Spring naar de content

Eerwraak in Groningen: het verhaal van Hülya

‘Vader redeneerde uit een Turks perspectief; zijn vrouw had de Nederlandse houding overgenomen. En ze gebruikten hun kinderen als pionnen in de strijd.’ Hoe de nasleep van een moord een gezin verscheurde en een vijftienjarige zijn zuster neerstak.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Annejet van der Zijl

De kinderrechter heeft haar meest gestrenge stem opgezet. De jongen tegenover haar houdt zich doodstil. Alleen zijn wriemelende handen verraden spanning, maar het is onmogelijk uit te maken of de trouwhartige bruine ogen zich kunnen vullen met tranen of met haat, of de goeiige mopsneus trilt van emotie of van woede. 

En ze gaat maar door en maar door — of hij wel beseft dat hij er met zo’n lichte straf is afgekomen vanwege zijn achtergrond? Of hij wel weet dat hij een keuze moet maken: Nederlands of Turks zijn? Of hij zich realiseert dat hij de kans heeft gekregen nog iets van zijn leven te maken en dat nu de tijd is aangebroken om dat te doen? 

“Realiseer jij je dat, Selim, of zeg je dat nu maar alleen omdat je denkt dat ik het wil horen?” 

“Nee, mevrouw,” zegt hij. 

“Ben je nu eerlijk, Selim?” 

“Ja, mevrouw.” 

De Groninger kinderrechter zucht — ze heeft alles gedaan wat in haar vermogen lag. Maar dit is zo’n gecompliceerd geval. Eigenlijk wist ze een half jaar geleden, toen ze Selim Yildiz wegens het levensgevaarlijk verwonden van Hülya Yildiz tot zes maanden tuchtschool veroordeelde, niet eens of ze wel de èchte schuldige voor zich had gehad. De rol van zijn vader en zijn oudere broer was immers dubieus, al was Selim met grote ogen blijven ontkennen dat zij hem tot de steekpartij hadden aangezet omdat hij als vijftienjarige nauwelijks bestraft zou worden. 

Ze hád hem een lage straf gegeven, omdat ze zijn laatste kans op zijn ooit zo veelbelovende toekomst niet wilde verpesten. Maar in hoeverre hij die kans zou grijpen? En dan was er nog het slachtoffer, zijn zusje notabene, dat hij bijna had vermoord en dat nog steeds doodsbang was. “Enfin,” zegt ze, terwijl ze haar papieren bij elkaar veegt, “ik zal een vinger aan de pols houden en we moeten er maar het beste van hopen.” 

Selim is dan al het sfeervolle rechtszaaltje uitgestommeld, met in zijn kielzog zijn vader, een kalende, tot in de puntjes verzorgde man met ogen die zich lijken af te vragen waarom nu juist hèm zoveel leed wordt aangedaan. Binnen was zijn beheersing van het Nederlands, vooral bij lastige vragen van de rechter, nog uitermate summier, maar eenmaal in de buitenlucht knapt dat meteen een heel eind op. “Ik heb geen commentaar,” zegt hij, terwijl hij Selim voor zich uit duwt. 

“Wat deze zitting voor effect zal hebben? Ik heb geen idee,” zegt Sjoerd Bosma, Selims gezinsvoogd, even later in een belendend café. “Misschien wordt hij erdoor aan het denken gezet; misschien wordt hij er, al dan niet onder invloed van zijn vader en broer, alleen maar bozer van. Een groot deel van de verantwoordelijkheid ligt nu bij mij. Maar dan denk ik: potverdorie, de maatschappij laat het mooi afweten, er is geen instelling die hem wil hebben. Ik zit met die jongen bij zijn vader, en wat kan ik doen? Zijn zusje belde me dat ze weer door hen bedreigd wordt: wie biedt dat kind veiligheid?” 

Ergens in een buitenwijk zit Hülya Yildiz. Ze is al geen maanden meer in het centrum van de stad geweest. In feite komt ze alleen nog maar buiten als ze naar of van school of rijles gaat, en uitsluitend als er andere mensen bij zijn. Haar haar hangt in een dikke vlecht op haar rug en ze is helemaal in het zwart. Als ze tijdens het gesprek onwillekeurig aan haar mouw trekt, wordt een groot, paarsrood litteken zichtbaar. Er zijn er meer: in haar zij, in haar rug, in haar buik, in haar armen, in haar dijbeen. Eigenlijk is alleen haar linkerbeen nog onbeschadigd. Het andere sleept en dat zal zo blijven — het centraal zenuwstelsel is beschadigd. De dokter zegt dat ze ermee moet leren leven en ze heeft het maar niet verteld toen ze haar rijexamen aanvroeg. 

