt of ze ziet haar ex-man op straat wandelen. We zijn vlak bij de prachtige oude doktersvilla waar de volksschrijver sinds een paar jaar woont met zijn levensgezel Joop Schafthuizen. Als Reve ons heeft opgemerkt, loodst hij onze auto met de gebaren van een volleerd verkeersagent de oprit op. Daarna opent hij ridderlijk het portier voor zijn ex-vrouw en begroeten ze elkaar hartelijk.

“Dag, Treef,” zegt Hanny liefkozend.

“Dag, lieverd,” antwoordt Gerard grinnikend. “Je ziet er stralend uit, jij kent het geheim van goeie jus maken.” Ze kent zijn grappenrepertoire van A tot Z, maar nog steeds proest ze het uit van het lachen. Tien jaar waren ze getrouwd met elkaar, en sinds hun huwelijk eind jaren vijftig stukliep omdat Gerard van de herenliefde bleek te zijn, onderhouden ze nog steeds contact met elkaar. Veelal via post en telefoon, maar een enkele keer worden ze ook samen in het openbaar gesignaleerd, zoals vorig jaar in Antwerpen bij de uitreiking van de Anna Bijnsprijs. Bij die feestelijke gelegenheid bracht Reve voor zijn voormalige eega een aantal handige cadeaus mee, zoals een ruime boodschappentas, een Gerarduskalender met nuttige spreuken en wenken en een lederen portemonnee met een doorzichtig plastic vakje: “Daar kun je mooi een pasfoto van mij in doen,” zei hij erbij. De dichteres heeft het geschenk gevuld en wel meegenomen, want als er straks buiten de deur een hapje gegeten wordt, wil ze graag bijdragen in de onkosten. Als we binnen zitten, haalt ze de portefeuille trots tevoorschijn en zegt ze: “Hij zit vol met Belgische franken, want ik wil niet dat jij alles betaalt vandaag.”

“Waarom niet, ik ben je nog zoveel verschuldigd,” antwoordt Reve ridderlijk. Michaelis schatert het weer uit, stopt haar portemonnee terug in haar tas en tuurt door het raam naar de uitgestrekte tuin.

“Wat zijn die bomen prachtig. Oh, een kastanje, een rododendron, een magnolia en een…”

Gerard Reve onderbreekt haar abrupt: “Daar heeft de krant wat aan, aan dat gelul.”

Hanny: “Dat begint goed. Hij is altijd voor driekwart aan het woord en hij weet precies hoe hij je het zwijgen moet opleggen. Aan de telefoon praat ik soms gewoon door hem heen, net zo lang tot hij zijn smoel houdt.”

Gerard: “Het is alleen maar jouw drift om elke niet-jood tegen te spreken.”

Hanny: “Vroeger zei je altijd: jouw zogenaamde intelligentie is alleen maar je behoefte om elke niet-jood tegen te spreken. Dat ik je altijd tegensprak, geef ik toe, maar of dat iets met joden of niet-joden te maken had, betwijfel ik.”

Gerard: “Maar het is toch waar.”

Hanny: “Ha, ha. Je meent het, hè. Je zei ook altijd: Hanny wil liever dom blijven, en daar had je volkomen gelijk in. Daar ben ik pas na ons huwelijk achter gekomen: hoe lui ik was.”

Gerard: “Ja, je kunt heel moeilijk kennis opnemen.”

Hanny: “Maar ik moest ook dom zijn van jou. Als ik eens iets zei wat intelligent was, dan werd dat beloond met een stomp. Niet hard hoor, wantje was geen man bij wie je bang hoefde te zijn dat je als vrouw een klap kreeg.”

Gerard: “Ach, je moet wel eens streng zijn, strenger dan je zelf eigenlijk wilt.”

De gastvrijheid in huize Reve is van een Belgische warmte. Joop Schafthuizen komt zingend met versnaperingen binnen en haakt terloops nog even in op wat er zojuist door de twee oude echtgenoten is bekibbeld: “Ja Hanny, jij schijnt volgens Gerard nog dommer te zijn dan ik.”

Het intermezzo met koffie en gebak is voor fotograaf Klaas Koppe een uitgelezen moment even het licht te meten voor de foto’s straks. Maar Hanny Michaelis protesteert: “Ik wil niet dat je hier een foto van me maakt. Al dat licht op mijn smoel, dan zie je die akelige wallen van mij veel te goed.”

Gerard: “We kunnen ons straks ook in de tuin laten fotograferen, daar heb je een prachtige achtergrond.”

