Spring naar de content

De chemische weg naar geluk

Waarom is Prozac ineens zo populair geworden? En is de behoefte eraan niet eerder cultureel dan medisch bepaald? De mythische proporties van een wondermedicijn tegen depressies.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ivan Wolffers

“Ik vind het idioot dat mensen meer weten van de knieën van Gullit dan van hun eigen kwalen en de medicijnen die ze innemen,” brieste de arts, auteur van (populair-)wetenschappelijke werken & romans en ook nog hoogleraar gezondheidsrecht Ivan Wolffers (1948) ooit tegen het Algemeen Dagblad. 

“Ik vind het ook vreemd dat we op school wel leren waar Hoogezand en Sappemeer liggen, terwijl we niets leren over de middelen die we misschien dagelijks moeten slikken. En artsen moeten niet doen alsof het allemaal zo ingewikkeld is. Ik heb geleerd dat niets te moeilijk is om uit te leggen.” 

Hij roept het vaak en in allerlei toonaarden, en het is ook de gedachte achter zijn geneesmiddelengids Medicijnen, een handleiding voor de consument (1980), een van Neerlands best verkochte boeken, waarvan inmiddels al zeven bijgewerkte edities zijn verschenen. Voor het bijwerken van de achtste editie had Wolffers inmiddels zoveel zowel wetenschappelijke als dag- en weekbladartikelen over het (hier en daar snuivend als ‘pilletje voor de grachtengordel’ afgedane) antidepressivum Prozac verzameld, dat hij het nooit allemaal kon gebruiken. “Toch vond ik het materiaal opvallend genoeg om er iets mee te doen, te meer omdat bij het doorlezen ervan heel veel andere aspecten van geneesmiddelengebruik zichtbaar worden. Met name het geloof van mensen in het geneesmiddel dat ze slikken en hun behoefte daarin door autoriteiten bevestigd te worden. 

“Het specifieke aan Prozac is waarschijnlijk dat het het eerste media-medicijn in de geschiedenis is geworden, omdat het het troetelkind van de journalistiek werd. Inmiddels lijkt het gedoe rond Prozac een beetje voorbij en lijkt iedereen z’n zegje te hebben gedaan. Dat maakt het mogelijk om terug te kijken en te pogen een analyse te schrijven over de oorzaken van de hype. Is Prozac een wondermiddel? Of is het een nieuwe drug voor burgers die bang zijn voor XTC en coke in een tijd dat valium allang niet meer kan? Is depressie, na hyperventilatie, de overgang en overspannenheid, de nieuwe diagnose waarin iedereen met vage klachten zich zal moeten vinden? Loopt voorschrijvend Nederland weer kritiekloos achter een nieuw geneesmiddel aan?” Op al die vragen gaat Wolffers in zijn nieuwe boek Verlossing op recept, waaruit hiernaast enkele fragmenten, uitvoerig in. 

Het Latijnse placebo betekent: ‘Ik zal een plezier doen.’ In de geneeskunde is het de term voor geneesmiddelen die de arts meegeeft aan een patiënt, in het besef dat het niet effectief is in biologische zin, maar wetend dat de patiënt van hem een oplossing verwacht. En wonderlijk genoeg blijkt dan in veel gevallen dat er verbetering optreedt. Placebo-pijnstillers blijken bijvoorbeeld na ongeveer twee uur een maximaal effect te bereiken. Bij overgevoeligheid verdwijnt in een groot aantal gevallen de jeuk door gebruik van de placebo. Na langdurig gebruik van placebo blijken sommige gebruikers bij het stoppen onthoudingsverschijnselen te vertonen omdat ze eraan verslaafd zijn geraakt. Er worden bijverschijnselen bij placebogebruik gemeld. Kortom: placebo’s doen iets zolang de patiënten er maar in geloven. 

