Spring naar de content

Bloedverwanten: Els Pelgrom en Herman Koch

Els Pelgrom (1934) is kinderboekenschrijfster. In 1994 werd haar oeuvre bekroond met de Theo Thijssen-prijs. Dit jaar schrijft zij het kinderboekenweekgeschenk Bombaaj. Haar broer Herman Koch (1953) is schrijver en bekend van het VPRO-programma Jiskefet.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Tom Kellerhuis

Els Pelgrom: “Mijn meisjesnaam is eigenlijk Else Koch. In 1952, toen ik achttien was, ben ik vanuit Arnhem naar Amsterdam gegaan om te gaan studeren op de avondopleiding van de Kunstnijverheidsschool, de latere Rietveldacademie. Op mijn twaalfde waren mijn ouders gescheiden en een paar jaar later was mijn vader met Hermans moeder getrouwd. 

“Vader was een beetje een bon-vivant. Mijn moeder vertelde dat hij als jonge man fluwelen pakken droeg met zo’n grote strik. Hij was een dandy-achtige gentleman. Toen ik mijn eerste Gouden Griffel kreeg voor m’n tweede boek, liet hij speciaal een maatkostuum maken. Ik, inmiddels zonder man, had hem meegevraagd voor de uitreiking. Hij heeft het nog een keer aangehad op zijn verjaardag; kort daarna stierf hij. 

“Mijn ouders waren totaal verschillend, hoewel hij een tijdlang keurig in het gelid heeft gelopen. Ik hoorde zo bij mijn vader dat ik het vanzelfsprekend had gevonden dat hij me zou meenemen. Het was een schok dat dat niet gebeurde. Mijn twee zussen, mijn broer en ik bleven bij moeder. Ik was de op een na oudste; toen Herman werd geboren, was ik al getrouwd. Mijn oudste zoon Philip is drie jaar jonger dan Herman. 

“Ik kom uit een heel raar gezin. Mijn ouders waren remonstrants, geheelonthouders, vegetariërs en natuurliefhebbers: altijd wandelen en fietsen. Bovendien waren ze lid van Rein Leven. Toen vader weg was, werd er in die keurige Arnhemse buurt waar wij bleven wonen schande van de scheiding gesproken. 

“Ik had een typisch ongelukkige jeugd, vooral na de scheiding. Maar ook weer niet zo rampzalig. Mijn vader was een milde man. Ruzie maken kon hij niet — iets typisch Kochs — wat tevens een mankement was. Hij bracht vrolijkheid en gezelligheid in huis. Na mijn twaalfde was dat voorbij. Hermans moeder wist aanvankelijk niets van de achtergronden van mijn vader. Ze schrok zich lam toen ze hoorde dat die man al vier kinderen had. In dat nieuwe gezin was Herman nummer één. Logisch, want wij waren allemaal al volwassen en hadden ons eigen leven. Herman is veel geestiger — hoewel? — dan ik. Maar er, bestaat een soort Koch-humor, dat supermelige. Vader had het. Mijn kinderen hebben het, mijn kleinkinderen hebben het. Mijn kinderen maken dezelfde grappen als Herman. Vooral tegen mij, om me te pesten. Ook harde humor. 

“Herman gaat soms heel lang door met een grap. Hij zei bijvoorbeeld jarenlang bij het krieken van de dag ‘deze ochtend’. De meeste mensen vinden dat leuk, maar ik vond het soms vermoeiend. Bij elke maaltijd, zelfs een slechte, met koude thee en een verbrand ei, zei hij: ‘Ik heb nog nooit zo heerlijk ontbeten.’ Dan werd ik weleens nijdig. 

“Maar hij is ook heel goed voor mij geweest. Toen mijn Spaanse man in Granada overleed, kwam hij direct en bleef drie weken. We geven elkaar soms in benarde omstandigheden dure cadeaus. Hij heeft mij toen die prachtige antieke schrijftafel gegeven, die nu hier staat. En ik heb destijds voor hem een schrijfmachine gekocht, omdat hij geen geld had. We zijn er samen een gaan uitzoeken. De man in de winkel zei tegen Herman: ‘Kijk je moeder maar eens lief aan, dan koopt ze die dure misschien wel voor je.’

“ik herken mijn vader heel duidelijk in Red ons, Maria Montanelli, de roman die Herman heeft geschreven. Maar zoals elk boek belicht het maar één kant: de periode dat zijn moeder doodging, terwijl mijn vader al een andere vrouw had. Herman was een onmogelijke puber. Er waren enorme spanningen in dat gezin. Toen mijn vader stierf, was hij wel heel erg alleen. Sindsdien zijn we meer met hem opgetrokken; bijvoorbeeld met z’n drieën, met mijn zusje Marijke erbij, op vakantie naar de Vogezen. 

“Je kon absoluut nergens met mijn vader over praten. Het moest altijd over leuke dingen gaan. Later heeft hij ons zijn zogenoemde autobiografische verhalen laten lezen. 

“Hij had minnaressen, veel losse verhoudinkjes. Pas later wilde hij het uitleggen. Hij is nooit van Hermans moeder gescheiden, omdat hij het niet kon opbrengen weer een kind kwijt te raken. Hij heeft er toch erg onder geleden dat hij ons had moeten achterlaten. 

“Ik nam het hem wel kwalijk dat hij mij bij mijn moeder liet, pas als je ouder wordt begrijp je dat. Maar ik heb me heel lang behoorlijk in de steek gelaten gevoeld. Zo erg dat ik als ik hem zag altijd pijn in mijn maag kreeg. Dat hij mijn moeder voor Hermans moeder verliet, kon ik echter wel begrijpen. 