Hanny: “Oh god, dat wordt nog erger, alsjeblieft zeg, op mijn leeftijd. “

Gerard: “Nou, voor de liefhebber van het soort ben je nog steeds een buitenkansje, hoor. “

Hanny: “Dat is wel waar. Ik heb op de Wallen gewoond en als je zag hoeveel klandizie de oude vrouwen daar hadden. Vooral van jonge jongens. “

Gerard: “Het beroep van prostituee is de vrouw in wezen vreemd. De man is een hoer, maar de vrouw in principe niet.”

Hanny: “Nou, en de Vestaalse maagden dan.”

Gerard: “De Vestaalse maagden mochten het nu juist met niemand doen!”

Hanny: “Ik heb daar wel andere dingen over gelezen.”

Gerard: “Je kan met jou nergens over praten, jij begrijpt niks. ” 

Hanny: “Heb je hem weer: als ik een andere mening heb, dan begrijp ik niks. Maar zei jij vroeger niet altijd: sommige mensen hebben seks uit zwijnerij, anderen doen het uit religie. Waarop ik onmiddellijk riep: jij doet het uit zwijnerij.”

Gerard: “Je hebt het nu over een Duits handboek uit 1890 of zo. Dat ging over 

psychopathie en daarinwerd ook een oordeel geveld over homoseksualiteit. In dat boek stond dat homoseksualiteit bedreven werd aus Religion oder aus Schweinerei,

maar in beide gevallen was het ein Unfug für Niederrassen eingeführt.”

Hanny: “Wat een geheugen heeft hij toch, daar ben ik zo jaloers op.”

Gerard: “Ik heb een geheugen, dat is angstwekkend. Dat komt door mijn gevoel van onveiligheid. Ik heb me in de wereld nooit geborgen gevoeld, in de zin van dat ik bang ben om in het pikkedonker van de eeuwige nacht te worden achtergelaten.

“Ja, en kijk, ik weet het huisnummer niet meer, maar het was in 1931 of 1930 en in een portiek van Ploegstraat 109 of 111 stonden, terwijl het regende, twee vrouwen te praten. De ene vrouw zei tegen die andere: ‘Veel groente en weinig aardappelen dat eet niet lekker voor een man.”

Hanny: “Dat zei je tegen mij altijd als we aan tafel zaten. Gerard kookte altijd. Ik werkte de hele dag. Hij kon ontzettend goed vis bakken, de rest was walgelijk.”

Gerard: “Hmm, elke dag gebakken vis. Was goedkoop ook.”

Hanny: “Jij at tussen de middag altijd een gebakken bokking, want je was stereotiep in alles. In het begin vond ik dat ook heerlijk, maar later kon ik die bokking niet meer zien.”

Gerard: “Maar wat ik vrat, kon jij toch ook eten? Ik bleef toch ook in leven. Leven met Gerard Reve is gezond leven. Mensen doen alles om hun gezondheid te schaden.”

Hanny: “Ja, ja, net als met die spinazie zeker, die je nooit schoonmaakte. Weet je wat hij zei als ik het niet naar binnen kreeg? ‘Als je eens wist hoe ver jij van de natuur staat.’ Hij vertelde overal en aan iedereen: ‘Ik heb een luxe-vrouwtje getrouwd.’ En dat terwijl ik het geld verdiende. Ik werkte me te pletter. “

Gerard: “Ik heb bij tijd en wijle toch ook baantjes gehad. Op een bank gewerkt en dergelijke. Maar het bleef armoe. “

Hanny: “Ik kreeg bij het Nieuw Israëlietisch Weekblad een beroerd salaris en we hadden geen cent te makken. Maar wat ik nog steeds heel bijzonder van je vind, Gerard, is dat toen ik vanwege de oorlog een uitkering kreeg van de Nederlandse regering — tweeduizend gulden, een astronomisch bedrag voor die tijd — dat je toen meteen zei: en nu gaan we voor jou een piano kopen. Ik stribbelde tegen, want we konden het geld wel op een andere manier gebruiken. Maar jij zei: ‘Als we die piano nu niet kopen, dan komt er nooit meer iets van.’ Welke andere man zou dat gedaan hebben?” 

Gerard: “Ik ken mijn eigen goedheid niet.”