Het placebo-effect is redelijk goed bestudeerd, omdat in onderzoeken naar effecten van geneesmiddelen naast de stof die onderzocht wordt ook een bekend ander medicijn met hetzelfde effect wordt gegeven, en een placebo. Het placebo-effect zelf is echter niet zo vaak onderwerp van onderzoek geweest. Toch hebben alle behandelingen die gebruikt worden op een of andere manier een placebo-effect. Joyce, die veel over dit onderwerp publiceerde, meent dat in alle geneesmiddelen die door artsen voorgeschreven worden een symbolisch of placebo-element huist en hij schat dat bijvoorbeeld in Engeland een op de vijf recepten van huisartsen alleen maar een symbolische functie heeft (C.R.B. Joyce, Lancet 1994, 344:1279). 

Het placebo-effect wordt dan nog eens versterkt door keuze van de juiste kleur — opwinding en fobie reageren goed op groen en depressie reageert goed op geel, maar pijnstillers moeten wit zijn — vorm van toediening en merknaam. Wie glimlacht bij het lezen dat de Mende in Sierra Leone menen dat rode geneesmiddelen goed voor het bloed zijn, zou toch even bij zichzelf te rade moeten gaan bij het tot zich nemen van dit soort informatie. 

In 1994 publiceerde het medisch weekblad The Lancet een reeks artikelen over het placebo-effect, en bij de introductie schreef men: “Geloof, door zowel de patiënt als de arts, is noodzakelijk voor elke behandeling en het beïnvloedt het resultaat: er zit een placebo-component in elk therapeutisch effect, maar toch wordt het zelden erkend of in detail onderzocht” (J. Bignall, Lancet 1994, 344:904). In een poging het placebo-effect te definiëren, belandde Peter C. Gotzsche van de ene moeilijkheid in de andere (Lancet 1994, 344:925), en dat zal wel te maken hebben met het feit dat we allemaal zelf ook in geloofsystemen zitten, maar hij geeft uiteindelijk drie belangrijke componenten van het placebo-effect: geconditioneerde reflex (ik slik iets en dus zal ik nu wel verbeteren), geloof en de zogenaamde locus of control (ik kan er zelf niets aan doen en heb hulp van buiten af nodig). 

Uit onderzoek blijkt dat dat geloof in de behandeling niet alleen bij de patiënt moet bestaan. Als de voorschrijver erin gelooft, dan is het placebo-effect veel groter. In eigenlijke zin praten we dan allang niet meer over een placebo, want de behandelaar schrijft niet iets voor om de patiënt een lol te doen, maar het is een behandeling, want de behandelaar gelooft er zelf ook in. Dat is een van de redenen dat in behoorlijk dubbelblind geneesmiddelenonderzoek de arts ook nooit mag weten of hij het placebo of de volgens hem of haar effectieve stof voorschrijft (pas later worden de gegevens gedecodeerd). Verwachtingen van de behandelaar beïnvloeden in zeer sterke mate het placebo-effect. 

In de genoemde artikelenreeks in The Lancet zat ook een bijdrage over placebo-effecten in de psychiatrie. Bij onderzoek naar psychiatrische farmaca bleek 21 tot zeventig procent van het effect gebaseerd op placeboreactie, maar deze percentages zijn heel moeilijk te interpreteren (J.R. Laporte en A Figueras, Lancet 1994, 344:1206). Ook andere auteurs hebben benadrukt dat het placebo-effect bij behandeling van depressies vrij groot is. Daarmee suggereer ik niet dat het effect van Prozac te verklaren is als een gevolg van placebowerking, maar het is interessant om te beseffen dat voor elke behandeling de placebowerking belangrijk is en dat die des te groter is naarmate patiënten en artsen sterk in de effectiviteit geloven. Voor effectieve depressiebehandeling zijn daarom misschien telkens nieuwe middelen nodig waarin zowel behandelaar als behandelde kunnen geloven om een nieuwe impuls aan de behandeling te kunnen geven. 

Wat is nu eigenlijk een depressie? De inzichten, verworven in de medische antropologie, in het stellen van diagnoses, de manieren waarop zowel medici als patiënten tegen gezondheid en ziekte aankijken, maar ook de kennis die we vergaard hebben over de factoren die een rol spelen bij het geloof van mensen in geneesmiddelen, zijn nuttig bij ons onderzoek naar wat zoal een rol speelt bij de enorme populariteit van Prozac in onze samenleving. De aantrekkingskracht van Prozac kan niet gemakkelijk worden afgedaan met kleinerende omschrijvingen als ‘Prozac, het pilletje van de Amsterdamse grachtengordel’, zoals de kop boven een boekbespreking in het dagblad Trouw meldt. 