Laatst had ze een videofilm gevonden van de tijd dat ze nog in Dordrecht woonden, toen hun gezin nog bij elkaar was. Het waren beelden van haar veertiende verjaardag; iedereen was blij. Haar ouders, de kinderen; ja, en ook Selim, toen een schattig, mollig jongetje van elf. Hij was haar lievelingsbroertje, waarschijnlijk omdat ze allebei zo goed konden leren en het meest van de hele familie hun eigen gang gingen. 

Fatma Güler had ook op de video gestaan, mooi en stralend als ze altijd was. “Het was zo gezellig in die tijd,” zegt Hülya met heimwee in haar stem. “Om twee uur begon mijn moeder te koken en iedereen kwam over de vloer, al die vrouwen met hun kinderen — het leek wel een buurthuis.” 

Dat was natuurlijk allemaal voordat haar moeder had uitgevonden dat Fatma een verhouding had met haar vader, voordat ruzies de sfeer thuis vergiftigden en voordat Fatma op zo’n afschuwelijke manier door haar voormalige schoonfamilie werd vermoord, omdat ze hun eer bezoedeld zou hebben. 

Hülya en haar oudste zus Emine waren die Hemelvaartsdag ’91 thuis geweest toen Fikret, hun oudste broer, binnenrende en riep dat Fatma doodgeschoten was. “Eerst lachten we: ha, het verdiende loon voor die hoer die onze moeder zo ongelukkig had gemaakt en ons hele gezin gek,” zegt Emine. “Maar toen drong het echt tot me door en heb ik zitten huilen.” 

Hun vader Ali was op dat moment in Turkije, gevlucht voor de op eerwraak beluste ex-man en -zwagers van zijn minnares. 

De anderhalf jaar na de moord op Fatma gingen de kinderen Yildiz en hun moeder door een hel. “Wij werden uit de gemeenschap verstoten,” zegt Emine. “Niemand durfde meer bij ons binnen te komen en we waren vreselijk bang dat de Gülers onze vader via ons zouden proberen te treffen.” 

“Waarschijnlijk werd mevrouw Yildiz erop aangekeken dat ze de affaire van haar man niet geheim had gehouden en daardoor Fatma’s dood ‘veroorzaakt’ had,” zegt Gülin Erer, consulente bij het Dordtse Centrum Buitenlanders. “En de kinderen namen het hun vader terecht kwalijk dat hij deze hele situatie had gecreëerd, er vervolgens zelf vandoor was gegaan, en hen met de rotzooi achterliet.” 

In zijn vaders afwezigheid probeerde Fikret als oudste zoon traditiegetrouw de rol van ‘man• in huis over te nemen, maar hij was met zijn dertien jaar veel te jong. “Zijn oudere zussen, die veel intelligenter zijn dan hij, accepteerden zijn gezag niet, hij miste zijn vader vreselijk en raakte helemaal de kluts kwijt,” zegt Richard Vervaart, een Dordtse politieman die als vertrouwensman van de familie fungeerde. 

Toen Ali eind ’91 terugkwam en in Rotterdam onderdook, waren het zijn oudste zoons, Selim en Fikret, die elke week bij hem op bezoek gingen om hem eten te brengen. En het was Fikret die, hoewel hij eerder heel erg tegen Fatma gekant was geweest, steeds meer begon over te hellen naar zijn vaders standpunt. Ali vond namelijk dat de hele situatie eigenlijk de schuld was van zijn vrouw, die had geweigerd zijn ‘tweede vrouw’ te accepteren en gastvrij te onthalen. Had ze dat wèl gedaan, dan was ze in deze gedachtengang niet vermoord en was er niets aan de hand geweest. 