Hanny: “Die ken je in veel opzichten ook niet, want ik weet nog wel veel meer goeie dingen van je te vertellen. “

Gerard: “Ik heb ook veel aan jou te danken omdat je me altijd aangemoedigd hebt. Dat doe je nog steeds. Je krijgt absoluut een plaats in de encyclopie. Ik twee pagina’s, maar jij een kort stukje met een heel klein fotootje. Ik heb het aan Hanny te danken dat ik Bezorgde ouders heb voltooid. Zij zei: dit boek moetje nooit laten liggen, dat moet je absoluut afmaken, want dit is je grote boek. “

Hanny: “Heb ik dat gezegd? Dat herin- ner ik me nou weer niet. Ik heb je wat je schrijverschap betreft vroeger in ieder geval nooit in de weg gestaan. Ik herinner me dat jouw moeder op een gegeven moment zei: ‘Maar kind, als jullie zo’n geldzorgen hebben, dan moet Gerard ook maar eens gaan werken.’ Maar dan antwoordde ik: ‘Maar hij werkt toch, alleen hij verdient er niets mee.’ Maar ik heb je wel vaak vreselijk aan je kop gezeurd. “

Gerard: “Er schuilt geen slechts in jou, je hebt alleen een beetje een opvliegend karakter.”

Gerard Reve en Hanny Michaelis leerden elkaar vlak na de oorlog kennen. Michaelis had jaren ondergedoken gezeten en was als weeskind de oorlog uit gekomen. Haar ouders werden vergast in een Duits vernietigingskamp. Een aantal gedichten in haar debuut Klein voorspel getuigen van dit verlies. Terwijl Gerard Reve in 1947 de Reina Prinsen Geerligsprijs ontving voor De avonden kreeg Hanny Michaelis van dezelfde jury een eervolIe vermelding voor haar eerste gedichten. Tijdens de prijsuitreiking sloeg de vlam pas goed in de pan, maar ze hadden elkaar al eens vagelijk gezien op het Vossiusgymnasium, dat ze beiden bezocht hadden, en bij uitgeverij Meulenhoff, waar Hanny toen werkte.

Hanny: “We hebben elkaar eigenlijk leren kennen via Adriaan Morriën. Die zat bij Criterium en dat tijdschrift werd bij Meulenhoff uitgegeven. Morriën had geloof ik tegen jou gezegd: ‘Gerard, je moet eens meegaan naar Meulenhoff. Daar zit een aardig meisje voor jou.’ Ik vond jou meteen een aardig gezicht hebben en je was heel zelfbewust. Je stelde je voor met: ‘Ik heet Van het Reve en publiceer bij De Bezige Bij, waar publiceer jij?”‘

Gerard: “Ach, ik zei maar wat.”

Hanny: “Ik kende destijds je broer Karel veel beter. Die zat twee klassen hoger. Jij zat lager dan ik en naar jongens uit de lagere klassen keek je nooit om. Gerard is een jaar jonger dan ik, wat voor hem vroeger altijd aanleiding was overal te verkondigen: ‘Ik heb een oudere vrouw getrouwd.’ Terwijl niemand ons leeftijdsverschil opmerkte, want ik zag er veel jonger uit.”

Gerard: “Ik dacht, dat moet ik voor alle zekerheid toch vermelden.”

Hanny: “Maar goed, toen Gerard zich aan me voorstelde, zei ik: ‘Van het Reve? Ja, nu je het zegt, jij bent dat jongetje dat ik wel eens over het schoolplein zag lopen in een loden jas en met een hele hoop puistjes op zijn buitengewoon norse gezicht.’ Jij was beledigd dat ik je nooit een blik waardig had gegund. Maar kort daarna, bij de uitreiking van de Reina Prinsen

Geerligsprijs, was het gelijk aan, want jij vond me meteen aardig. Weet je dat nog?”

Gerard: “Ik hou niet van het verleden, eerlijk gezegd.”

Hanny: “Voor hem is het verleden altijd akelig geweest, ook dat van anderen. Ik mocht van jou ook nooit praten over mijn onderduiktijd. ‘Niet over de onderduik!’ zei je altijd. Ik denk dat je niet tegen andermans verdriet kon. “

Gerard: “Ja, daar kon ik niet tegen, nu nog niet, uit zelfverdediging. Bovendien zijn die verhalen van onderduikers altijd precies hetzelfde.”

Hanny: “Jij wilde ook nooit praten over hoe het was toen jij klein was. Het enige wat ik daarvan weet, is wat je moeder me verteld heeft. Maar als ik daar dan met jou over begon, keek je altijd heel geërgerd en zei je: daar wil ik niks over horen. Je hebt vaker dan eens gezegd: ‘Ik heb geen gelukkige dag in mijn leven gekend.’ Ik ben geneigd om dat te geloven, het is je aard en persoonlijkheid.”