Het is interessant om eens te kijken hoe in andere culturen tegen depressies wordt aangekeken. Past Prozac ook bij depressies in andere culturen? Transculturele psychiaters hebben uiteraard geprobeerd psychiatrische stoornissen in verschillende culturen met elkaar te vergelijken. Culturen zijn systemen waarmee de wereld wordt geïnterpreteerd en geordend en ze weerspiegelen dus in sterke mate de manier waarop we geloven dat oorzaak en gevolg samenhangen. Wat noemt men in andere culturen dus een depressie? 

Nu komen transculturele psychiaters in de regel uit westerse landen. De eerste Keniase of Javaanse transculturele psychiater die in Nederland komt bestuderen hoe men hier met geestesziekten omgaat, moet zich nog melden. Westerse psychiaters hebben afwijkend gedrag in andere culturen proberen te begrijpen binnen de denk- en verklaringskaders van de westerse psychiatrie (daarvan zijn de belangrijkste de schizofrenie en de manische depressie). Daardoor werden ze uiteraard geconfronteerd met de vraag of wat in de ene samenleving als normaal wordt beschouwd wordt, ook in een andere normaal is. En wat zijn de gevolgen als men niet behandelt? Voor deze publikatie is de sleutelvraag: is depressie in Putten hetzelfde als in Chengdu of Ayacucho?

Er is veel onderzoek gedaan naar uitingsvormen van depressieve mensen. Een veel gehoord argument is dat we wel met telkens constante aandoeningen te maken hebben, maar dat die zich op verschillende manieren uiten. De depressie zou zich bijvoorbeeld in westerse landen en in China op verschillende wijze manifesteren. Bij ons uiten depressieve mensen zich met name emotioneel en herkent men een depressie vooral aan de stemming, terwijl men in China vooral somatiseert. Dat wil zeggen: daar staan lichamelijke klachten voorop: hoofdpijn, slapeloosheid, maagklachten, duizeligheid. Van Marokkaanse immigranten in Nederland wordt ook nogal eens beweerd dat ze vaak somatiseren en dat ze niet over hun problemen willen praten, maar in plaats daarvan met lichamelijke verschijnselen komen. Los van het feit dat dit nogal etnocentrisch is (de norm in ons land — het oeverloos uitweiden over je zieleleven zodat het zelfs tot hoogste vorm van televisiegenoegen in de meest onnozele praatprogramma’s verworden is — is daarbij het uitgangspunt), is het natuurlijk ook nog maar helemaal de vraag of het in beide gevallen nu echt wel om hetzelfde gaat. 

Misschien zal al het Prozac-onderzoek ooit nog eens opleveren dat er te weinig serotonine aanwezig is, zowel in China als in Appelscha, maar voorlopig wordt er gewoon nog een discussie gevoerd of we een diagnose als depressie echt wel als een universele kunnen zien. Zelfs als er eenzelfde basis voor zou zijn, zouden we dan de verschillende vormen op dezelfde manier onderscheiden? Uit onderzoek in Groot-Brittannië blijkt dat psychiaters geneigd zijn een bepaald beeld bij Westafrikanen schizofrenie te noemen, terwijl ze het bij Europeanen eerder depressie noemen (Littlewood en Lipsedge, 1982). Hoe zeker zijn psychiaters eigenlijk van hun diagnoses? 