Toen Ali zijn vrouw een keer in het diepste geheim opzocht, wilde zij deze versie van de gebeurtenissen echter nog steeds niet accepteren. Nog erger, zijn zo meegaande echtgenote, die zich verre had gehouden van alles wat Nederlands was en trouw bleef aan wat haar als meisje in de jaren veertig op het Turkse platteland was bijgebracht, bleek in zijn afwezigheid behoorlijk zelfstandig te zijn geworden. Ze had, geholpen door Hülya en Emine, een eigen huis, een eigen uitkering en een eigen bankrekening en was helemaal niet van plan die macht zomaar weer uit handen te geven. Ali sloeg haar die middag zo hard met de houten kolf van een geweer dat die versplinterde en zij voor weken in het ziekenhuis belandde. 

Voor de vrouwen in het gezin was het nu wel duidelijk: hun vader en man hoefde niet meer terug te komen. Fikret vond dat vreselijk: hij kreeg een steeds grotere hekel aan zijn moeder en nog meer aan Hülya, zonder wie, zoals hij het later zou uitdrukken, zijn moeder nooit ‘zoveel praatjes had kunnen hebben’. Emine was, moe van alle problemen, inmiddels in een andere stad gaan studeren en de twee jongste kinderen waren te jong om te begrijpen wat er speelde. 

De toen dertienjarige Selim probeerde zich buiten het conflict te houden. Hij zat in de brugklas en wilde tandarts worden. Hij wachtte tot het stil was om zijn huiswerk te doen, en bad elke avond, dat het toch allemaal maar weer goed mocht komen. 

In september ’92 besloot het gezin naar Groningen te verhuizen, weg van alle roddels en problemen in Dordrecht. Vader Yildiz zou later zeggen dat hij vanaf het begin bij de plannen betrokken was en dat afgesproken was dat hij weer bij zijn gezin zou gaan wonen. Volgens zijn vrouw was hij via Fikret achter hun nieuwe adres gekomen en trok hij toen tegen haar wil bij hen in. 

Feit is in ieder geval dat zijn — in verband met zijn nog in Rotterdam lopende uitkering — strikt geheim gehouden aanwezigheid de toch al bestaande conflicten binnen het gezin tot grote hoogte deed escaleren. “Het leek bij ons thuis wel oorlog,” zou Selim later zeggen. 

Ogenschijnlijk draaiden de ruzies allemaal om geld. Fikret en zijn vader waren ervan overtuigd dat Hülya en haar moeder de gezinsuitkering grotendeels achteroverdrukten in plaats van die aan het gezin te spenderen. Maar daarachter lag een heel ander probleem. “Mijn vader vond het maar niets dat mijn moeder mondig en zelfstandig werd,” zegt Hülya. “Hij vond dat hij tot meubelstuk werd gedegradeerd. En hij gaf mij de schuld van alles omdat ik mijn moeder steunde en haar bijvoorbeeld stimuleerde Nederlands te leren.” 

Er werd geschreeuwd, er werd gedreigd, er werd met pannen en later ook met messen gegooid — het was, zoals hun maatschappelijk werkster het uitdrukt, ‘een zootje’. Fikret beloofde zijn jongere broertje vijf gulden voor elke keer dat hij zijn moeder schopte. “Er was geen houvast meer,” zegt Emine. “We hadden geen voorbeeld hoe we met elkaar om moesten gaan. Op een gegeven moment gingen we allemaal eigen rechtertje spelen.” 

Toen Marja ter Horst, de maatschappelijk werkster die het gezin in Groningen begeleidde, voor het eerst bij de familie Yildiz kwam beoordeelde ze de onderlinge relaties als `flink verstoord’, maar ze dacht dat het wel in goede banen te leiden zou zijn. “Dat was dus nep,” zegt ze met enige grimmigheid. “Ze hebben een jaar lang onder grote druk toneel gespeeld. Pas in september ’93, toen de atmosfeer in dat huis al totaal vergiftigd was, vertelde Hülya dat haar vader weer bij hen in huis woonde. Ze zei erbij dat ze zeker door hem vermoord zou worden als hij wist dat ze het had verteld.” 

Ter Horst belegde een bijeenkomst met alle instellingen die inmiddels bij het gezin Yildiz betrokken waren: de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de Sociale Dienst en de school van Hülya en Selim. Besloten werd het gezin niet wegens uitkeringsfraude te vervolgen, maar verder kon er niets voor hen gedaan worden als moeder Yildiz niet zelf de stap nam bij haar man weg te gaan. En dat wenste Ali Yildiz tot elke prijs te voorkomen. Zoals hij tegen Fikret zei: “Alleen de dood zal je moeder en mij scheiden.” 