Gerard: “Mijn milieu heeft me heel pessimistisch gemaakt, maar het zou een ramp zijn geweest als ik wel gelukkig was geworden, ooit.”

Hanny: “Ik wist natuurlijk het een en ander van zijn ouderlijk huis omdat ik De avonden had gelezen. Ik was in een heel andere positie dan Gerard. Ik had mijn ouders op mijn twintigste verloren en ik kon me dus niet voorstellen dat iemand zo over zijn ouders kon schrijven, terwijl ze nog leefden. Pas nadat ik een tijdje daar over de vloer kwam, heb ik tegen hem gezegd: nou begrijp ik het wel. Hoewel ik dol was op je moeder. Met je vader kon ik slechter opschieten, al is hij altijd buitengewoon aardig tegen me geweest. Maar je moeder was een heel bijzondere vrouw en ik ben er dan ook van overtuigd dat je je talent voor een groot deel van haar hebt. Vanwege je moederliefde had het tussen ons trouwens heel anders uit kunnen pakken, want wat je vaak ziet bij mannen — en vooral bij homoseksuelen — die heel erg dol zijn op hun moeder, is dat ze andere vrouwen haten omdat niemand aan die moeder kan tippen. Dat is met jou nooit gebeurd. “

Gerard: “Mijn moeder was het enige normale mens van de familie. Ze was het introverte gevoelstype in de indeling van Jung en ze leefde voor anderen, net als ik.”

Hanny: “Ze had ook rare trekjes die jij van haar over hebt genomen. Dan noemde ik een naam van een schrijver of een film en dan zei ze heel laconiek: ‘Nooit van

gehoord.’ Op zo’n toon van: dat kan niks zijn. Je hebt trouwens ook veel van je vader, hoor.”

Gerard: “Mijn wettige vader is niet mijn werkelijke vader.”

Hanny: “Ach toe, nu je wat ouder wordt, zie ik pas hoe erg je op je vader lijkt, maar ik kon je vroeger ook niet kwaaier maken dan door te zeggen: nu ben je precies je vader. Dan was je stil, dat trof doel, dat beviel je helemaal niet.” 

Gerard: “Ik ben tragisch, denk ik.”

Hanny: “Ik heb het je wel vaker gezegd: bij iemand die zo’n oeuvre achterlaat, denk ik: zijn werk is veel belangrijker dan een zogenaamd gelukkig leven.”

Hanny Michaelis vond De avonden meteen een prachtboek, maar het bevatte voor haar destijds geen signalen die wezen op Reve’s homoseksuele geaardheid.

Hanny: “Ik was zo groen als gras. Ik wist wel dat het bestond, hoor, want ik had voor de oorlog thuis stiekem Das Sexualleben unserer Zeit gelezen van Ivan Bloch. Maar achter De avonden zocht ik niets. Misschien was dat een intuïtieve reactie om afstand te bewaren. Ik wilde ook liever trouwen dan Gerard. Hij voelde al wel nattigheid, denk ik. En ik wou het niet voelen. “

Gerard: “Maar ik wou wel een klein wezentje van mezelf.”

Hanny: “Ja, jij wou wel kinderen hebben, en dat wou ik nou weer niet.” 

Gerard: “Heel verstandig, zestig procent kans dat het ook flikkers worden als het jongens zijn.”

Hanny: “Nee, dat was het punt niet, maar ik voelde aan — hoe dol ik ook op je was — dat ons huwelijk wankel was. En toen ik eenmaal wist dat je homoseksueel was — we waren al drie jaar getrouwd — dacht ik: dan zit zo’n kind straks zonder vader.

“Hij heeft me een keer gevraagd: ‘Prakkiseer jij nooit om het met een vrouw te doen?’ Ik antwoordde: ‘Misschien doe ik het nog wel eens.’ En toen zei hij, dat zal ik ook nooit meer vergeten: ‘Dan krijg ik echt een afkeer van je.’ “

Gerard: “Ja, want ik heb me altijd afgevraagd: wat doen die lesbienes eigenlijk, een beetje tegen elkaar aan schuren. Maar ten slotte heb je met mij een kat in de zak gehad. Ik was van de herenliefde, maar dat bestond toen nog niet, begrijp je wel. Ik wist het van mezelf, maar ik wilde het toen nog niet weten. Je had beter naar Israël kunnen gaan.”