Iemand die meent dat psychiatrische beelden in verschillende culturen niet zomaar aan elkaar gelijkgesteld kunnen worden, is Nancy Waxler. Zij werkte lang in Sri Lanka en hield zich bezig met psychiatrische ziekten. In haar artikel ‘Is mental illness cured in traditional societies?’ (Cult Med Psychiatry 1977; 1:233-53) komt ze tot de conclusie dat men geestesziekten alleen vanuit een cultureel perspectief kan benaderen en dat er geen universele psychiatrische aandoeningen zijn. In westerse samenlevingen worden vrijwillige sociale teruggetrokkenheid, gebrek aan energie en droevige gevoelens in het algemeen van het label ‘depressie’ voorzien, terwijl datzelfde in Sri Lanka nauwelijks wordt opgemerkt en meestal niet behandeld, tenzij zulk gedrag van iemand de samenleving dwingt iets te ondernemen. Diagnoses zijn dus zeer afhankelijk van de cultuur waarin men zich begeeft. Dat betekent dat de behandeling daarvan dat ook is. 

Zelf heb ik meerdere malen tijdens mijn onderzoek in Sri Lanka exorcistische bijeenkomsten bijgewoond. Ik behoor niet tot de mensen die alles idealiseren wat in andere landen gedaan wordt en wat afwijkt van wat wij doen. Daar heb ik te veel voor gezien. De Bali of Tovil (de uitdrijfceremonie) is dan, ook niet bij voorbaat iets dat mijn enthousiasme oproept. Wel ben ik onder de indruk geraakt van het effect van zo’n sessie. 

Het meest staat me een ongeveer dertigjarige vrouw bij, die als meisje tegen haar zin door haar vader was uitgehuwelijkt aan een veel oudere man, die te veel alcohol dronk. Deze vrouw verzette zich nu tegen het feit dat haar man haar vijftienjarige dochter wilde uithuwelijken aan een man van veertig, die ook weer te veel arak dronk. De vrouw kreeg verschijnselen die wij onmiddellijk in de categorie klinische depressie zouden onderbrengen. Ze had al vaker last gehad van zulke perioden. Ze zat dagen voor zich uit te staren, was boos op haar dochter en wilde haar niet meer zien, kreeg soms ineens de aandrang om op te staan, te gaan gillen en door de theeplantage te rennen. Haar gezin vond haar op den duur onverdraaglijk. Men besloot een Tovil te organiseren. Een nacht lang drumgeluid, vuureffecten en dansende mannen in witte kleden. In de 24 uur dat het in het totaal duurde, raakte de vrouw om wie het allemaal ging totaal uitgeput. Ze deed dingen die haar anders in de samenleving ontzegd waren, zoals dansen en op rekken klimmen. Er werden allerlei grappen gemaakt door omstanders en dansers. Het hele dorp en ook het gezin van de vrouw waren erbij aanwezig.

Wat het allemaal precies betekende, is in dit kader niet zo belangrijk. Het gaat om het effect. Sneller dan welk antidepressivum ook was de vrouw weer in haar normale doen. Toen ik haar een paar dagen later interviewde, vertelde ze dat ze alleen nog wat spierpijn had van het dansen, maar dat ze zich er niets van herinnerde. Haar stemming was aanzienlijk verbeterd en ze blaakte van zelfvertrouwen. Ze zou er weleens met haar echtgenoot over praten en haar dochter moest ook maar eens goed naar haar luisteren. Als ik een gemakkelijk grapje zou willen maken, zou ik hier schrijven dat het leek of ze Prozac had gebruikt, want Peter Kramer zou hier zonder veel moeite een van zijn succes-case-studies voor zijn boek Listening to Prozac van hebben kunnen maken. 

Zo’n duivelsuitbanningsceremonie past natuurlijk niet in Amsterdam, maar het illustreert toch wel de betrekkelijke waarde van de diagnose ‘depressie’ en ook de betrekkelijke waarde van de door ons zo gewaardeerde behandelingen. Bovendien leert het ons dat er een proces is van het etiketteren van verschijnselen als ziek of niet-ziek via diagnostiseren en dat behandeling het ont-etiketteren inhoudt. Er wordt iets ondernomen om degene die afwijkt (degene met de depressie) terug te halen naar de wereld van de gezonden, van de normalen. Claude Levi-Strauss heeft het werk van sjamanen ook op een dergelijke wijze beschreven: de sjamaan slaat een brug voor degene die afwijkt om hem terug te voeren naar de herkenbare normale wereld. In wezen zijn er niet veel verschillen tussen het werk van de sjamaan en dat van de psychiater. Onze psychiater zet het de-labellen in via een Prozac-capsule en de duivelsuitbanner doet het op zijn manier. Allebei zijn ze binnen de context van de eigen cultuur effectief en het levert een ‘nieuw’ mens op: iemand die ‘ontlabeld’ is en weer vol zelfvertrouwen zit. 