Voor de rustige Selim, die van zijn hele familie hield en niets liever wilde dan dat ze eens ophielden met ruziën, werd het steeds moeilijker om zich buiten het strijdgewoel te houden. Zijn relatie met een Nederlands meisje liep stuk en hij begon te roken. “Ik wou me namelijk een beetje rustig houden, maar ik had spanningen en de zenuwen,” zou hij later verklaren. “Als mijn broer en zus ruzie maakten, zette ik de wekker en stond ik om vier uur op om mijn huiswerk te maken.” 

In de herfst van ’93 bemerkten de leraren van het Rölingcollege een opmerkelijke gedragsverandering bij de altijd zo gezeglijke Selim. Hij begon zijn huiswerk te verwaarlozen, spijbelde, kreeg andere, stoerdere vrienden, liep met een groot vleesmes van Blokker op zak — hij werd, zoals Hülya het uitdrukt, ‘een bravoure-mannetje’. Zelf zei hij later dat ‘hij het op school gezellig probeerde te maken, omdat het thuis niet goed ging’. 

Begin mei werd Selim, die volgens zijn leraren de indruk maakte dat hij ‘op springen stond’, van school gestuurd omdat hij een baal stro in brand zou hebben gestoken. Door bemiddeling van Hülya, die nu zelf in vijf atheneum zat en het erg belangrijk vond dat haar broertje de HAVO af zou maken, kreeg hij nog een laatste kans. 

Enkele weken later ving hij toevallig een gesprek op tussen zijn moeder en Hülya, waarin ze het over ‘een plan’ hadden en dat ‘alles snel zou zijn opgelost’. Selim had geen idee waarover het ging, maar begreep heel goed dat zijn familie nu uit elkaar dreigde te vallen. “Op dat moment begon ik mijn moeder en Hülya te haten,” zou hij later zeggen. Op dat moment ook, koos hij de kant van Fikret en zijn vader, die immers altijd zeiden dat ze het gezin bijeen wilden houden. 

Op vrijdag 27 mei spoot hij in drift een verfbus leeg in de gang van zijn school. Hij kreeg te horen dat hij niet meer terug hoefde te komen. De volgende ochtend maakte Fikret een brief van de PTT open, waarin bevestigd werd dat mevrouw Yildiz de telefoon met ingang van de daaropvolgende week zou laten afsluiten. Nu vielen de stukjes op hun plaats: het ‘plan’ waarvan Selim had gehoord, hield in dat moeder Yildiz die week in het diepste geheim met de jongste kinderen naar Turkije zou gaan en vandaaruit een scheiding zou aanvragen. Hülya zou ondertussen elders gaan logeren en een maatschappelijk werkster zou die zomer een nieuw huis regelen. 

Fikret was woest, Selim volledig overstuur: “In de Turkse cultuur hoort het niet dat moeder en dochter het huis uitgaan en ik wilde dat ze thuis bleven, zodat we een goede familie konden zijn en dat mijn vader gewoon thuis kon wonen en er voor eten en zo gezorgd werd,” zei hij later. 

Die middag liepen de ruzies zo hoog op dat Hülya en haar moeder naar een vriendin vluchtten. De maandag daarop haalde Hülya onder begeleiding van de politie wat persoonlijke spullen uit het huis, terwijl Fikret en vader Yildiz zwijgend toekeken. ‘s Middags wachtte ze haar jongste zusje op bij school en nam haar mee naar haar moeder. “Nu hebben jullie het ergste gehad,” zei een bevriende lerares bemoedigend. 

De volgende dag, dinsdag 31 mei, ging Hülya inderdaad met een opgelucht gemoed naar school. Met de scheiding zou er eindelijk een einde komen aan alle conflicten en ruzies die hun gezin nu al vijf jaar lang, sinds haar vader een verhouding met Fatma was begonnen, teisterden. “Ik dacht: we gaan een nieuw leven beginnen.” 

Die ochtend had ze de eerste twee uur les en vervolgens werd ze opgehaald voor haar rijles. Toen ze daarna — het was inmiddels iets over elven — weer door het gebouw van de scholengemeenschap liep, zag ze Selim. Ze was verbaasd haar geschorste broer tegen het lijf te lopen, maar ook een beetje hoopvol — wie weet wilde hij het toch nog op de HAVO proberen in plaats van, zoals Fikret wilde, naar de MDS te gaan zodat hij samen met zijn broer een zaak op kon zetten. 