Hanny: “Ja, en dan met een brave jood trouwen zeker, die me waarschijnlijk ook niet trouw zou zijn geweest. Maar het sprookje dat er seksueel van alles ontbrak tussen Gerard en mij, dat was onzin. Van seksuele onthouding was geen sprake. Op ons seksleven was niets aan te merken, al was hij geen romantische minnaar.”

Gerard: “De woordenvloed van deze vrouw is niet te stuiten.”

Hanny: “Nee, nu zeg je het fout, je zei altijd: ‘De woordenvloed van deze getuige was niet te stuiten.’ Dat had je gelezen in een rechtbankverslag en dan zei je erachteraan: doctoranda Fruit, moet je niet naar school? Dan begon mijn geklets je te vervelen.”

Het enthousiasme waarmee Hanny Michaelis destijds de manuscripten van Gerard Reve las, stond in schril contrast met de reacties die ze van haar man kreeg op haar eigen werk.

Hanny: “Poëzie is een voze en onwaarachtige kunst, zei hij heel in het begin toen we elkaar pas kenden. Dat had hij thuis gehoord van zijn vader. Met het laten lezen van mijn gedichten aan Gerard ben ik snel opgehouden. Ik vergeet nooit dat ik je eens iets liet lezen en jij mijn gedichten in twee seconden bekeken had. Je zei: ‘Ja, heel aardig, zal ik ze voor je schrijven?’ Toen dacht ik: nou laat ik je nooit meer iets lezen, want ik was toch al zo on-

zeker. Hij heeft voor mijn werk nooit zoveel gevoel gehad, hoor. Maar ik heb mijn talent nooit ondergeschikt gemaakt aan het zijne, daar was het net iets te sterk voor. Ik luisterde wel altijd aandachtig als jij me iets voorlas van jezelf.”

Gerard: “Kijk, ik leg mijn werk niet voor aan een cultuurdrager of aan doctor Goedegebuure. Ik wil weten wat de internationale huisvrouw ervan vindt. De mening van mensen die gekweld worden door allerlei artistieke of esthetische vooroordelen en zitten te wachten op taalschoonheid, interesseert me niet.”

Hanny: “Ik let wel op taalschoonheid.” 

Gerard: “Jij dicht heel anders dan ik. Jij probeert met de allersimpelste taal een emotie op te voeren en tot uitdrukking te brengen. Soms lukt je dat buitengewoon goed. Maar het is mijn methode niet. Jij gebruikt nooit opzettelijke clichés en zo. Ik bouw een gedicht op als een verhaal. ” 

Hanny: “Ik ben er wel van overtuigd dat jij een veel groter talent hebt dan ik. Dat zag ik meteen bliksemsgoed, al mag ik dan een internationale huisvrouw zijn die volgens jou dommer is dan het achtereind van een varken. Ik was alleen nooit zo overtuigd van mezelf.”

Gerard: “Dat moet je niet zeggen, jij hebt veel bereikt door de eenvoud, door de kaalheid van je gedichten, dat heeft een heel ontroerend effect. Maar jij kunt niets overdrachtelijk zien, je bent niet spiritueel. Al heb je wel visie.”

Hanny: “Gelukkig wel, en ik heb ook een bepaald levensgevoel.”

Gerard: “Ik raak het hart van de mens.” Hanny: “Dat is waar, maar je hebt ook een hele hoop rotzooi geschreven over katholieken die een scheet laten en zo.”

Gerard: “Nou, dat komt voor, hoor. Maar kunst moet noodzakelijkerwijs een percentage kitsch en schmieren bevatten en dat zit er bij jou niet in.”

Hanny: “Jij denkt nog steeds dat ik een verstokte rationaliste ben, maar dan zou ik nooit gedichten hebben kunnen schrijven.”

Gerard: “Jij moet het hebben van heel kleine observaties van bijvoorbeeld een slapende of voor zich uit kijkende kat. Die gedichten vind ik heel mooi.”

Hanny: “Het allermooiste gedicht van jou vind ik dat wat eindigt met: ‘Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?’ Over dat grafvan een onbekende jongen.”

Gerard: “Graf te Blauwhuis.”

Hanny: “Gedachten onder woorden brengen, dat is het moeilijkste, en dat is iets wat Gerard heel goed kan. “

Gerard: “Ja zeg, iemand die zijn gedachten niet onder woorden kan brengen, die moet niet schrijven, die moet dood.”