Zonder te overdrijven kan men stellen dat in het geval van diagnose en behandeling van mentale condities, zoals depressies, men nog meer dan bij louter lichamelijke aandoeningen te maken heeft met culturele invloeden. Gebruik van medicijnen zoals antidepressiva wordt daarom veel sterker bepaald door die culturele interpretatie en herinterpretatie. Dat heeft uiteraard gevolgen voor het geneesmiddelengebruik en voor de wijze waarop mogelijke resultaten door de gebruikers geëvalueerd worden. 

Psychofarmaca nemen dan ook een bijzondere plaats in. Psychofarmaca zijn geneesmiddelen die op het centrale zenuwstelsel werken. Ze kalmeren, helpen bij het in slaap vallen, zijn opwekkend of stimuleren. De geschiedenis van het gebruik van psychofarmaca is in principe zo oud als de mensheid: alcohol en opium en hun effecten zijn allang bekend. Distributie van psychofarmaca via gezondheidszorg en vergoeding van gemaakte kosten door ziekenfondsen maken de massale verspreiding van benzodiazepinen echter wel tot iets bijzonders in vergelijking met alcohol- of opiumgebruik. Wereldwijd zijn er zo’n zeven miljoen benzodiazepine-gebruikers. 

Kijken we alleen naar Nederland, dan zien we dat een op de zes Nederlanders weleens voor kortere of langere tijd een benzodiazepine (als tranquillizer of slaapmiddel) slikt en dat twee procent van de bevolking een chronisch gebruiker is. Vrouwen slikken ze tweemaal zo vaak als mannen en in de leeftijdsgroep tussen de veertig en de zestig jaar worden ze het meest geslikt. In die leeftijdsgroep slikt zelfs een op de vier vrouwen een benzodiazepine. Bijna een kwart van de weduwen en weduwnaars slikt deze middelen en ook een kwart van de WAO’ers gebruikt benzodiazepinen. Als je even stilstaat bij deze gegevens, besef je snel dat het om medicijnen gaat die door wel heel specifieke categorieën mensen gebruikt worden. Sommige medici hebben het verlegenheidsmedicijnen genoemd en de populaire naam mother’s little helper’ zegt ook genoeg over de manier waarop tegen benzodiazepinen wordt aangekeken. 

Het opvallende is dat pas tegen het einde van de jaren zeventig de enorme nadelen van deze medicijnen duidelijk werden. De bijwerkingen, die men aanvankelijk nog niet kende, vielen bitter tegen en de World Health Organization (Who) heeft ze zelfs op de lijst van verslavende middelen geplaatst. Thans is het bijzonder moeilijk om mensen die eraan verslaafd zijn geraakt er weer vanaf te helpen. We zouden veel geleerd moeten hebben van de benzodiazepinen-geschiedenis, want hun plotselinge populariteit lijkt erg op die van Prozac nu. Ook de neiging de middelen voor te schrijven teneinde mensen beter te laten functioneren in de samenleving komt sterk overeen. Hoe functioneert zoiets? Wat betekent tranquillizergebruik voor behandelaars en hun patiënten? 

Helman schrijft over het gebruik ervan: “Het gebruik van middelen die op de geest werken is in een matrix van sociale waarden en verwachtingen ingebed. Het middel kan gebruikt worden om sociale verhoudingen te verbeteren, door iemands gedrag (en gevoelens) in overeenkomst te brengen met een geidealiseerd model van ‘normaal’ gedrag.” Helman deed daar zelf onderzoek naar (Soc Sci Med 1981, 15B:521-33 en Journal of the Royal College of General Practitioners 1981, 31:107-12). 