Wat Hülya niet wist, was dat Selim al een tijdje op het schoolplein had rondgehangen, haar in feite had opgewacht en in de tussentijd aan een vriendje had verteld dat hij ‘iemand ging pakken die mij verraden heeft’. Ze vroeg of Selim misschien geld voor bijlessen wilde hebben, maar hij zei die middag al een afspraak bij de Detailhandel-school te hebben. “Hij zei ook dat het thuis niet goed ging,” zegt Hülya. “Zijn ogen stonden vol tranen, eigenlijk zag hij er heel zielig uit. Ik zei dat hij wel met ons mee naar Turkije kon als hij wilde, en dat wij zijn vliegticket dan zouden betalen.” 

Toen hij daar niet op inging, vroeg ze hem of hij nog wat spullen van haar en haar zusje op school kon langsbrengen. Terwijl zij een lijstje maakte, drentelde Selim in de gang tussen de vrolijk-blauwe leerlingenkastjes. Zijn zuster liep hem achterna, en besloot toen nog wat op de lijst bij te schrijven. Ze draaide zich om en drukte het papiertje tegen een kastdeurtje, bij wijze van ondergrond. Toen ze naar boven reikte om haar flesje drinken van de kast te pakken, voelde ze een steek in haar zij. 

Ze zag dat er bloed uitkwam en probeerde weg te komen, maar Selim hield haar vast en bleef maar steken. “Toen was ik los en voelde iets in mijn rug, en toen vielen mijn benen onder me weg en zakte ik op de grond. En hij stak maar door. Ik dacht dat ik doodging. Ik gilde dat hij moest ophouden. En ik dacht: ik moet rustig blijven zodat ik kan zeggen wie dit gedaan heeft.”

Op het moment dat er een leraar op het gegil afkwam, was Selim al weggelopen. Zijn hevig bloedende zusje zat in elkaar gezakt tegen de kastjes aan. Terwijl de leraar haar hielp te gaan liggen, zei ze dat ze door haar broer was neergestoken en dat ze dat nooit van hem had verwacht. “Mijn vader heeft hem opgestookt,” zei ze. 

Ze kreeg geen adem meer en alles draaide om haar heen. “Ik wilde mijn ogen dichtdoen en wegzakken, maar ik durfde niet, ik was bang dat ik niet meer terug zou komen. Ze konden de EHBO-kist niet vinden en het leek alsof de ambulance nooit kwam. Ik dacht: dit overleef ik, ik wil op vakantie, ik wil zoveel dingen doen, dat pakken ze me niet af. En het schoot door mijn hoofd dat ik altijd had gedacht dat school het allerbelangrijkste was, dat zonder dat mijn leven geen waarde had, maar dat ik nu alleen maar wilde blijven leven.” 

Ze lag daar maar tien minuten, maar het leken wel uren. 

HüIya’s leven werd gered op de operatietafel van het Academisch Ziekenhuis. De artsen telden acht brede steekwonden, die onder andere de longen hadden doorboord en de dikke darm, nieren en milt hadden beschadigd. Het bloedverlies was excessief. Toen Marja ter Horst, die ‘huilend op mijn brommertje naar het ziekenhuis was geraced’, de chirurg zag, zei deze meteen: “Doodslag.” Hülya werd onder een verzonnen naam ingeschreven en kreeg politiebewaking; haar moeder en zusje werden ondergebracht in een Blijf-van-mijn-lijf-huis. 

Selim gaf zich nog dezelfde middag om drie uur aan op het Groninger politiebureau. De uren daarvoor had hij zijn mes in een sloot gegooid en wat door de stad gedwaald. Hij bekende vlot, maar was zo rustig dat Sjoerd Bosma, die hem in het kader van de jeugdhulpverlening opzocht, dacht dat het maar om een klein steekpartijtje ging. “Ik dacht: die loopt zo weer vrij rond. Ik geloof echt dat hij dacht maar één keer gestoken te hebben.” 