Hanny: “Trouwens, wat ik hier nu eens absoluut recht wil zetten is dat al mijn afscheidsgedichten niet alleen maar over Gerard gaan. Daar kan ik altijd zo kwaad om worden. Het zijn er maar twee die over onze scheiding gaan, welke zeg ik niet, dat vind ik niet discreet. Maar ik heb wel eens gedacht: wat zijn jullie allemaal voor een achterlijke imbecielen, jullie kruipen met jan en alleman het nest in en denken dat ik sinds Gerard als een non door het leven ga.”

Gerard: “Is wel chic natuurlijk, hè, om te treuren om de verloren echtgenoot. Dat betekent dat je tragisch bent. Tragisch verkoopt goed hoor. “

Hanny: “Ik vind dat hysterie. Ik moest altijd lachen om het idee dat ik het maar bij één man heb gehouden. Dan was ik toch geen knip voor de neus waard geweest.”

Gerard: “Nou, je hebt een heel ingetogen leven geleid, daar kunnen de jongeren een voorbeeld aan nemen. “

Het vele praten heeft beiden hongerig gemaakt. Bovendien lijkt Gerard Reve een beetje ongeduldig geworden van de vele ontboezemingen die over en weer zijn gegaan. Wanneer Joop Schafthuizen als een ware keukenprins aankondigt dat we over een minuut of tien buiten in de tuin kunnen eten, veert de schrijver meteen op en slaakt hij een verlossende zucht. “Ja Joop, is het zover? Happie, happie, bikkie, bik. Wat zorg je toch goed voor ons. “

We vertrokken vanochtend onder een bewolkte Nederlandse hemel, maar, zoals Hanny Michaelis constateert, hier is het stralend weer. Hetgeen Gerard de opmerking ontlokt: “Het is hier altijd goed weer, dat komt omdat Maria het Belgische luchtruim prefereert. Ik zei net tegen de vrouw in de winkel, die over het weer van de afgelopen dagen klaagde: ‘Het weer komt van God en kan dus nooit slecht zijn, en ten tweede: in een huis, in een automobiel en in een trein is het altijd mooi weer. En ten derde: het weer is gratis.”

Tijdens de lunch worden een aantal anekdoten opgehaald uit de laatste jaren van hun huwelijk. Dat duurde omcieel tot 1959, maar in 1957 vond al een scheiding van tafel en bed plaats en verhuisde Gerard Reve van de Galerij — de plek waar vroeger de resten van het afgebrande Paleis voor Volksvlijt stonden en nu de Nederlandsche Bank staat — naar de Oudezijds Achterburgwal, waar hij vaak bezoek kreeg van vrienden uit Engeland, zoals de classicus Perkin Walker die hij in Londen ontmoette via de schrijver Angus Wilson.

Gerard: “Perkin was heel bekwaam in talen en leerde voortvarend Nederlands om zich in winkels en zo verstaanbaar te maken. Bij de slijter op het Oude Kerksplein kon hij zeggen: ‘Een hele liter van uw eigen merk, graag.’ Daar leerde hij ook de uitdrukking: ‘Dat is kut met peren, dat merk is niets waard.’ Waarop hij antwoordde: ‘Kut met peren, seems to me an interesting dish.’ Later stuurden Wimie en ik hem er eens op uit om op de Nieuwmarkt fruit te kopen en ik vroeg: ‘O ja, neem ook een pondje van die donkere peren mee.’ Toen zei hij: ‘Dat is goed, maar zonder kut.’ “

Hanny: “Grof hè? Dat heb ik wel van jou overgehouden, dat ik me nog steeds zo grof uitdruk. ‘Godverdomme’ voor en na, ‘wat een gelul’ of ‘wat een zak’. Ik zeg het elke dag honderd keer. Voor een vrouw van 73 vind ik dat echt een schande, hoor.”

Reve heeft na de lunch weinig zin om weer naar binnen te gaan en het interview te hervatten. Zo vaak is zijn ex-echtgenote nou ook weer niet op bezoek, vandaar dat hij haar graag iets wil tonen van de katholieke pracht en praal van de streek waarin hij nu woont. 

“En nu linea rectum naar het kerkhof. Dat ligt hier heel mooi. De mensen worden hier nog begraven rond de kerk.”