“Mijn moeder, die nog leeft, mocht van vaders derde vrouw niet op zijn begrafenis komen. Dat had ze wel graag gewild. Er was alleen naaste familie — wij en de zoon van die vrouw. Zes maanden na mijn vaders dood heeft zij zelfmoord gepleegd. Daar zijn wij heel nauw bij betrokken geweest. Ik was echt een beetje bang dat ze zouden denken dat wij het hadden gedaan. Urenlang hebben Herman en ik samen met twee rechercheurs op de politiearts zitten wachten. Ze kon het alleen niet meer aan. In die tijd claimde ze ons, Herman, mij en mijn zusje vooral. Ze had niemand anders, bleek toen. Het was een drama, maar ook een opluchting; na haar dood kon ik weer slapen. Toen pas ben ik in huilen uitgebarsten en heb ik geroepen: ‘Vader is dood.’ 

“Het was een enorme verademing. Want als ik terugblik, was het eigenlijk tamelijk kloterig met onze ouders. Het was een soort bevrijding, en we hebben er na dit drama een broertje bij gekregen.” 

Herman Koch: “Op m’n tweede dacht ik: Arnhem, dat wordt niks. Mijn vader, naar wie ik ben vernoemd, was rayondirecteur van Het Vrije Volk. Hij verhuisde naar Amsterdam, omdat hij daar groepsdirecteur kon worden. Later is hij nog even directeur van De Arbeiderspers geweest. 

“Ik heb lange tijd gedacht dat ik enig kind was; ik realiseerde me voor mijn vijftiende nauwelijks dat ik ‘n broer en zussen had. Dat kwam door het leeftijdsverschil. 

“In tegenstelling tot Els heb ik een typisch gelukkige jeugd gehad; ik vond het absoluut nooit vervelend dat ik alleen was. Als we in de zomer in zo’n vakantiehuisje zaten, liep ik altijd naar het eerste het beste hutje waar kinderen waren en schreeuwde dan: ‘Is hier iemand die mijn vriend wil worden?’ 

“Ik had naast mijn niet meer zo jonge vader een relatief oude moeder — ze was veertig toen ze mij kreeg. De vaders van andere kinderen vond ik soms jongensachtig: mijn vader was eigenlijk meer een echte vader, zoals ze in boeken beschreven worden. 

“De meest voor de hand liggende reden dat ik geboren werd, is dat mijn moeder dat wilde. Het was haar laatste kans. Ze is een keer daarvoor heel kort getrouwd geweest, woonde op haar 35ste nog bij haar ouders thuis. 

“In de puberteit had ik regelmatig een conflict met mijn vader. Maar ruzie maken was met hem — anders dan met mijn moeder — onmogelijk. Terwijl ik Ik was tijd wel zin had in een beetje ruzie. Ik was zo’n vervelend zuigertje. 

“Mijn moeder wist vijf jaar lang dat hij een andere vrouw had. Ik wist het vanaf mijn dertiende. Dan merk je pas dat je enig kind bent: ouders die allebei om jouw gelijk bedelen. Ik had een sterke band met mijn moeder. In dat hele conflict heb ik duidelijk haar kant gekozen. Vaders derde vrouw was niet echt een moeder voor me. Ik had niet het gevoel dat ik makkelijk langs haar kon gaan met een tas vol vuile kleren. 

“Hij was er zo’n twee avonden in de week niet. En dan at ik met mijn moeder frietachtig eten met de televisie aan. Terwijl we met z’n drieën meer een gezin aan tafel waren. 

“Er was veel ruzie, in die zin dat mijn moeder hem dan van alles naar zijn hoofd slingerde. Hij reageerde daar niet op of liep weg, bij wijze van spreken naar de buurvrouw, want zijn derde vrouw woonde vijf straten verderop. Zijn manier om contact te leggen was ons die autobiografische stukken te laten inzien. Daarin spreekt hij van E1, E2, waarbij de E voor echtgenote stond. Maar zijn laatste vrouw noemde hij Mijn Geliefde. En zij was ook zijn grote liefde. 

“Tussen m’n dertiende en mijn twintigste heb ik dat ervaren als een soort verraad, want hij koos toch voor iets buiten de deur en niet voor mij. Ook al woonde hij nog thuis, ik had het gevoel dat hij er maar half bij was. 

“Mijn moeder stierf toen ik zeventien was. Net als Els stond ik vanaf mijn achttiende min of meer op eigen benen. Tijdens mijn eindexamen, vlak na mijn moeders dood, wilde mijn vader bij zijn geliefde intrekken, maar hij bleef om mij nog een jaar thuis. Toen heb ik ook leren koken want hij kon helemaal niets, nog niet eens een ei bakken. 

“Op mijn 25ste verjaardag zijn we, mijn vader, zijn nieuwe eega en ik, ergens gaan eten. Na een paar glazen wijn heb ik toen tegen hem gezegd dat ik, ondanks alle gedonder en gezeur, toch heel dankbaar was voor de gelukkige jeugd die ik gehad heb. En een maand later was hij dood, 75 jaar oud. 

“Pas toen ook zijn laatste vrouw er niet meer was, heb ik Red ons, Maria Montanelli geschreven. Als Els over bepaalde fragmenten zou hebben gezegd: volgens mij kun je dat niet doen, had ik dat heel serieus genomen. 

“Na zijn dood, en vooral na die van zijn grote geliefde, trokken de kinderen opeens veel sterker naar elkaar toe. Toen bleek dat ik helemaal niet alleen was. Daarna is het eigenlijk alleen maar leuker geworden.”