Toen Selim die middag en avond door twee vrouwelijke agentes werd verhoord, ontkende hij met klem zijn zuster te hebben willen vermoorden. Maar hij gaf toe dat hij `baalde’ dat zijn moeder en zussen het huis uit waren en dat hij Hülya de schuld gaf van alles wat er de laatste tijd was misgelopen. “Maandagavond was ik heel boos op Hülya. Toen ik op bed lag, bedacht ik om Hülya wat aan te doen. Ik wilde haar laten voelen hoe ik me op dat moment voelde. En dat was dus een klote-gevoel.” 

Maar hij had nog een verklaring; het weglopen van zijn zuster tastte hem immers in zijn eer aan. “Onze eer is van grote betekenis in onze cultuur. Als een meisje bij haar familie wegloopt, moet daar iets aan gedaan worden,” zei hij parmantig, maar hij gaf even later eerlijk toe ‘verder niets van deze regels te weten’. 

De betrokken agentes besloten daarop toch maar eens met zijn vader en broer te gaan praten. De eerste zei van niets te weten, trouwens toch niets te vertellen te hebben over zijn kinderen, en het slachtoffer van de situatie te zijn, maar Fikret wond er geen doekjes om: “Ik kan mij goed voorstellen waarom Selim Hülya heeft neergestoken. Hülya was irritant, vervelend en ze bemoeide zich overal mee. Gezien de omstandigheden had ik het ook kunnen doen. Ik haat Hülya en het laat me koud dat het gebeurd is.”

Selim had echter wel spijt, vooral toen het tot hem doordrong hoe ernstig zijn zusje gewond was. “Ik kan mezelf niet vergeven, maar ik hoop dat jij mij wel vergeeft en dat we later, als ik vrij ben, gewoon als broertje en zus verder kunnen gaan,” schreef hij later aan Hülya. 

Maar de rode draad in al zijn verklaringen was wat er op de laatste pagina van de verhoordoorslagen staat, en wat hij zelf door zijn daad zo onmogelijk had gemaakt: “Ik wou dat alles weer gewoon was”, staat er boven zijn wat onbeholpen handtekening, “en dat we weer een gezin vormden.”

“Dit geval is een typisch voorbeeld van wat er gebeurt als een immigrantengezin niet stevig in zijn schoenen staat,” zegt mr Ugur Sarikaya, een advocaat van Turkse afkomst die als verdediger van Selim optrad. “De taakverdeling staat niet meer vast, de boel raakt in verwarring en het hele gezin valt uit elkaar.” 

“Ik zie veel ontwortelde gezinnen,” bevestigt consulente Gülin Erer. “De tweede generatie lijkt Nederlands, maar in moeilijke situaties komen de Turkse normen en waarden weer boven, vooral bij de jongens. Fikret kon de rol van. Maya niet accepteren — hij voelde zich in zijn eigenwaarde aangetast en voelde zich tegelijkertijd verantwoordelijk voor het hooghouden van de Turkse waarden. Emotioneel kreeg hij dreun na dreun van de vrouwen.”

Volgens Erer was dit conflict in Turkije waarschijnlijk nooit zo geëscaleerd. “Gezinnen hebben daar een heel systeem van mensen die zich met hen bemoeien. Desnoods grijpt de politie in — die heeft daar veel meer macht. De man verlangt daarnaar en de vrouw ook: als je met de karwats bent grootgebracht en je gaat naar een land waar slaan taboe is, raak je je grenzen kwijt.” 

“Het probleem is dat wij nu westerse problemen hebben, maar ze niet op de westerse manier kunnen oplossen,” zegt Aziz Keskin, van Turkse afkomst en als tolk bij de zaak betrokken. “Turken hebben niet geleerd dat je met praten iets kunt oplossen, die vechten het uit tot het bittere einde, met gebruikmaking van alles en iedereen. 

Laatst was ik in Istanbul en daar liep iedereen in minirok, terwijl de Turken hier een bermuda al een probleem vinden

“Nederlandse hulpverleners zijn veel te veel op het individu gericht en realiseren zich niet dat veel Turkse gezinnen hen eerder gebruiken als instrument om iets voor elkaar te krijgen dan om echt iets op te lossen. In dit geval presenteren de ouders zich allebei als hulpeloos slachtoffer. Vader Yildiz redeneert uit een Turks perspectief: hij wil het voor het zeggen hebben binnen zijn gezin. Maar zijn vrouw heeft de Nederlandse houding overgenomen: zij komt voor haar rechten op. En ze gebruiken zowel hun kinderen als de hulpverleners als pionnen in hun strijd. Hülya en Selim zijn daar beiden het slachtoffer van geworden.” 