Hanny Michaelis trekt een sip gezicht, alsof ze de macabere voorkeuren van haar ex-man zo onderhand wel kent. Toch laat ze zich na enig gesputter meevoeren en als we na een wandeling over de plaatselijke begraafplaats onder de verkoelende koepel van Reve’s parochiekerk schuifelen, fluistert ze geïmponeerd: “Een heel leuk kerkje. Vroeger op vakantie in Frankrijk wilde je ook altijd al kerken binnen. Je was nog helemaal niet katholiek, maar ik moest wel een kruis slaan en knielen. Hetgeen ik weigerde. Wat een schitterend orgel trouwens. “

Gerard: “Het geeft een volle klank met niet te veel dreunen en de stemmen worden er mooi door begeleid.”

Piep, piep, piep!!! De gewijde rust die hier heerst wordt ruw verstoord door het alarm dat afgaat omdat fotograaf Klaas Koppe voor een toepasselijk kiekje het altaar heeft betreden. Ze zijn hier kennelijk als de dood voor antiekdieven.

“Dadelijk komt de politie en die snijdt je Iul af,” dreigt Reve. Maar in plaats daarvan staat er even later een vriendelijke pastoor voor ons, die door Reve eerbiedig Vader Gabriël wordt genoemd. De schrijver biedt beleefd zijn excuses aan: “Tsja, ik ben hier met een wereldberoemde fotograaf en een befaamde journalist van de internationale wereldpers aller landen en dit is mijn ex-echtgenoot.”

Vader Gabriël kijkt Hanny Michaelis eens verbaasd aan en zegt dan: “Neemt ge me in de maling, Gerard? Maar nee, nu zie ik het. U bent de dichteres, ik herken u, u heeft laatst de Anna Bijnsprijs gewonnen.”

Reden genoeg voor deze levenslustige pastoor om het koppel uit te nodigen voor een drankje. “Koffie, thee of een glaasje wijn?” vraagt hij als het onverwachte bezoek in zijn zachte fauteuils is neergezakt.

Gerard Reve: “Wijn graag, doe maar rode. Een pastoor heeft altijd heel goede wijnen, dat is bekend. En koffie of thee, dat hebben we thuis zelf ook.”

Terwijl Vader Gabriël naar zijn wijnvoorraad snelt, vraagt Hanny aan Gerard: “Kom je hier vaak?” 

Gerard: “Elke week. Om te biechten. Ik vertel hem de verschrikkelijkste dingen, maar hij vindt dat het nogal meevalt. De biecht is een prachtig sacrament.”

De gulle geestelijke komt terug met een goede Bordeaux uit 1986. Reve neemt een slokje en zegt: “Dit lijkt op een Pomerol, die wijn die op ‘t einde naar modder smaakt. “

Hanny sist berispend: “Gerard! “

Aan de muur van de pastorie hangt een aantal schilderijen van Roger Raveel, een dorpsgenoot van Reve, maar de schrijver voelt zich niet bepaald een kunstbroeder

van de schilder: “Die crucifix die daar hangt, is wel schoon, maar ook wel weer een beetje gejat van El Greco,” legt hij aan Hanny uit. “Maar wat daarnaast hangt, wat heeft dat te betekenen?” 

Hanny: “Dat zie je toch: dat is een man op een stoel.”

Gerard: “Man op een stoel? Ja, als jij het erbij zegt, dan zie ik het. Maar dan nog: man op een stoel, wat koop ik daarvoor?”

Hanny: “Ik dacht…”

Gerard: “Ik dacht, ik dacht. Jij moet niet denken. Ik alles vertellen, jij niets begrijpen, zo schiet het niet op.”

Hoe ze erop komen, is niet duidelijk, maar van Raveel zijn ze ineens beland bij de oude Amsterdamse stadsbouwmeester Hildo Krop.

Hanny: “Die man heeft de hele stad mogen volplempen met zijn akelige platgeslagen beeldjes.”

Gerard: “Nou, op de Apollolaan staat een beeldje van dat meisje met een paard, dat vind ik wel mooi, daar zit beweging in.”

Hanny: “Gatverdamme, ik vond het als kind al verschrikkelijk.”

Gerard: “Jij vindt godverdomme niks mooi.”

Hanny: “Nou ja, dan verschillen we wat dit betreft van mening.”

Het gekissebis noopt Vader Gabriel tot ingrijpen. Hij zegt lachend: “Ik heb de indruk dat ge wel meer verschillen en geschillen hebt.”