Het grootschalige gebruik kan niet alleen maar worden toegeschreven aan de advertenties van geneesmiddelenproducenten en evenmin aan de gretigheid waarmee behandelaars een nieuw middel voorschrijven. Mensen willen het ook graag gebruiken en blijven gebruiken, ook toen er steeds meer kritische geluiden kwamen ten aanzien van het gebruik. Helman concludeert dat psychofarmaca een belangrijke rol spelen voor het zelfbeeld van langdurige tranquillizergebruikers en voor hun visie op sociale relaties. Door het gebruik van het medicijn heeft de patiënt het gevoel dat hij controle heeft, dat hij normaal is, dat hij leuk is om mee te leven, geen last van zelfmedelijden heeft, sociaal en assertief is.

Het opvallende is dat mensen vaak niet zonder die middelen willen omdat ze bang zijn dat ze nerveus en ongeduldig in de omgang met anderen zullen zijn, dat het onaangenaam zal zijn met ze te leven en dat ze andere mensen niet onder ogen durven komen zonder hun tranquillizer. Helman citeert andere onderzoekers die met dezelfde conclusies komen. Gebruikers (en dan vooral vrouwen) willen niet met het middel stoppen omdat ze anders niet in staat zouden zijn hun verzorgende rol te spelen. Mannen menen dat tranquillizers nodig zijn om in de werksituatie goed te functioneren. In al deze studies werden de medicijnen door de gebruikers ervan gezien als middelen om aan de sociale verwachtingen te voldoen. 

Dit is frappant omdat bekend is dat benzodiazepinen al na enkele weken door gewenning hun werkzaamheid verliezen. Wat die medicijnen ook precies mogen doen, na enkele weken doen ze beslist niet dat wat de gebruikers ervan verwachten en waarvoor ze ze langdurig blijven slikken. De vergelijking met Prozac ligt voor de hand. Ook dat is een middel dat op de geest werkt (misschien wordt Prozac weliswaar niet geslikt ter kalmering, waardoor mensen maatschappelijk beter functioneren, maar in elk geval slikt men het om de stemming positief te beïnvloeden, opdat men beter functioneert) en waarvan het harde farmacologische onderzoek niet de bijzondere effecten kan aantonen die de behandelaars en hun patiënten zien. Het lijkt dan ook zinvol ons af te vragen of we nu iets meemaken wat we al eerder (in de jaren zestig en zeventig) hebben gezien. Gebeurt er nu met Prozac hetzelfde? 

Edmund Pellegrino heeft dit soort geneesmiddelengebruik ‘de chemische weg naar succes’ genoemd. Hij redeneert als volgt. Het is een diepgewortelde bron van menselijk symbolisme om iets in te nemen wanneer je ziek wordt. Mensen ervaren hun ziekte (hun illness) als iets absoluuts, dat hun zelfbeeld aantast. Het maakt lichaam en emoties een hindernis bij het bereiken van dat wat men zich ten doel heeft gesteld. In zo’n situatie krijgt het voorschrijven van medicijnen een betekenis die uitgaat boven de farmacologische werking van het middel. Gebruik van het middel legitimeert langdurige ziekte (en dat is bij depressies zeker het geval), beschermt de gebruiker tegen gesprekken over allerlei dieper liggende oorzaken en erkent de wanverhouding in het leven tussen frustratie en tevredenheid. “Ze krijgen centrale betekenis bij de grote groepen mensen die chemische middelen zoeken om met angst, opwinding, vermoeidheid, verveling en eenzaamheid om te gaan. Hierbij is het farmacologische effect van ondergeschikt belang. De krachtige symboliek dwingt zowel patiënt als behandelaar een geneesmiddel te gebruiken waar de wetenschap geen therapie zou adviseren” (Drug Intelligence and Clinical Pharmacy 1976, 10:624-30). 