Selim werd veroordeeld tot de maximumstraf binnen het kinderstrafrecht: zes maanden tuchtschool en ondertoezichtstelling. Een Bijzondere Behandeling, een soort jeugd-TBS waardoor hij tot zijn 21ste in een gesloten inrichting zou zijn beland, achtte de rechter niet op zijn plaats. Wel waren alle betrokkenen het erover eens dat het beter voor hem zou zijn als hij niet meer bij zijn vader ging wonen. 

“Ik heb stad en land afgebeld,” zegt zijn reclasseerder en gezinsvoogd Sjoerd Bosma. “Maar er was nergens plaats voor hem. Dus toen hij in november vorig jaar vrijkwam is hij weer regelrecht naar zijn vader gewandeld. En die jongen is juist zo afhankelijk van omgevingsfactoren — dat is het hele onvoorspelbare aan deze zaak. Ik heb totaal geen grip op die vader of op dat gezin — de enige grip die ik heb is dat ik contact met hen heb. Maar daar moet je ook weer mee oppassen: voor je het weet proberen ze je in de rol van huisvriend te manipuleren.” 

Emine Yildiz, nu een knappe, goedverzorgde vrouw die er aanzienlijk volwassener uitziet dan haar 21 jaar, woont alleen aan de andere kant van het land. Ze probeert zich een weg door het leven te banen, maar merkt keer op keer hoe haar verleden haar achtervolgt. “Ik voel me niet thuis bij Nederlanders, maar ik kan ook niet tegen de Turkse gemeenschap hier. Laatst was ik in Istanboel en daar loopt iedereen in minirok, terwijl ze hier een bermuda al een probleem vinden. En toch mis ik ook de veiligheid van de gemeenschap en van ons gezin vroeger. 

“Ik weet dat andere Turken mij een slechte vrouw vinden omdat ik alleen woon en leef zoals ik doe. Fatma vonden ze ook slecht. Soms denk ik weleens: eigenlijk vocht Fatma voor hetzelfde als ik, dat ze haar eigen keuzen kon maken. Ik vind het vreselijk wat er met haar gebeurd is en voor Hülya ook, die mag blij zijn dat ze leeft. Soms loop ik op straat en vraag ik me af: hoe heeft het allemaal zover kunnen komen?” 

Hülya en haar moeder leven nog steeds in angst, bang voor de geruchten dat vader en zonen Yildiz heilig van plan zouden zijn let karwei nog eens af te maken’. “Het is net zo’n mafiafilm die je weleens op de televisie ziet,” zucht Hülya. “Je denkt elke keer dat je ontsnapt, maar steeds begint het dan weer opnieuw. Vóór de steekpartij had ik soms wel nachtmerries dat er zoiets zou gebeuren en dan werd ik wakker en dan was er niets aan de hand. Maar nu heb ik dromen en word ik wakker en is het wèl gebeurd.” 

Van de bescherming die de politie haar kan bieden, verwacht ze weinig. “Ze wisten precies hoe de situatie lag, maar ze zeiden altijd dat ze niets konden doen,” zegt ze. “De enigen die me echt geholpen hebben, zijn de mensen in het ziekenhuis en op school.” 

Moeder Yildiz is een gebroken vrouw. Het contrast tussen de Turkse plattelandsgemeenschap waar ze opgroeide en waarin alles overzichtelijk was, en de vreesaanjagende, verwarrende wereld die haar gezin uit elkaar scheurde, is te groot. Maar Hülya’s spirit is ongebroken. Ze zit nu in het eindexamenjaar van het atheneum en als ze het haalt, gaat ze rechten studeren. 

Aflevering 1 verscheen in HP/DE TIJD van 7 april. 

Ter bescherming van de privacy zijn voor de meeste personen gefingeerde namen gebruikt. 

Kader

Wat voorafging: Op Hemelvaartsdag 1991 werd de 31-jarige Fatma Giller voor de ogen van haar kinderen doodgeschoten. De schutter bleek te handelen in opdracht van haar ex-man en diens broers, die Fatma’s verhouding met de 53-jarige Ali Yildiz beschouwden als bezoedeling van hun familie-eer. De schutter werd tot achttien, één van de broers Giller tot veertien jaar veroordeeld. Fatma’s ex-man en de rest van diens familie gingen vrijuit.