Terug in huize Reve wordt er nog wat gekeuveld over het literaire milieu waarin het schrijversechtpaar zich destijds bewoog. Gerard beweert stellig: “Ik kon met niemand praten over kunst. Ik hoorde er niet bij, ik wilde goed werk maken en de literaire Vijftigers wilden actie. Ja, actie, waarvoor? Niemand legde hun een strobreed in de weg. Het hele Stedelijk Museum stond voor hen open. Waarom ga je ruim baan vragen als je ruim baan krijgt? Ze hebben niets van belang gemaakt, volgens mij dan.”

Hanny protesteert: “En Lucebert en Campert dan? “

Gerard: “Lucebert niet en Campert ook niet.”

Hanny: “Voor mijn werk hebben ze wel betekenis gehad, omdat ik door hen het rijm losliet, en Lucebert droeg toch schitterend voor in de salon van mevrouw Frielink.”

Gerard: “Dat zou je later niet meer zeggen, maar Lucebert was een heel mooie jongen, daar voelde ik me op een bepaalde manier toe aangetrokken. Dat primitieve gezicht met een beetje puistjes, dat vond ik erg mooi. Hij zong zijn gedichten als liederen, dat deed hij inderdaad schitterend.”

Hanny: “Ik droeg niets voor, ik had toen nog maar weinig gedichten, of vond mijn werk niets. Ik kwam gewoon mee als de vrouw van Gerard. Trouwens, voor Willem Frederik Hermans had je wel bewondering. Hermans kwam heel vaak bij ons op bezoek, je kon het goed met hem vinden.”

Gerard: “Hermans was een van de weinigen die talent had. Maar hij kwam dan ook uit een nest zonder culturele achtergrond, uit een milieu van voorzichtige kleinburgers. Hij was niks van huis uit. Hij was niet rooms opgevoed, niet socialistisch.”

Hanny: “En je vergeet Gerrit en Tientje Kouwenaar, waar we het grootste plezier mee gehad hebben.”

Gerard: “Kouwenaar was een uitzondering, die zat bij de Vijftigers, maar hoorde daar eigenlijk niet bij, volgens mij.”

Hanny: “Bij Bert Schierbeek kwamen we ook nog wel eens, maar Gerard werd gek van Het Boek Ik. “

De dichteres zou nog uren kunnen doorgaan over haar lieve leven met Reve, maar de schrijver heeft genoeg van het verleden en is blij dat hij afgeleid wordt door Joop Schafthuizen, die fluitend binnenhuppelt met thee en bonbons. Toch wil Hanny nog even iets kwijt: “Ik schaam me nog altijd dat ik zo gezeurd heb, ik ben je erg dankbaar datje zoveel van me gepikt hebt.”

Gerard: “Ik heb jou in de weg gestaan, ik voel me zeer schuldig. Maar je moet tot een besluit komen dat het zus of zo is, en dan zet je er een handtekening onder.”

Hanny: “Dat was nog niet zo makkelijk, het was best verdrietig om uit elkaar te gaan. De laatste jaren waren erg moeilijk, maar we bleven toch bij elkaar omdat we erg aan elkaar gehecht waren. Gerard wilde eigenlijk niet weg, hij was bang, waarschijnlijk omdat homoseksualiteit in die tijd nog niet zo geaccepteerd was. Hij wilde allebei, maar mijn psychiater heeft me gezegd dat het beter was om toch te scheiden. Het was ook beter, anders waren we gefrustreerd geraakt. Maar de genegenheid is gebleven.”

Gerard: “We zijn nog steeds op elkaar gesteld.”

Hanny: “Maar ik heb achterafwel het idee dat ik nooit iets van je heb begrepen. Dat gevoel kreeg ik vooral toen je De avonden voorlas voor de radio. Ik had dat boek al zes keer gelezen en toen drong pas echt tot me door wat je bewoog, wat je dwarszat, wat er in je leefde en daar heb ik vroeger altijd langs geleefd.”

De schrijver knikt instemmend, maar probeert gauw met krampachtig bekkengetrek een deksel op vroeger te leggen. De dichteres ziet het wel, maar neemt ten slotte nog snel even een duik in het verleden: “Dat ken ik van je. Vroeger stond je boven aan de trap in het donker ook van die enge gezichten te trekken. Ik mocht dat nooit doen, want daar werd je doodsbenauwd van. Ach, we hebben heel wat afgekibbeld, maar ik dacht meestal: je hebt gelijk. Ik deed eigenlijk alles wat je zei.”

Gerard: “Ik had toch ook altijd gelijk en je hebt toch een interessant leven geleid.”

Hanny: “Ja, en ik heb nooit zo gelachen als met jou. Jouw humor die ben ik bij geen enkele man meer tegengekomen. Bij niemand!”