Helman schrijft over dit proces dat patiënten van hun behandelaars leren welke delen van het gedrag genormaliseerd zouden moeten worden en dat de behandelaars op hun beurt weer beïnvloed worden door collega’s en advertentiecampagnes van de farmaceutische industrie. In Duurwoorderij en Geheimtaal heb ik hetzelfde proberen aan te tonen, maar dan niet alleen voor psychofarmaca. Door specifiek gebruik van termen zijn producenten in staat via advertenties, conferenties en bijscholingscampagnes (die steeds vaker in handen komen van geneesmiddelenproducenten) enorme invloed uit te oefenen op de diagnosestelling van artsen. Men probeert daarbij de indicatiestelling en de prioriteiten steeds te verruimen. 

Zo produceert men wollige teksten voor medici over migrainemiddelen waarin men niet alleen maar over migraine spreekt, maar over ‘atypische migraine, pseudomigraineuze hoofdpijn’, ‘migraine en aanverwante hoofdpijntypes’, ‘migraine-equivalenten’ en wat men allemaal nog meer kan verzinnen. Op die manier wordt het begrip ‘migraine’ behoorlijk opgerekt, zodat uiteindelijk allerlei gewone hoofdpijnvormen met zulke medicijnen bestreden worden. En in de teksten voor artsen over tranquillizers lezen we dat ze ‘vegetatief regulerend’ zijn, dat ze ‘patiënten met een psychovegetatief syndroom reactiveren’, ‘disharmoniërende basisgewaarwordingen’ oplossen, ‘het harmonisch evenwicht tussen soma en psyche’ herstellen, gekenmerkt worden door ‘genuanceerde bescherming tegen psychische stressinvloeden’ en nog heel veel andere dingen (Wolffers, 1981). Het is bijna het taalgebruik van een andere planeet, maar door de zalvende terminologie kan men uiteindelijk vrijwel elke klacht ermee vangen en zijn benzodiazepinen medicijnen voor iedereen. 

Is er nu ten aanzien van Prozac iets te concluderen na het overwegen van alles wat hier aan de orde is geweest? In eerste instantie was de bedoeling van dit hoofdstuk een idee te geven van mogelijke verklaringen voor de populariteit van Prozac, maar om er vervolgens een uit te pakken en te roepen dat dat de juiste is, zou onzinnig zijn. Zoals al eerder hierboven werd gesteld, gaat het niet om een betekenis, maar om meerdere betekenissen. Er zijn nu eenmaal meer mensen. Een echte combinatie van al die verklaringen is niet alleen zinloos, maar ook ongewenst. 

Het lijkt dat de verschillende benaderingen die hier geschetst zijn iets meer houvast geven bij het bestuderen van de Prozac-hype. Waarschijnlijk hebben we te maken met een aantal los van elkaar staande fenomenen, die elk een bijdrage leveren aan de rol die Prozac in onze samenleving is gaan spelen — misschien niet altijd als capsule, maar des te meer als gespreksonderwerp. De producent beïnvloedt het denken van artsen over prioriteiten van hun patiënten. De artsen onderwijzen op hun beurt de patiënten over wat er aan de hand is en hoe dat opgelost kan worden. Dat moeten we combineren met de behoefte aan charismatische genezers, die een antwoord hebben op de moeilijke vragen en die uitspraken durven doen over hoe ons ongeluk in elkaar zit. En dat moeten we op zijn beurt weer combineren met de wens van behandelaars om eindelijk weer iets nieuws aan te bieden te hebben, omdat men uitgekeken is op oude ideeën (de paradigmatische vernieuwing). Dat moeten we dan weer combineren met de intense hoop van patiënten, die behoefte hebben aan iets om in te kunnen geloven. Al die theorieën helpen ons om aspecten van de Prozac-hype te begrijpen. 

Een van de belangrijkste factoren komt echter in alle hier gepresenteerde theorieën niet aan de orde. Dat is de bizarre uitvergroting van het middel Prozac door de media. Mijnheer Kramer mag dan een boek hebben geschreven, er mag dan een nieuw medicijn op de markt zijn verschenen waarop veel mensen met depressies hun hoop hebben gevestigd, psychiaters en huisartsen mogen dan op vrij grote schaal het nieuwe middel voorschrijven, dat alles zou niet in staat geweest zijn Prozac zo bekend te maken. Daar hebben de media een rol in gespeeld en zo werd Prozac ons eerste media-medicijn.